Netwerken, meer dan een vangnet
Samenvatting
Studiedag BVRGS
[Berchem, 18 maart 2016]
Wie in de hulpverlening werkzaam is, weet dat in de afgelopen decennia samenwerking tussen hulpverleners steeds meer op de voorgrond is komen te staan. De hulpverlener die als enige een cliënt of gezinssysteem ondersteunt, wordt steeds zeldamer, zeker in complexe multiprobleemsituaties.
Gilbert Lemmens, voorzitter van de BVRGS (Belgische Vereniging voor Relatieen Gezinstherapie en Systeemcounseling), profileert zich in zijn inleiding meteen als visionair, door te stellen dat netwerken de toekomst zal zijn. Hij spreekt over zorgnetwerken en zorgcircuits, en over de koepelvereniging als netwerk die de belangen van de psychotherapie verdedigt.
De eerste spreker Inez Vandenbussche, kinder- en jeugdpsychiater in het Universitair Ziekenhuis Leuven, neemt ons mee terug in de tijd om een kritische blik te werpen op samenwerking tot nu toe. Vanuit haar ervaring met complexe dossiers met vroegkinderlijk trauma is zij de afgelopen jaren op heel wat knelpunten en valkuilen in de samenwerking tussen hulpverleners gestuit. Het veelal transgenerationele karakter van kindermishandeling en trauma doet de vraag stellen of hulpverlening voldoende te bieden heeft om onveiligheid over de generaties heen te stoppen. Vandenbussche merkt op dat samenwerking tussen hulpverleners en instanties niet altijd een positief verhaal is. Er kan sprake zijn van een tekort aan een gezamenlijk gedragen visie en zelfs therapeutische verlamming waarbij niemand een duidelijke beslissing durft te nemen om onveiligheid in een gezin te stoppen.
Vandenbussche bespreekt een aantal valkuilen in de samenwerking tussen hulpverleners aan de hand van casusmateriaal en literatuurstudie. Zij vermeldt een aantal valkuilen zoals een gebrek aan kennis over vroegkinderlijk trauma en de mechanismen van dissociatie bij ouders. Ook een te grote identificatie van de hulpverlener met het getraumatiseerde kind of met de ouder wordt opgemerkt. Daarnaast verwijst zij naar de ideologie van ‘de goede moeder’ of ‘de bloedband’ waardoor biologische ouders soms te veel kansen blijven krijgen in de opvoeding van hun kind. Om los te komen van deze ideologie moet er een inschatting gemaakt worden of er sprake is van voldoende veiligheid en van ‘goed genoeg ouderschap’ aansluitend bij de ontwikkelingsnoden van het kind.
Vandenbussche eindigt haar verhaal met het benadrukken van de nood aan langdurige therapeutische behandeling bij complexe problematiek en het belang van samenwerking tussen betrokken hulpverleners. Het vormen van netwerken tussen hulpverleners zal meerwaarde opleveren wanneer er samengewerkt kan worden vanuit een eensgezinde meerpartijdige visie. Vanuit deze gedeelde visie behoudt elke hulpverlener zijn mandaat en doelstelling om met een gezin te werken. Hulpverleners zoeken dan naar afstemming om een totaal zorgaanbod op maat te verzekeren.
Vandenbussche brengt hiermee een helder en herkenbaar verhaal over de dynamieken in complexe gezinssystemen waarbij sprake is van mishandeling en verwaarlozing. Deze boeiende lezing sluit aan bij mijn ervaringen met betrekking tot het belang van samenwerking in de jeugdhulpverlening. Het pleidooi om te blijven zoeken naar een gedragen visie tussen hulpverleners om zo een draagvlak te vormen voor het gezinssysteem neem ik zeker mee.
Na de koffiepauze is het woord aan Anton Hafkenscheid, klinisch psycholoog in het Arkin/Sinaïcentrum te Amersfoort. Zijn verhaal start met een pleidooi tegen het huidige Nederlandse systeem waar niet de persoon van de therapeut maar wel het protocol centraal staat. Na een opfrissing van enkele systemische principes zoals complementariteit en anti-complementariteit, benadrukt Hafkenscheid het belang van de systemische benadering in individuele therapie. In een individuele therapie is de therapeut veeleer deelnemer dan waarnemer en is er sprake van wederzijdse beïnvloeding. De durf en vaardigheid van de therapeut om te metacommuniceren en feedback te geven aan de cliënt wordt als een noodzakelijke interventie beschreven.
Verder bespreekt Hafkenscheid ook de individuele kant van systeemtherapie, waarbij hij adviseert om ook een individueel traject naast relatietherapie te starten wanneer er duidelijk psychopathologie bij een van de partners aanwezig is. Hafkenscheid vertelt zijn verhaal geanimeerd en met een zekere schwung. Toch blijf ik met de vraag zitten welke invulling hij aan het begrip ‘netwerken’ geeft.
De voormiddag wordt afgesloten met een huldiging van Lieven Migerode, die gedurende acht jaar het voorzitterschap van de BVRGS gedragen heeft en in die jaren samen met een sterk bestuur de vereniging heeft doen groeien. Zijn taak als voorzitter stopt, maar zijn betrokkenheid en sympathie voor de vereniging blijven.
Ook tijdens de lunch staat netwerken centraal. De lezingen worden uitgebreid nabesproken. Na de middag zijn er parallelle workshops. Zelf kies ik voor deelname aan de workshop van Ida Flament, klinisch orthopedagoog in het Universitair Ziekenhuis Brussel. Zij brengt een sterk verhaal getiteld ‘Complexe hulpvragen in complexe hulpverleningssystemen. Hoe werken we samen?’.
Flament bespreekt de meerwaarde van samenwerking tussen kinderpsychiatrie en jongerenwelzijn om een dragend netwerk voor cliëntsystemen en hulpverlening te creëren. Voorheen kwamen complexe cliëntsystemen in een kinderpsychiatrische setting of bij een dienst voor jongerenwelzijn terecht. Helaas werden zij soms van het kastje naar de muur gestuurd. De complexe gezinnen kenmerken zich enerzijds door ontwikkelingsproblemen bij een kind, de expertise van kinderpsychiatrie, en anderzijds door een problematische opvoedingssituatie, de expertise van jongerenwelzijn. De ondersteuning en begeleiding voor deze gezinnen moet dan ook uit beide werkvelden komen. Daarvoor is een goede samenwerking tussen de verschillende hulpverleningsdiensten nodig. Flament brengt een eigen casus waarin ze de meerwaarde van deze samenwerking mooi illustreert. Het rollenspel dat in grote groep wordt uitgewerkt, bereikt weinig diepgang.
In de laatste ronde kies ik de workshop van Rika Ponnet, seksuologe en zaakvoerder van Duet Relatiebemiddeling. Zij brengt haar verhaal ‘Netwerken na echtscheiding. Gescheiden wat nu?’. Ponnet verwijst meermaals naar het onderzoek ‘Scheiding in Vlaanderen’ waaraan zij zelf heeft meegewerkt (Mortelmans, Pasteels, Bracke, Matthijs, Van Bavel & Van Peer, 2011). Uit dit onderzoek blijkt dat het hebben van een partner in hoge mate bijdraagt aan de levenskwaliteit. Binnen vijf jaar na scheiding heeft meer dan 80% een nieuwe partner. Ponnet spreekt hier over ‘herpartneren’. Zij wijst op het risico van de heersende relatiecultuur die zich kenmerkt door ‘Primark-daten’ (kopen en weggooien als het je niet meer aanstaat).
In een impulsief gestarte relatie staat verwerping en niet verbinding centraal. Een cultuur van verwerping maakt dat mensen zich afsluiten, zich terughoudend opstellen en angstig reageren. Een relatie aangaan en een kans geven vraagt net dat mensen zich ontvankelijk opstellen, ook al bestaat het risico dat een relatie kan eindigen. Een scheiding hoeft niet als een persoonlijk falen gezien te worden. De kwaliteit van een relatie wordt niet bepaald door de duur ervan. In hun zoektocht naar een partner stellen sommige mensen wel hoge eisen in het vinden van hun ideale partner. Deze eisen helpen vertalen naar hechtingsbehoeftes en op zoek gaan naar emotionele logica in de partnerkeuze vormt een belangrijk onderdeel van Ponnets werk. Zij verwijst hierbij naar het eft-model als achtergrondkader. Uiteindelijk stuurt Ponnet ons naar huis met de vraag na te denken over onze eigen relatie en welke hechtingsnood in onze partnerkeuze gespeeld heeft. Stof tot nadenken dus.
Terugblikkend op deze studiedag bedenk ik hoe verschillend het begrip ‘netwerken’ door elke spreker werd ingevuld. Bij enkele sprekers ging netwerken vooral over het samenwerken tussen instanties samen met het gezinssysteem. Bij andere sprekers ligt de nadruk meer op het belang van netwerken rond individuen. Voor mezelf onthoud ik het belang van samenwerking tussen hulpverleners, elk met zijn eigen doelstelling maar wel met een gezamenlijk gedragen visie, om zo een draagvlak rond een gezinssysteem te vormen.
Literatuur
- Mortelmans, D., Pasteels, I., Bracke, P., Matthijs, K., Van Bavel, J. & Van Peer, C. (2011). Scheiding in Vlaanderen. Leuven: Acco.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden