Een gouden bal met bronnen en beschadigingen
Samenvatting
‘Ik ben een planneuroot of een geordende denker. Waar wilt u mij zondag hebben rond twaalf uur?’ Eigenlijk zou het interview plaatsvinden in Hotel Bunk, een getransformeerde kerk, ergens halverwege België en Bartlehiem in het hoge Noorden, al is Bout geen echte Fries. De NMBS en de NS dachten er anders over. We schakelen over op Zoom, een klein kunstje voor een getrainde vrije vogel. Een albino witte haardos duikt op aan de andere kant van het scherm.
Het wordt een rijk en rijp gesprek. Een man die zijn groei, integratie, zelfinzicht en zelfkennis gul met ons deelt. En ons aanmaant en aanspoort om zijn openhartigheid niet te veel te censureren tijdens het schrijven. Het mag, nee, moet een bijdrage voor Professie & Persoon van vlees en bloed worden.
Geboren in Huizen aan het Gooimeer in 1946. Vader van drie zonen – twee biologische en een geadopteerde – over wie hij met veel warmte spreekt. Grootvader van acht kleinkinderen. Veel geschiedenis in zijn lijf. Hij peilt naar onze ouders, onze geboortestreek.
Een onderwijzer die in avondschool eeuwig bijstudeerde (in het begin elke avond van acht tot elf en in de weekends). Toch steeds de zoon van een metselaar gebleven, de kleinzoon van vissers, gewoon een arbeiderskind. Een kind van God ook, maar ook van Allah, een uniek wezen, een wonder. Zoals elk mens een gouden bal met bronnen en beschadigingen is (‘De wereld is beter af omdat ik er ben, omdat jij er bent’).
Bout groeide op in een dorp, een heel sterke gemeenschap met veel ‘praterij’. De natuurkrachten waren nog machtig, vissers verdronken. ‘Mijn overgrootvader werd door de bliksem getroffen toen mijn grootvader twaalf was. Mijn vader was een visserszoon, maar ook een revolutionair, een vrijdenker, lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). “Ik heb wat met God, maar niet met de kerk.” Hij was zijn tijd ver vooruit. Hij las Thomas Malthus, een Britse demograaf die in 1798 al wees op de potentiële gevaren van bevolkingsgroei. Hij was een consequent man en verkocht condooms. Hij had een diepe liefde voor mijn moeder. Bekende zelfs schuld als niet belijdend kerklid om met haar te kunnen trouwen in 1940. Dat ze haar leven lang, lange periodes in een herstellingsoord verbleef met haar grote psychische kwetsbaarheid, veranderde dat niet. Mijn moeder was een zeer getalenteerde en hoogsensitieve vrouw, en ook overspannen, depressief, suïcidaal. Dat heeft een diepe indruk op mij gemaakt als kind. Ik heb het vak al geleerd door naar haar te luisteren. Als vijfjarige zat ik bij haar psychiater in zijn gele Volkswagen Kever. Hij was de eerste in mijn straat met een auto, mijn vrienden en ik reden dan met hem mee. Psychiatrie en psychische kwetsbaarheid ken ik daardoor van binnenuit, als mijn broekzak. Ik heb het bijna letterlijk met de paplepel meegekregen. Ik heb gewacht tot mijn vader dood was, om bepaalde vragen te beantwoorden. Over de broer van mijn moeder bijvoorbeeld, oom Dirk … Ik denk dat mijn vader het wel wist. Hij waarschuwde mijn voormalige vrouw: “Voor die man moet je opletten.”
Door haar opnames ben ik als kind vijf keer van haar gescheiden. Ik heb daardoor een grote tegenkracht tegen de verlatingsangst ontwikkeld. Die angst zit er uiteraard wel. “Ik kan me niet laten knechten, omdat ik bang ben dat dan de depressie komt.” De zoon zijn van je moeder, dat doet wat met je. Ik dacht dat ik op mijn veertigste wel al gek zou zijn, vanuit een soort kwetsbaarheid die ik van mijn moeder had. De kracht van mijn vader heb ik gelukkig ook in me. Op zondag mocht je in Huizen niet fietsen. Mijn vader deed dat gewoon wel, hij belde dan opdat de mensen opzij zouden gaan.
Ik heb zo’n geluk gehad dat ik in een psychiatrische context kon en mocht werken. Ik heb altijd gevonden dat ik de helft van mijn tijd voor mijn baas studeerde, en de helft van de tijd voor mezelf. Elke opleiding heb ik ook aangewend voor mijn eigen psychologische groei en heling. Zo kon ik het spel in mezelf tussen gewoon en gek willen zijn verstaan en integreren. Het heen en weer gaan tussen de angst me niet te willen laten regeren en anderzijds gewoon te willen zijn. In elke persoon zijn die paradoxale sterke stromen.
Je moet misschien ook weten dat ik de Engelse ziekte had, rachitis, een botaandoening die voorkomt bij jonge kinderen. Tussen mijn tweede en mijn vierde jaar werd ik elke nacht heel strak vastgebonden door mijn moeder om recht te groeien. Mijn moeder zag me wel. Ze schreef briefjes naar de juf om het voor me op te nemen. Zoals die keer toen de juf een pluk haar had uitgetrokken omdat ik een kikker had meegenomen. Ze zag me, zodat ik me een aantal keer existentieel gezien voelde. Ik vind het heel belangrijk in de therapie met mijn cliënten dat ik dat niveau kan bereiken, dat ik ze zie. Ik heb iets in mij dat ik dat versta, hoe belangrijk dat is in een mensenleven. Met mijn eigen kinderen had ik dat misschien nog meer willen doen. Ik was wellicht ook zo gedreven om dingen professioneel voor elkaar te krijgen.
Ik was al jong doortastend en eigenwijs. Van de tweehonderdvijftig kinderen mochten er veertien kinderen naar het lyceum. Er daagden er maar dertien op. Ik heb toen mijn vinger opgestoken en zo was ik erbij. Ik zag kansen en kon ze grijpen. Ik ben veel gepest, ik heb veel gevochten, omdat ik zo wit ben, als albino. Burgemeester maken noemden ze dat, dan trokken de andere jongens aan je piemel.’
Zijn carrière startte hij in 1975 als hoofd vormingswerk in het psychiatrisch ziekenhuis Beileroord in Beilen, dat hij later van binnenuit mede hervormde met de krachten die er waren. Bout werkte ook als psychotherapeut en behandelcoördinator in het Kenniscentrum voor Relatieproblematiek en op de klinische (echt)parengroepsbehandeling De Keerkring van GGZ Drenthe (echtparen van wie de ene partner al ervaring had met psychiatrie, gingen er samen in therapie). Nu werkt hij nog twee dagen per week in zijn eigen praktijk Quo Vadis. ‘In 2008 begon ik voor mezelf, heerlijk vond en vind ik dat. Ik ben opgeleid in verschillende modellen: de persoonsgerichte experiëntiële psychotherapie (ik ben als rogeriaan in het vak gestart), groepspsychotherapie, relatie- en gezinstherapie en kortdurende dynamische psychotherapie.’ Tot drie keer toe zal hij herhalen wat een mazzel wij systeemtherapeuten hebben met zo’n mooi vak.
‘Door de opleiders systeemtherapie Lars Brok en Rick Pluut naar ons psychiatrisch ziekenhuis te halen, introduceerde ik de gezinsgesprekken. Door in dat dorp op te groeien, had ik wel zicht op beïnvloeding en macht. Ik kan tegen schenen schoppen. En ik wil ook niet te veel te maken hebben met de gevestigde orde.
In 1986 heb ik op een congres de Italiaanse gezinstherapeut Maurizio Andolfi ontdekt, een van de pioniers van de gezinstherapie. Toen in Italië veel psychiatrische ziekenhuizen werden gesloten, kwamen die patiënten thuis te zitten. Andolfi stelt dat je mensen soms het best helpt door ook hun gezin in de therapie te betrekken. Ik nam het vliegtuig naar Rome om van hem te kunnen leren, drie weken lang, heel intensief, met rollenspellen. Ik heb er op de grond gelegen als de dode vader van een
Braziliaanse vrouw. Elke dag brachten twee therapeuten hun “handicap” in. Dat is een ervaringsgericht leerproces om te helpen onze vaardigheden in klinische situaties uit te breiden. Hij zocht de persoonlijke handicap-reactie van de therapeut om te onderzoeken hoe een therapeut wordt gezien, waarom een therapeut bepaalde blinde vlekken heeft en wat de therapeut doet om samen een therapeutische impasse te creëren. Bovendien moedigt dat ervaringsgericht nadenken over de impact van het zelf ons aan om te “leren leren” dat we een actieve, creatieve deelnemer zijn in het proces van het therapeutische systeem. Ik heb er over mijn grootvader gesproken, de vader van mijn moeder. Die heeft op mij een grote invloed gehad. Andolfi toonde me en liet me lijfelijk voelen dat ik me te veel laat “inzuigen”, me te veel verbind met mensen. Hij gaf me een mes. In juni van dat jaar had mijn moeder opnieuw een suïcidepoging gedaan en was ze opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis in Utrecht. Ik had toen al drie kinderen. Ik moest haar van Andolfi vragen: “Wie wil je doodsteken?” Dat was een briljante interventie. Want het had natuurlijk met haar woede te maken. Ik heb daarna nog uren door Rome gelopen, helemaal van slag. Het was een sterke training in het intergenerationele denken.
Ik heb een oudere zus. Ik heb mezelf bestaansrecht moeten geven. Mijn vader wond er geen doekjes om dat ik het resultaat was van een geknapt condoom. Daar heb ik een enorme levensenergie aan ontleend. ”Nou, ik zal je laten zien dat ik besta! En ik ga niet voor je aan de kant.” Ik snap mijn vader. Hij dacht heel inclusief, op wereldniveau, en heeft me daar ook in getraind. Hij was lief en leuk, en toch voelde ik me individueel niet door hem gezien. In mijn proces steunde hij me wel en niet. Een aparte combinatie. Een pijn of een knel kan een bron van energie zijn.
In 1988 beten we de spits af van een lange reeks congressen met het eerste congres Van je familie moet je het hebben, met als ambitie om het psychiatrisch ziekenhuis om te bouwen. Dat was het eerste congres van een lange reeks. In 1991 volgde het eerste congres met Andolfi, Help we zitten vast. Hij kwam de jaren erna nog twee keer naar Beilen. Die studiedagen waren teamtrainingen die ons ook naamsbekendheid gaven. Ik haalde grote namen naar Nederland, Peter Fonagy in 2004, de narratieve denkers Tom Anderson en Michael White in 2006. De Amerikaanse psycholoog Jeffrey Young die schematherapie ontwikkelde kwam in 2008. We deden dat als team met elkaar.
In 1989 leerde ik het communicatiecentrum in Lovenjoel (Leuven, België) kennen via een tijdschrift in de wachtkamer van de huisarts. Daar werkten ze al met echtparen. Wij hadden al weleens een echtpaar opgenomen.
Ik ging ernaartoe, om te kijken hoe Alfons Vansteenwegen en Lieven Migerode het deden. Ik zag dat ze echt goed werk leverden maar dat ze er naar mijn smaak te weinig een therapeutische gemeenschap van maakten. Ik kreeg toestemming om als manager bij ons zo’n afdeling op te zetten, samen met een ggz-denktank en de universiteit van Groningen. We vulden het aan met non-verbale therapieën. Ik wilde bewijzen dat het vaak goedkoper was. Wanneer een van de twee permanent in de psychiatrie terechtkomt, is dat duurder. Ik ben een gemankeerde strateeg, dat is de invloed van de dorpsgemeenschap van Huizen, het dorp waar ik opgroeide. In 1991 gingen we open. De Keerkring, klinische (echt)parengroepsbehandeling. Gelukkig trok ik me van weinig dingen wat aan en ben ik ook leidinggevende geworden. Best gevaarlijk, die machtsspelletjes, maar ik deed het wel. We richtten ons op paren bij wie eerdere behandelingen onvoldoende effect hadden, met een voor Nederland unieke behandelvorm. In een programma van zeven weken deden vijf paren mee. We zochten naar een wending in een lange, vaak uitzichtloos lijkende tijd met veel klachten, problemen en spanningen in onderlinge relaties of aan iemands binnenkant. De meerstemmigheid van het therapeutische veld was voor mij heel belangrijk, ik wilde het geheel het deel laten beïnvloeden. Elke ochtend om half negen kwamen we samen om snel te delen en om interventies te bedenken. Ik bedacht de Keerkring natuurlijk om mijn moeder en mijn vader te helpen, zonder dat ik dat doorhad. Mijn vader, de vrijdenker, verloor het toch van mijn moeder. Mijn moeder was absoluut de baas. Mijn moeder was heel erg schoon, schoenen moesten uit, er werd voortdurend gepoetst, vetspatten in de keuken waren verboden. Mijn vader moest de zolder van mijn moeder minutieus stofzuigen. Hij zette die stofzuiger dan aan en ging vervolgens een boekje zitten lezen. Hij noemde zich een leeuw met een stofkwastje in zijn bek. “De gestadige drup holt de hardste steen”, sprak hij veelvuldig. Hij ging in de garage de karbonaden bakken, en dronk daar soms te veel. Ik heb beslist dat de gestadige drup mijn leven niet zo zou gaan bepalen. Ik kan heel lang schikken, maar op een gegeven moment is het klaar.
In 2000 hebben we het Kenniscentrum voor Relaties en Psychiatrie opgericht: we begonnen met dagklinische groepen naast onze therapeutische gemeenschap. Mensen kwamen twaalf weken lang, een dag in de week. We werkten ook met groepen rond het thema huiselijk geweld om “daders” en “slachtoffers” samen te brengen, ook rond het thema autisme en relaties. Het Kenniscentrum bood paren een omgeving waarin zij problemen konden aanpakken en doorbreken. Een groep biedt veel extra mogelijkheden, zoals herkenning, steun en oefenmogelijkheden.
Mijn kennismaking met de Iraanse professor Habib Davanloo (Canada) was ook heel belangrijk. In Nederland noemen we zijn model kortdurende dynamische psychotherapie. Ik hoorde hem spreken en wist: dit ga ik leren. Hij leerde me dat woede ook mag bestaan. Eer je vader en je moeder waarvoor ze te eren zijn, dat is het vijfde gebod. Ik maakte ervan: “Eer ze waarvoor ze te eren zijn en hang ze op in de hoogste boom waarvoor ze op te hangen zijn.” Waardoor je differentiatie krijgt. Zodat er toestemming is. Dat is een teken dat er ook woede mag zijn.
“Vuile vieze hoer”, zei ik tegen mijn moeder toen ik vijftien was. Daar was geen toestemming, maar wel veel schuldbeladenheid. Ik voelde me toen wel zo schuldig dat ik een dure koffiemolen voor haar kocht, die ze aanvaardde en nog jaren gebruikt heeft.
Woede is goed en nodig als tegenwicht tegen angst, ook in ons vak, waar angst een grote rol speelt. Door aan angst toe te geven krijg je scheve machtsverhoudingen. Ook de hele NVRG is in dat medische machtsspel een beetje ziek geworden.
Sinds 2013 verdiep ik me met collega’s van de narratieve beweging in de filosofische invloeden in de relatie- en gezinstherapie onder leiding van filosoof Jan Flameling. “De bende van Bunde” nodigt hem uit voor een weekend, we reflecteren samen op filosofische inspiratie voor de systemische praktijk. We laten ons hoofd zo door elkaar schudden. Filosofen als Nietzsche, Luijpen, Boerwinkel, Levinas, Foucault, Deleuze, Braidotti … Welke uitspraken hebben zij gedaan in het kader van ons menselijk bestaan die bijdragen om meer zicht te krijgen op ons leven? Vanuit ons persoonlijke en professionele leven valt er genoeg te beschouwen. Ik lees die boeken niet hoor, ik luister naar anderen die erover spreken.
Met academici die net als ik aan het eind van hun werkzame leven zijn, werk ik nu cursussen voor ouderen uit. Ik vind dat leuk. Ik ben die onderwijzer altijd gebleven. Ik studeer veel over euthanasie, het brein, de polyvagaaltheorie van Stephen Porges, zingeving, en zo meer. Zo blijf ik actief, ik heb een rijk leven.
Ik ben blij met mijn rijke leven, ik blijf heel nieuwsgierig naar hoe complex we zijn, welke theorieën er nog zijn. Het leven is boeiend en ik heb er leuk aan meegedaan. Je hoeft maar een paar vrienden te hebben waardoor je je gezien voelt, het liefst in een veilig intieme relatie, en al het andere dat we nodig hebben is meer randverschijnsel. Dat vind ik ook het leukste van het vak, het staan in het existentiële. Contact ontstaat door de uitwisseling van onze binnenkant. Ik gun het elke therapeut om zichzelf te verstaan op existentieel niveau en verbinding te maken met onze cliënten op dat existentiële niveau.’
Met deze gevleugelde woorden laten we deze man gaan, om taart te eten in Utrecht bij zijn zoon met zijn jarige kleindochter Selina.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden