Verwachtingen
Samenvatting
Al jarenlang ben ik van plan over verwachtingen te schrijven. Het tussenmenselijk contact wordt daar immers vaak door gestuurd, maar het onderwerp komt nergens in beeld. En dat terwijl de politiek, de economie, de filosofie en zelfs de techniek veelal uitgaan van verwachtingen. Ook zelf heb ik de ervaring dat verwachtingen delen van mijn gedrag hebben bepaald en dat nog doen. Dit is dus een eerste vingeroefening.
Een poging om het begrip verwachtingen – en voor deze reflectie beperk ik mij tot het gezin – binnen de context van het gezin te definiëren, lijkt bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Het begrip is immers een veelkoppig monster, het is geen enkelvoudig of eenduidig ‘iets’ wat tussen mensen in de communicatie wordt uitgewisseld. Vergelijk het met ‘de wil’, die bestaat immers ook uit wensen, verwachtingen, eisen, vragen, enzovoort. Evenzo lijken verwachtingen ook zeer verschillende aspecten te kunnen hebben, die tot uitdrukking komen in de context van een relatie en mede bepaald worden door de wijze waarop ze worden uitgesproken. Zo is in de ambtelijke wereld een verwachting in feite een bevel of een opdracht. En thuis soms ook.
Tegen mijn dochter, toen dertien jaar: ‘Wil je even komen helpen met de afwas?’ Zij: ‘Nee.’ Ik: ‘Kom nou, doe niet zo flauw, je hoeft bijna niets te doen in het huishouden, alleen het op orde houden van je eigen kamer, je kunt toch wel even helpen nu?’ Zij: ‘Je vraaaaagt het toch?’ Ik: ‘Ik wil dat je nu komt helpen.’ Zij: ‘Oké.’
Verwachtingen spelen overal in het sociale leven een grote rol. Alleen, verwachtingen zijn in principe vrijblijvend, althans tot op zeker hoogte. Ze sturen soms op krachtige wijze mensen en sociale processen, denk maar aan de beloften die politici doen. Verwachtingen geven hoop, geschapen door gedane beloften, maar bevatten ook de onzekerheid of ze wel worden ingelost.
Het lastige met verwachtingen is dat zij lang niet altijd expliciet worden uitgesproken. Waar dat wel wordt gedaan, kan dat een forse claim leggen op de andere, met name als ouders ze tegenover een kind uitspreken.
Van Frans, de oudste zoon, werd verwacht dat hij dokter zou worden, maar hij had helemaal geen talent voor dat vak. Daarover waren de ouders teleurgesteld en Frans heeft zich lang schuldig gevoeld. Zijn tien jaar jongere broer Kees werd uiteindelijk wel dokter, en ook succesvol. Op zijn sterfbed bedankte Frans zijn broer Kees dat die alsnog de verwachtingen van hun ouders had ingelost. Daardoor was zijn schuldgevoel verdwenen.
Lastiger zijn de impliciete verwachtingen. Die voelt het kind vaak goed aan, al weet hij dan niet welk gewicht hij er aan moet toekennen, zeker als het een sensitief kind betreft. En omgekeerd, zoals we zullen zien, kan het kind ook aan ouders verwachtingen toedichten.
Juist vanwege de moeilijke grijpbaarheid van verwachtingen is het dus ook voor ouders en kind een zoektocht. Ouders hebben altijd verwachtingen, zowel over hoe hun kind zich het beste ontwikkelt, als over de keuzen die het in het leven maakt. Sterker nog, het niet hebben van verwachtingen brengt een kind in verwarring want het mist dan de sturing van zijn gedrag. In een interview in De Groene (2015) naar aanleiding van zijn boek Autoriteit stelt de Vlaamse psychoanalyticus Paul Verhaeghe dat de omgeving van het kind, en voor alles de ouders, dit kind voldoende lang verwachtingen moeten voorhouden omdat zij immers verantwoordelijk zijn voor zowel de zorg voor het kind als diens ontwikkeling in alle domeinen. Ouders moeten daartoe voldoende aanwezig zijn en gezag durven te tonen. Dit is wellicht hetzelfde wat Omer schrijft in Geweldloos verzet in gezinnen (2007) over parental presence: aanwezigheid gecombineerd met waakzame zorg. Verwachtingen hebben en uitspreken geeft dus richting aan een door de ouders gewenste ontwikkeling. Op deze wijze geven zij aan hun kind door wat zij wenselijk achten voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, inclusief de erbij horende normen en waarden. Soms lijkt dat tegenstrijdig.
Irma’s moeder vertelde dat zij door een erg dwingende vader is opgevoed en allergisch is geworden voor ‘moeten’. Dat woord schrapte ze uit haar vocabulaire bij het opvoeden van haar eigen twee kinderen. Ze hield hun steeds de keuzen voor die zij zelf mochten maken, en moeder (groepsopvoeder van beroep) beperkte zich tot het vertellen van de consequenties van elke keuze. Dat hield zij nog vol bij haar dochter van zeventien, die inmiddels tweemaal een groepsverkrachting en een loverboyaffaire had doorgemaakt. De autistische stoornis van de dochter bood haar geen enkel kader van waaruit ze die keuzen zelf zou kunnen maken. De verwachtingen van haar moeder waren dus voor haar volstrekt onduidelijk, en onhaalbaar om aan te voldoen.
Verhaeghe stelt dat ouders allerhande strategieën bedenken om hun kind op te voeden tot iemand die aan hun verwachtingen voldoet. Wil je dat je kind aan je verwachtingen voldoet, zo zegt hij, dan is applaus niet genoeg als ze dat doen. Opvoeden is immers eisen stellen (moeten) en grenzen stellen (mogen). In een ideale opvoedsituatie laten de ouders hun kind geleidelijk mee beslissen over die verwachtingen. Dan zijn verwachtingen zowel transparant als gezamenlijk en gedeeld. In het begin noemde ik al dat verwachtingen ook een wens kunnen betekenen. Soms zijn deze wensen niet uitgesproken maar worden ze toch door een (sensitief) kind aangevoeld.
In mijn eindexamenjaar wist ik (JM) niet welke studie ik wilde doen. Maar na een bezoek aan de tandarts wist ik het: tandheelkunde. Als gevolg van praktische omstandigheden kwam het daar niet van en werd het geneeskunde. Daar ben ik steeds erg gelukkig mee geweest; ik zou zeker geen goede tandarts zijn geworden. Jaren na mijn afstuderen herinnerde ik mij dat het ooit mijn vaders wens was om tandarts te worden, maar geldgebrek bij zijn vader had dat belemmerd.
Het lijkt er hierbij op dat een kind verwacht dat iets van hem of haar verwacht wordt. Maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn: mijn vader heeft nooit commentaar gehad op mijn verandering van keuze, laat staan dat hij teleurgesteld was dat ik geen tandarts werd. Dat was hij ook niet over een eerdere switch van mij om niet naar de Technische Universiteit in Delft te gaan, waar hijzelf had gestudeerd en mijn oudere broer nog studeerde.
Stierlin (1975) onderzocht in Eltern und Kinder im Prozess der Ablösung op welke wijzen adolescenten bij hun individuatie-separatieproces kunnen mislukken als een gevolg van, of liever gezegd samenhangend met, specifieke gezinsinteracties. Een boeiende theorie, zeker in de tijd, de jaren zeventig van de vorige eeuw, dat psychosociale factoren de boventoon voerden boven de biologische als het de ‘oorzaken’ van stoornissen betrof, maar later heeft deze weinig weerklank gehad. Hij stelt dat bij deze processen ouders en kind op zo’n manier met elkaar verbonden kunnen zijn dat een normale ontwikkeling wordt belemmerd. Hij onderscheidt de bindingsmodus (waarbij het niet tot separeren komt), de uitstotingsmodus, waarbij de jongere eerder op eigen benen komt te staan dan overeenkomt met zijn kalenderleeftijd en zijn emotionele leeftijd, en ten slotte de delegatiemodus. Bij dat laatste veronderstelt Stierlin dat een of beide ouders onbewust verlangen dat wensen die in hun eigen jeugd niet vervuld zijn alsnog door de kinderen worden vervuld. Zo kunnen kinderen bijvoorbeeld subtiel gestimuleerd worden om veel vrijere seksuele contacten aan te gaan dan de ouders in hun tijd durfden of mochten. Vervolgens worden de kinderen daarover wel gekapitteld. Een voorbeeld van deze modus bleek bij een opname van een 22-jarige jongeman in de psychiatrische kliniek.
Tom werd opgenomen omdat hij recent en in korte tijd heftig psychotisch was geworden. Dat gebeurde nota bene midden op zee, hij maakte zijn eerste praktijkreis in het kader van zijn opleiding aan de zeevaartschool. Bij nader onderzoek was van een echte eigen keuze voor de koopvaardij evenwel geen sprake. En in het gesprek met zijn ouders kwam naar voren dat het vroeger zijn vaders grootste wens was geweest naar zee te gaan, maar dat hij dat van zijn vader niet had gemogen. Daarover was hij nog steeds gefrustreerd. Hij had het daar ook weleens met zijn zoon over gehad.
In beide gevallen was dus sprake van destijds niet vervulde ouderlijke wensen. Wat er vervolgens gebeurt, lijkt te worden gefaciliteerd door de gevoeligheid van een kind, maar waarschijnlijk wordt de afloop ook door andere factoren bepaald. Dat Tom psychotisch werd in plaats van andere klachten te krijgen, zal ook samenhangen met zijn aanleg. Dat komt overeen met wat Alice Miller (1981) schrijft in Het drama van het begaafde kind. Zo’n kind voelt de verwachtingen van de ouders aan, past zich aan en stelt zich beschikbaar. In de ruim dertig jaar dat ik met oudere adolescenten en hun ouders gewerkt heb, heb ik overigens maar enkele gevallen gezien waarop Stierlins concepten van toepassing waren.
Een ander verschijnsel waarbij het willen voldoen aan verwachtingen tot problemen kan leiden, is het proces van parentificatie. Marinka Kamphuis (2015) beschrijft in haar boek Te vroeg volwassen hoe kinderen de rol en positie van een volwassene in het gezin kunnen overnemen als de situatie daarom vraagt. Uit een combinatie van loyaliteit, verantwoordelijkheids- en plichtsgevoelens neemt een kind, meestal het oudste, taken over van een volwassene die dat tijdelijk of langdurig niet meer kan, bijvoorbeeld in het geval van een ernstige ziekte of verworven beperking. Dat kind krijgt daarvoor vervolgens veel complimenten, groeit in zijn rol en gaat zich ook vaak buiten het gezin als een pseudo-volwassene gedragen. De relatie met de jongere kinderen raakt verstoord omdat dit oudste kind over hen gaat ouderen dan wel de baas spelen. En de nog wel functionerende ouder staat daar dan ook nog eens achter; de situatie vraagt er immers om. Als dit lang duurt zal het voor dat kind steeds moeilijker worden de ouderlijke positie weer te verlaten om weer meer kind te worden.
Overigens staat geenszins vast dat het kind dat de ouderrol op zich neemt daarvan schade ondervindt. Van Parys (2013) geeft een grondig overzicht van de onderzoeksgegevens op dit terrein. Waar Kamphuis zich richt op de schadelijke gevolgen ervan en de behandeling die dan nodig kan zijn, besteedt Van Parys ook aandacht aan de mogelijkheid dat de ontwikkeling van het kind niet verstoord wordt. Als het kind erkenning krijgt voor wat hij of zij doet, voelt hij zich niet onrechtvaardig behandeld en zal het parentificatieproces een minder negatief effect hebben. En op zich hoeven volwassen taken die een kind moet vervullen geen identiteitsverstoring op te leveren. Dit gebeurt wel als dat kind door de ouder betrokken wordt in volwassen onderwerpen, zoals diens emotionele problemen, de seksuele nog daar gelaten.
In het voorgaande zagen we dat het fenomeen van de verwachtingen, uitgesproken of niet of alleen aangevoeld, moeilijk te vatten is. Veelal zijn verwachtingen niet uitgesproken of zelfs onbewust. Maar toch kunnen ze gedrag van kinderen in sterke mate sturen. Verwachtingen kunnen ook op individueel niveau een merkwaardige rol spelen. Zo is bij patiënten met de ziekte van Parkinson gebleken dat ook een placebo de hoeveelheid van de neurotransmitter dopamine kan vergroten, zelfs als de patiënt tevoren weet dat het een placebo is (Vermeulen, 2001). Denk ook aan de baby die al vroeg leert verwachten dat zijn moeder hem gaat voeden wanneer hij huilt. Het inlossen van die verwachting is essentieel voor het hechtingsproces. En de moeder verwacht aansluitend dat het kind bevredigd is door de voeding en dat het dus gezond zal opgroeien.
Bij gezinnen van niet-westerse oorsprong kan het op elkaar afstemmen van verwachtingen extra ingewikkeld zijn. Veelal zien we dat de kinderen zich moeten schikken naar zowel de cultuur van oorsprong als de wens van de ouders dat ze zich in Nederland goed en aangepast ontwikkelen.
Canan, een Turkse wereldkampioen karate, wilde enerzijds graag de droom van haar moeder realiseren door een goede opleiding te volgen, een goede baan te verwerven, veel geld te verdienen, te trouwen en kinderen te krijgen. In een interview met Proud2bme (2010) gaf ze op felle toon aan dat zij dat niet wilde, nooit wilde, maar als oudste van vijf meisjes moest ze het voorbeeld zijn, evenals voor de Turkse gemeenschap. ‘Hoe meer er verwacht werd, hoe meer ik van mijn eigen weg af ging staan en anorexia om de hoek kwam kijken. Op die manier had ik toch een ding waar ik wel controle over had. En dat gaf me macht, macht over mezelf!’ Tot haar 21e jaar deed zij wat er van haar werd verwacht zodat haar moeder trots op haar kon zijn. Ze deed een hbo-opleiding en verloofde zich. Daarna gooide ze de kont tegen de krib en zei tegen haar moeder dat ze schijt had aan haar verwachtingen.
Naast de ouders kunnen ook grootouders verwachtingen koesteren over wat hun kleinkind van het leven gaat maken. Zo formuleert de hoofdpersoon van Elsschot in Tsjip (1975) over zijn kleinzoon kort en krachtig: ‘Ik zal mijn kleinzoon onderrichten: hij moet veel doen wat ik heb nagelaten, en veel nalaten wat ik heb gedaan.’
De grootvader slaat hier een generatie over. Het is daarbij natuurlijk de vraag wat hij wel of niet bij zijn eigen dochter, Tjips moeder, heeft bereikt. En het is natuurlijk veiliger verwachtingen uit te spreken jegens je kleinzoon, op wie je immers minder invloed hebt en voor wie je geen opvoedverantwoordelijkheid draagt. Maar het geeft het verlangen van ouders of grootouders weer dat je kind of kleinkind het beter gaat doen dan je zelf hebt gedaan. En de grootouders hopen ook dat de opvoedtekorten die zij hun kinderen hebben meegegeven door die kinderen worden vermeden.
In het geval dat je kind, door welke factoren of oorzaken ook, niet aan de daarvoor gekoesterde verwachtingen kan voldoen – zelfs al leken die nog zo realistisch – is het nodig die bij te stellen. Dat is soms een hard gelag. In mijn werk met jongeren die al voor hun twintigste jaar voor de eerste keer psychotisch werden, bleek bij de vervolgbegeleiding dat niet alleen de jongeren maar zeker ook hun ouders wel zo’n vijf jaar nodig hadden om zich neer te leggen bij het onvermijdelijke. Dat betekende in veel gevallen: geen vervolgopleiding, een leven met een beperkte mate van zelfstandigheid en minder vermogens zich sociaal te ontwikkelen. En hoe groter de kloof tussen de eerdere, gerechtvaardigde verwachtingen en de uiteindelijke uitkomst na jaren van ziek zijn, des te groter was de teleurstelling en nam de kans op een suïcide van de jongere toe.
Waar leiden deze overpeinzingen over verwachtingen nu heen? De conclusie kan zijn dat verwachtingen veel onduidelijkheid en misverstanden kunnen geven, zeker als ze niet expliciet zijn uitgesproken en als door de toon waarop dat gebeurt ook niet helder is wat ermee wordt bedoeld.
Voor de systeemtherapeutische praktijk kunnen we enkele adviezen formuleren. Die komen mede uit de managementliteratuur, waar het managen van verwachtingen zelfs een item is geworden. Verwachtingenmanagement is het beïnvloeden van verwachtingen door gedoseerde en eerlijke informatieverstrekking. En hoe kunnen ouders dat nu het beste met hun kinderen doen?
Om te beginnen is het verstandig dat echtelieden met elkaar uitwisselen wat ze in hun jeugd aan frustraties hebben opgelopen en welke opvoedstijl zij van huis uit hebben meegekregen. Dan snappen zij elkaar in de rol van ouders beter.
Ouders kunnen het beste op voorhand duidelijk zijn over wat ze precies verwachten en welke resultaten daarbij horen, beter dan pas achteraf met kritiek en teleurstelling komen. Daarmee zijn de verwachtingen al expliciet geworden. Het uitspreken kunnen ouders beter stellend van toon doen dan vragend, bij voorkeur in zinnen die beginnen met ‘Ik wil…’. Het is niet handig om aan te nemen dat ‘het wel goed zal komen’. De gemaakte afspraken kunnen zo nodig vastgelegd worden. Dat geldt met name voor verwachtingen over acties die op korte termijn gedaan moeten worden en niet voor die op de lange termijn. De laatste hebben meer een wens- of hoopelement, zoals je graag wilt dat je kinderen het later beter krijgen of in sommige opzichten het beter gaan doen. Bij directe verwachtingen moeten ouders natuurlijk realistisch zijn. Daarnaast is het ‘t beste dat alle gezinsleden geïnformeerd worden. Vervolgens is het verstandig de voortgang te bewaken en daarover vroeg en regelmatig te communiceren. Zo nodig moeten de verwachtingen bijgesteld worden.
Het is natuurlijk niet doenlijk alle verwachtingen zo te expliciteren en onder controle te houden. Maar het maken van concrete afspraken is vaak nuttig, zeker in gezinnen waar een heldere structuur ontbreekt en de gezinsleden nogal langs elkaar heen leven. Anderzijds moet een therapeut ook realistisch zijn over wat er van een gezin te verwachten valt.
Literatuur
- Bos, G. (2014). Overtuigend communiceren op afstand? Manage de verwachtingen! www.managementsupport.nl.
- Elsschot, W. (1975). Tsjip/De Leeuwentemmer. Amsterdam: Querido.
- Kamphuis, M. (2015). Te vroeg volwassen - Over parentificatie. Amsterdam: Boom.
- Miller, A. (1981). Het drama van het begaafde kind. Bussum; Het Wereldvenster.
- Omer, H. (2007). Geweldloos verzet in gezinnen. Houten: Bohn, Stafleu van Loghum.
- Stierlin, H. (1975). Eltern und Kinder im Prozess der Ablösung. Berlin: Suhrkamp.
- Van Parys, H. (2013). Onderzoek naar parentificatie – Context, constituerende factoren en consequenties. Systeemtherapie, 25(1), 24-36.
- Verhaeghe, P. (2015). Ouders in het meervoud. De Groene, 27-08-2015.
- Vermeulen, E. (2001). Placebopillen tegen Parkinson. www.newscientist.nl/nieuws/placebopillen-tegen-parkinson.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden