Insluiting en uitsluiting
Samenvatting
Jaarcongres NVRG
[Radio Kootwijk, 16 september 2016]
In de indrukwekkende hoofdzaal van het voormalig zendstation Radio Kootwijk opende dagvoorzitter Erik van der Elst het NVRG-congres. Tijdens zijn introductie refereerde Van der Elst aan een onderzoek waaruit bleek dat sociale uitsluiting dezelfde hersendelen activeert als fysieke pijn.
Trudy Dehue (emeritus-hoogleraar theorie en geschiedenis van de psychologie, Rijksuniversiteit Groningen) nam de eerste lezing voor haar rekening. Zij wist vanuit een wetenschappelijk kader een kritische blik te werpen op in- en uitsluitingsmecha-nismen binnen de wetenschap. Dehue zette het publiek op speelse wijze aan het denken over de criteriaselectie van (mentale) stoornissen. De kern van haar bijdrage was dat de uitkomst van dit selectieproces altijd perspectief- en tijdgebonden is. De term ‘gender’ zal door een bioloog tenslotte anders worden uitgelegd dan door een psycholoog. In de psychiatrie blijken diagnosecriteria van stoornissen door de tijd heen behoorlijk te kunnen veranderen. Dit illustreerde Dehue met krantenkoppen over adhd door de jaren heen.
De tweede spreker in het ochtendprogramma was Bill Madsen, trainer en auteur op het gebied van psychologie en gezinstherapie, werkzaam in eigen praktijk en oprichter van het Family Centered Services Project in de Verenigde Staten. Volgens Madsen heeft de manier waarop wij contact maken met cliënten grote invloed op hoe zij onze interventies ervaren. Hij benadrukte dat het voor een effectieve behandeling van belang is dat cliënten zich geïncludeerd voelen in het therapeutisch proces. Inclusie versterkt een gevoel van mattering, van ertoe doen. Met een aantal voorbeelden liet Madsen zien hoe dit gevoel bij de cliënt kan worden vergroot en wat daarvan de therapeutische gevolgen kunnen zijn.
De kracht van het verhaal van Madsen lag niet alleen in zijn inhoudelijke boodschap. Als spreker leek hij door enkele oefeningen ook bij het publiek een gevoel van ertoe doen teweeg te brengen. Madsen gaf de persoonlijke ervaringen van de aanwezigen een plek door momenten in te lassen waarop hij het publiek vroeg stil te staan bij het principe van mattering in de eigen werkcontext. Hij straalde daarmee zelf de uitnodigende positie uit die hij aanmoedigde. Ondanks het grote aantal bezoekers slaagde hij er mijns inziens in de aanwezigen op persoonlijke wijze bij zijn bijdrage te betrekken en verbinding met en tussen hen tot stand te brengen.
Na de lunch vervolgde het programma met verschillende workshops waarvan ik er twee heb bijgewoond. De eerste workshop, ‘Effectieve interventies voor sociale insluiting’, gaf Henk Spies, directeur van +Confidence. Spies is gepromoveerd op onderzoek naar arbeidsmarkt- en sociale zekerheidsbeleid voor jongeren. In zijn bijdrage stond de mismatch tussen de individuele behoeften van jongeren uit achterstandswijken en het overheidsbeleid centraal. Hij benadrukte het belang van een zorgvuldige afstemming tussen het type cliënt en de gekozen benadering. Spies noemde herkenbare factoren als zelfbeeld, motivatie en leefregels die van grote invloed zijn op de manier waarop cliënten zichzelf zien en benaderd willen worden. Een jongere die vooral spreekt vanuit welke doelen hij wil behalen, heeft immers baat bij een ander soort benadering dan een jongere die vooral denkt vanuit welke capaciteiten hij mist.
Spies maakte een belangrijk punt, maar zijn pleidooi vond ik weinig vernieuwend. Het exploreren en aansluiten bij de individuele belevingswereld van de cliënt klinkt de meeste therapeuten waarschijnlijk bekend in de oren. Dit proces is tenslotte inherent aan het therapeutisch werken.
Mijn tweede workshop was die van Jan De Mol, professor klinische kinder- en adolescentenpsychologie en gezinstherapie aan Université Catholique de Louvain. De Mol stelde dat in gezinstherapie de therapeutische relatie een complexe is, aangezien die niet alleen door de therapeut en één cliënt wordt bepaald maar tevens door alle andere relaties binnen het gezin en dus ook door de relatie tussen de therapeut en die andere gezinsleden.
De Mol presenteerde zijn lopende onderzoek naar deze complexe onderlinge beïnvloeding, die hij ‘interafhankelijkheid’ noemt. Het onderzoek was naar mijn idee voor een workshop net te ingewikkeld, al probeerde De Mol wel een vertaling te maken naar de praktische toepasbaarheid van het thema. Hij vertelde dat alle betrokken gezinsleden en de therapeut aan het einde van een behandelsessie een vragenlijst invullen, waarmee iedere persoon de kwaliteit van de relatie met elk ander persoon in de behandelsessie evalueert. Deze verscheidenheid aan relaties kan uiteindelijk kwantitatief worden uitgedrukt. Hierdoor ontstaan indrukken over sterke en minder sterke relaties tussen individuele gezinsleden onderling en tussen hen en de therapeut.
De Mol linkte de therapeutische relatie aan de mate waarin gezinsleden en de therapeut zich ingesloten voelen in het behandelcontact. Hij benadrukte dat statistische uitkomsten niet bepalen wat de therapeut moet doen, maar de therapeut wel ideeën kunnen geven over de interpretatie van de complexe therapeutische relatie binnen een gezinsbehandeling.
Na de workshops was het woord aan Marian Ploegmakers-Burg, klinisch psycholoog, (kinder)psychoanalytica, systeemtherapeut, opleider, supervisor, werkzaam bij het Amsterdams Instituut voor Gezinsen Relatietherapie. In haar column ‘Dwarsliggers en dwarsdenkers’ maakte zij duidelijk dat het een kracht kan zijn om op de grens van in- en uitsluiting te balanceren door dwars te denken en daarmee de gangbare manier van denken uit te dagen. Ploegmakers-Burg toonde zich een gevat woordkunstenaar. Ze inspireerde mij met de uitspraak dat ‘je er niet komt met alleen maar evidence-based denken, omdat het evident is dat er meer is: impliciet en non-verbaal, waardoor we naar binnen moeten kijken’.
Na deze prikkelende column nam Lisette Pondman, directeur van de NVRG, het woord. Zij deelde mee dat op een eerdere algemene ledenvergadering unaniem was besloten Ploegmakers-Burg tot lid van verdienste te benoemen. Het was een memorabele verrassing voor Ploegmakers-Burg op dit congres.
De laatste spreker was Aram Hasan, psychiater en psychotraumatherapeut, werkzaam bij Stichting Centrum ’45 en Aram Hasan CoTeam. Hasan gaf een algemene beschrijving van de obstakels die zorgverleners in de (interculturele) hulpverlening kunnen tegenkomen bij de behandeling van getraumatiseerde vluchtelingen. Hij schetste het voor mij herkenbare beeld van het grote aantal diagnoses waarmee een vluchteling regelmatig door de huisarts of een andere ggz-instelling wordt verwezen. Bij mij rijst steeds vaker de vraag of de grote hoeveelheid diagnoses recht doet aan de problematiek van de cliënt. Zien we hier niet eerder het tekortschieten van de hulpverlener om aansluiting te vinden bij de belevingswereld van de cliënt? Ik ben geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden gegeven mijn ervaringen met cliënten met een migran-tenachtergrond. Mijns inziens schort het bij systeemtherapeuten nog regelmatig aan interculturele sensitiviteit, waardoor te weinig verbinding wordt gemaakt met het culturele referentiekader van de cliënt. Dit grotere culturele referentiekader komt in elk (familie)systeem op unieke wijze tot uiting en kleurt daarmee de blik van het systeem wat betreft ziektebeleving, -verklaring en herstel.
De verscheidenheid aan thema’s rond intercultureel behandelen vraagt mijns inziens om meerdere lezingen door intercultureel werkende systeemtherapeuten op de komende NVRG-congressen. Dat zou kunnen helpen de interculturele sensitiviteit van systeemtherapeuten te vergroten en het interculturele gedachtegoed steeds meer in te sluiten in het algemene systemische perspectief. De recent opgerichte sectie Interculturele systeemtherapie van de NVRG kan een bijdrage leveren aan het realiseren van dit streven zodat hopelijk, op den duur, de noodzaak van een dergelijke sectie afneemt.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden