Je weet wat je doet, maar…
Samenvatting
Vorig jaar kocht ik in de Eurowinkel in mijn dorp tweedehands Heinrich Bölls laatste roman Vrouwen voor rivierlandschap. Böll verhaalt daarin hoe twee conservatieve politici terugkijken op hun carrières van machtsuitoefening, manipulatie, samenspannen met het grootkapitaal en, niet te vergeten, hun seksuele avonturen. Zij waren decennialang de bazen in hun deelstaat, samen met de leiding van de Rooms-Katholieke Kerk. Een van hen formuleert zijn activiteiten als volgt: ‘Ik weet wat ik doe, maar ik weet niet wat ik aanricht’ (p.197).
Bovenstaande uitspraak gebruikte ik voor een lezing over systeemtheorie en psychiatrie. Ik somde om te beginnen de bekende voordelen op, zoals betere informatie over persoon, interacties en relaties, zicht op bestendigende factoren en grotere tevredenheid bij alle betrokkenen. Daarna kwam ik op het volgende uit: wanneer je na een uitvoerig gesprek met een gezin te weten bent gekomen hoe dat gezin functioneert, kun je stukken beter een behandelbeleid of eventuele interventies ontwerpen. Dat doe je in continue samenspraak en afstemming met alle betrokkenen. Dan is wat je wil gaan voorstellen of gaan doen zoveel mogelijk gebaseerd op consensus met hen. En dat niet alleen. Door alle mogelijkheden en consequenties door te spreken kun je beter weten wat de gevolgen kunnen zijn van de richting die je samen met hen inslaat. Is dat bij relatieproblemen bij een echtpaar of een gezin nogal vanzelfsprekend, als sprake is van psychiatrische problemen bij een gezinslid is dat niet altijd het geval. Er is immers meestal ook op het individu gerichte behandeling nodig.
De voorbereiding van het verhaal herinnerde mij aan een ‘succesvolle’ interventie die ik deed toen ik enkele maanden werkzaam was op de adolescentenkliniek in Venray. Daar verbleef een negentienjarig meisje dat al maandenlang therapieën kreeg aangeboden maar nergens goed op reageerde. Wat bleek, thuis bestond een wankel evenwicht tussen het psychische evenwicht van haar en dat van haar moeder. Als zij zou opknappen zou moeder afknappen. De strategie was duidelijk en we zeiden haar dat ze op de kliniek kon blijven deelnemen aan alle activiteiten, maar dat geen ervan voor haar therapeutisch zou zijn.
Na zes weken was ze dusdanig goed opgeknapt dat ze met ontslag wilde. Een spectaculair resultaat in het licht van de mislukte behandeling tot dan toe. De dag dat zij afscheid van ons nam werd haar moeder op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis opgenomen. Het was natuurlijk een slechte interventie. We wisten wel wat we deden maar hadden ons niet gerealiseerd wat we konden aanrichten. Het was veel beter geweest de gezinsleden uit te nodigen en met hen de stagnatie van de behandeling van het meisje te bespreken, die immers leek samen te hangen met de conditie van haar moeder. Dan hadden we wellicht een uitweg kunnen vinden zonder dat moeder hoefde in te storten.
Nu is het niet alleen aan de systeemtherapeuten om de familieleden rond een aangemelde cliënt uit te nodigen. Ook anderen kunnen in gesprek met het cliëntsysteem onderzoeken wat de eventuele gevolgen zijn van de voorgestelde behandeling. Al zouden ze zich beperken tot ‘De drie Watjes’, die Van Oenen, Cornelis en Bernardt (2012) beschreven – wat is er aan de hand, wat is er al geprobeerd en wat moet er nu gebeuren – dan zou dat al een geweldige verbetering betekenen, nog afgezien van de grotere betrokkenheid en tevredenheid van de systeemleden.
Ook Van Meekeren en Baars geven in Psychische stoornissen en naastbetrokkenen (2011) aan hoe belangrijk het is om zoveel mogelijk mensen uit te nodigen en mee te laten denken of beslissen over wat er moet worden gedaan. Als deze visies in de praktijk veel meer gevolgd worden, dan zien behandelaren, die goed weten wat ze doen, ook wat ze aanrichten. En is de situatie te complex, dan zijn er immers de systeemtherapeuten die hun meerwaarde kunnen inzetten.
Dat is allemaal misschien wel mooi opgeschreven, maar de positie van systeemtherapeuten staat op allerlei plaatsen onder druk. Zo is in meerdere instellingen voor geestelijke gezondheidszorg de functie opgeheven en worden mensen weer ingeschaald op basis van hun oorspronkelijke beroep. Onzin natuurlijk, en niet alleen ongunstig en ongerechtvaardigd, ook krenkend. Laten alle hulpverleners en hun instellingen zich realiseren wat die meerwaarde is van onze visie en werkwijze. Uiteindelijk zal blijken dat het inschakelen van systeemtherapeuten niet alleen een betere kwaliteit van de zorg oplevert maar ook kortere behandeltrajecten. Want dan blijkt dat we niet alleen weten wat we moeten doen maar dat we ook kunnen aangeven wat we, in goede zin, aanrichten. Daar kan toch niemand tegen zijn?
Mieke Hoste gaat in ‘Moving out of the closed room’, geïnspireerd door Tom Anderson, op zoek naar de voordelen om de systeemtherapie bij de cliënten thuis te doen. Zo kunnen opgestelde foto’s het maken van een genogram verlevendigen, maar ook de observaties binnen de thuiscontext bieden veel aanknopingspunten om de verhalen te verrijken. Echter kan de eigen therapieruimte een mediërende werking hebben, juist vanwege het feit dat de alledaagse realiteit even opgeschort wordt. Zo komt Hoste tot afwegingen over de vraag welke context een gezin nodig heeft om de therapiedoelen te behalen. Het tweede hoofdartikel is van Wietske Kruiswijk die uitvoerig stil staat bij de relaties tussen de leerlingen van een school voor chronisch zieke kinderen, de school zelf, de ouders en de begeleiders. Een compleet therapeutisch systeem dat, als het goed aangestuurd wordt, van groot belang kan zijn voor het kind met zijn aandoening. Kruiswijk beziet deze relaties vanuit de verschillende perspectieven, een onderwerp dat nog maar weinig is belicht.
Het artikel van Ilse Penne in het eerste nummer van dit jaar was voor de Schnarch Intervisiegroep Amsterdam aanleiding om uitgebreid commentaar te leveren op een aantal door Penne beschreven aspecten. Snarch postuleert de stelling dat de paradigma’s van Johnson en Schnarch onverenigbaar zijn en dat men dus, in de praktijk, de bij deze stromingen behorende verschillende methodieken niet afwisselend kunnen worden ingezet. Penne is het daar maar gedeeltelijk mee eens. Zij weerlegt in haar reactie een deel van de kritiek. Een mooie discussie, het is aan de lezers te oordelen waar de waarheid gevonden kan worden.
De rubriek Reflectie gaat dit keer over verwachtingen, een alledaags begrip dat toch zelden onderwerp van overpeinzingen is. Het is iets dat wij allen kennen en dat in veel situaties ons gedrag kan bepalen. Jan Meerdinkveldboom doet een eerste poging dat begrip te leren kennen en onderzoekt wanneer en op welke wijze de sturing vanuit verwachtingen kan optreden.
De ‘Fourth European Conference of Narrative Therapy and Community Work’ vond in juli van dit jaar plaats in Barcelona. Reinout Graaff & Matti Knoop doen er uitgebreid verslag van. Ze bezochten zowel de conferentie zelf als pre- en postconferentie workshops. Ze deden enthousiasmerende ideeën op en genoten van inspirerende lezingen en workshops. En van meerdere kanten kregen ze de oproep om tot een Europees netwerk van narratieve therapeuten te komen.
De boekbesprekingen ten slotte gaan over werken die weliswaar niet door systeemtherapeuten zijn geschreven maar wel degelijk voor hen van belang kunnen zijn. Wilco Kroon recenseert het werk van Lies Wenselaar, van beroep kinder- en jeugdpsychiater. Wenselaar heeft niet alleen op basis van haar langdurige ervaring een boek geschreven onder de titel Integrale hulpverlening aan ouders met psychiatrische en/of verslavingsproblemen en hun kinderen, maar heeft dat ook vergezeld doen gaan van twee daarbij horende werkboeken. Zo zet zij in een keer het ‘KOPPkind’ weer in de belangstelling. En niet zomaar; ze houdt een warm pleidooi voor een gezinspsychiatrische aanpak en schrijft niet alleen over wat er moet gebeuren maar ook over het hoe. Kroon van zijn kant toont zich blij met de aandacht voor deze problematiek en voor de boeken erover, maar mist ook wel de systeemtherapeutische mogelijkheden die er wel zijn maar die zijns inziens meer aan bod hadden kunnen komen. Het is de eerste bijdrage van onze nieuwe redacteur Wilco Kroon aan ons tijdschrift en we hopen dat er nog vele volgen.
Nine van Stratum dook in Eerste hulp bij hechting – Taal voor ouders en hun jonge kind, geschreven door Paulien Kuipers, en concludeert dat dit een bruikbaar boek is voor systeemtherapeuten die met jonge kinderen en hun ouders werken. Een verbeterde hechting is daarbij de focus van de therapie, wat van groot belang is voor de verdere ontwikkeling van het kind.
Al met al is het wederom een zeer gevarieerd nummer geworden, iets dat de veelstemmigheid in ons werk weerspiegelt. Het vak is volop in ontwikkeling en dat is een heel goed teken. De bijdrage die we daarmee leveren aan de ‘gewone’ en vooral de geestelijke gezondheid van onze cliënten en daarmee aan de bevolking kan niet overschat worden. Systeemtherapie is in al haar hoedanigheden nog steeds uniek en tevens onontbeerlijk!
En ten slotte is er weer een versterking van de redactie te melden. Hanna Van Parys heeft al meerdere malen in ons tijdschrift gepubliceerd en gaat nu ook redigeren. Welkom Hanna, en we hopen dat je ook nog blijft publiceren.
Literatuur
- Böll, H. (1986). Vrouwen voor rivierlandschap. Amsterdam: Manteau.
- Meekeren, E. van & Baars, J. (2011). Psychische stoornissen en naastbetrokkenen. Amsterdam: Boom.
- Oenen, F.J. van, Cornelis, J. & Bernardt, C. (2012). Consensusgericht systemisch interviewen en interveniëren – Een systemisch ‘goed genoeg’-pakket voor hulpverleners in de psychiatrie. Systeemtherapie, 24(2), pp 63-81.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden