MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Artikelen
    • De Praktijk
    • Onderzoek gesignaleerd
    • Reflecties
    • Discussie
    • Professie en Persoon
    • Congressen
    • Boeken (en zo)
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
    • Artikel indienen
    • Gebruik van artikelen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Proefabonnement
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Systeemtherapie
    • Redactie
    • Adverteren
    • Open Access
    • Links
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 26 (2014) / nummer 2
PDF  

Samen luidop verwonderen – In dialoog met Harlene Anderson

Jasmina Sermijn
1 september 2025

Samenvatting

September 2000. Ik ben net afgestuurd als psychologe en onder leiding van Gerrit Loots starten we met vier oud-studenten een lees- en reflectiegroep waar we onze casuïstiek vanuit een systemische bril trachten te begrijpen. Systemisch staat dan voor ons gelijk aan de structureel-strategische benaderingen. We zijn vooral bezig met wat er mis loopt in de gezinnen die ons consulteren, met dysfunctionele gezinsstructuren en communicatiepatronen die we van buitenaf proberen te veranderen.

Juni 2013. Gerrit en ik nemen deel aan een zevendaagse zomercursus over collaborative practices in Playa del Carmen, Mexico. Deze summer school wordt sinds 2003 jaarlijks georganiseerd door Harlene Anderson. Het gaat om een intensieve week gevuld met live consulten, ervaringsgerichte oefeningen, dialogische conversaties en culturele evenementen. Als deelnemer leer je niet enkel inhoudelijk iets over wat de samenwerkingsgerichte praktijk inhoudt, maar je ervaart ook echt hoe het is om deel te nemen aan een collaboratief leerproces. Waar Gerrit en ik dertien jaar terug onze gezinnen structureel-strategisch analyseerden, zijn we de laatste jaren op zoek gegaan naar een manier waarop we cliënten kunnen uitnodigen tot een evenwaardige conversatie en hoe onze eigen monologen daarbij kunnen plaatsmaken voor een dialoog. Meer samen met mensen en minder over mensen denken en spreken. Een hele transformatie dus, die ergens begon in 2004, op het moment dat we met onze leesgroep het boek Conversation, language and possibilities — A postmodern approach to therapy van Harlene Anderson (1997) lazen. Dit boek betekende voor ons een verademing, het bood ons een alternatieve, minder mechanistische en meer menselijke kijk op wat werken met systemen kan betekenen. Een boek dat beter aansloot bij hoe we op intuïtieve gronden al wilden werken, en onze kijk op systeemtherapie fundamenteel veranderde. Kortom, de laatste jaren hebben onze rizomatische zelven (zie Sermijn, Devlieger & Loots, 2008; Sermijn, 2013) een heel wordingsproces afgelegd en het lezen van Harlene’s boek vormt in dat proces een belangrijk element.

Over de elementen die een belangrijke rol speelden in haar eigen wordingsproces als collaboratieve therapeut vertelde Harlene, in een gesprek dat ik met haar had, het volgende.

‘Het startte ergens in 1970. Ik werkte op een medische faculteit toen ik op een dag op de campus enthousiast hoorde spreken over “gezinstherapie”, iets waarover ik in mijn psychologieopleiding nog nooit gehoord had. Toen de volgende cursus gezinstherapie startte, schreef ik me in. Ik was nieuwsgierig. Het was alsof ik iets ontdekte waarvan ik niet wist dat ik het zocht. Al tijdens het eerste seminarie gaf gezinstherapie me een nieuwe taal, een nieuwe manier van kijken. Ik werd me bewust van het idee dat er verschillende werkelijkheden bestaan, ik realiseerde me hoe elk van ons beschikt over een meervoudige realiteit, over multipele beschrijvingen en waarheden met betrekking tot eigen ervaringen, zichzelf en anderen. Ik werd echt verliefd op de gezinstherapie en begon er heel veel over te lezen. Ik had in die tijd het geluk te mogen werken met Harry Goolishian, een buitengewoon briljant, creatief persoon, iemand die niet bang was om te experimenteren. Zijn nieuwsgierigheid werkte aanstekelijk en ik nam zijn nieuwsgierigheid over. Zijn motivatie om alles te bevragen en te lezen, vooral dan lectuur buiten het domein van de psychologie en gezinstherapie. Dat was het begin. Ik werkte in de pediatrieafdeling, maar aangezien de gezinstherapieopleiding in de psychiatrische afdeling was, verhuisde ik daar naartoe, waar ik uiteindelijk supervisie deed en training gaf en ook begon te schrijven over mijn werk. Wat Goolishian en ik ons heel vroeg in ons werk realiseerden – op het einde van de jaren zeventig – was dat we onszelf niet beschouwden als gezinstherapeuten. We waren enthousiast over de manier waarop gezinstherapie een ander perspectief bood, een alternatief paradigma voor de traditionele psychiatrie en therapie, maar we bedachten dat de concepten en uitgangspunten van gezinstherapie ook toepasselijk moesten zijn op groepen personen onafhankelijk van het feit of deze personen al dan niet familiaal verbonden waren. Zo startten we consultaties met organisaties zoals klinieken, universiteiten, psychologiedepartementen, en werd het idee van een systeem als “gezin” tot een breder systeem verruimd. De volgende grote stap was dan het bevragen van het concept algemene systeemtheorie. We vonden het te mechanistisch. Tezelfdertijd waren we sterk geïnteresseerd in de verschillende perspectieven en mogelijkheden van taal. Zo begonnen we te denken over menselijke systemen als linguïstische, betekenisgenererende systemen in plaats van cybernetische, homeostatische systemen. En over therapie als linguïstisch gebeuren dat plaatsgrijpt in een conversatie. En daaruit zijn dan de collaboratieve, dialogische praktijken gegroeid en zo ben ik een collaboratieve practitioner geworden.’

Harlene gebruikt hier termen als collaboratieve praktijken en collaboratieve practitioner. Hiermee laat zij expliciet de traditionelere terminologie van ‘therapie’ en ‘therapeut/cliënt’ los.

‘De term “therapie” is voor mij te veel geassocieerd met een medisch perspectief in termen van “therapie als genezing” of “iets wat gestoord is herstellen”. Zelf verkies ik de term “consult”. Deze term houdt een minder sterke connotatie in van “therapeut als expert en cliënt als niet-expert” en legt meer nadruk op gelijkwaardigheid. In het collaboratieve werk gebruiken we de termen therapeut en cliënt ook zelden. We hanteren eerder een metafoor van gastheer en genodigde (gast). Deze metafoor verwijst naar de idee van de “therapeut” als gastheer die de “cliënt” als gast uitnodigt in de conversatie, maar tegelijkertijd ook de gast is in het leven van de cliënt. Ik zie het alsof ik iemand als gesprekspartner uitnodig in mijn metaforische ruimte terwijl die persoon me tegelijkertijd ook uitnodigt een gast te zijn in zijn of haar ruimte.’

Dit voortdurend stilstaan bij en zoeken naar gepaste taal is van fundamenteel belang binnen de collaboratieve praktijk. Zoals Harlene hierboven aangaf, wordt ‘therapie’ binnen het collaboratieve denken beschouwd als een linguïstisch gebeuren. Dat betekent dat collaboratieve denkers er in de eerste plaats van uitgaan dat werkelijkheden (en dus ook problemen) geconstrueerd worden in en door taal. En dat ‘therapie’ dan ook bij uitstek een dialogische ruimte vormt waar nieuwe, alternatieve betekenissen en perspectieven kunnen ontstaan. De collaboratieve praktijk als talige ruimte waarin twee gesprekspartners een gedeeld onderzoeksproces aangaan, zonder daarbij voorgeschreven fases of stappen te volgen.

‘Ik volg nooit voorgeschreven regels of fases. Ik heb geen inhoudsagenda, wel een procesagenda. Waarbij ik zorgvuldig aandacht besteed aan wat ik doe of niet doe en wat de andere persoon al dan niet lijkt uit te nodigen tot een dialoog. De idee van een gesprek als een “gedeeld onderzoek”. Je moet het zien als mensen die samen zitten, samen hun wenkbrauwen fronsen, samen luidop denken en reflecteren.’

Het belang van samen reflecteren wordt nog eens benadrukt als Gerrit en ik worden uitgenodigd om deel uit te maken van een reflecterend team terwijl Harlene een live consult doet met een koppel. Hoewel wij al enige ervaring hebben met het delen van reflecties, valt het ons op hoe soepel Harlene hiermee omgaat. Een live consult, ogen van zestig deelnemers die meekijken en een vijftiental mensen die optreden als reflecteerders, vanuit een ingeleefde positie die ze zelf verkiezen (vrouw, man, niet-aanwezige kinderen, etc.). Ook hier geen vooraf bepaalde regels, geen te volgen protocollen, maar wel een uitnodiging om je innerlijke stem in de conversatie in te brengen.

‘Innerlijke stemmen zijn erg verrijkend. In mijn werk tracht ik zoveel mogelijk van hun kracht gebruik te maken. Het werken met reflecterende teams vormt daarvan een voorbeeld. In een reflectieproces worden mensen die niet direct betrokken zijn in de conversatie, “reflecteerders”, uitgenodigd om hun reflecties te delen in aanwezigheid van de “cliënten” en de “therapeut”. Hierdoor krijgen deze laatsten de ruimte om te luisteren, waarbij hun gevraagd wordt om niet direct te antwoorden. Uit de gegeven reflecties, kiezen “cliënten” dan wat hen uitnodigt tot verdere innerlijke of uiterlijke dialoog en wat ze wensen te negeren. Voor mij is deze manier van werken een zeer rijk polyfonisch proces, een manier om verschillende perspectieven en stemmen in te brengen, een manier om tot nieuwe betekenissen te komen.’

Met de term ‘reflectie’ verwijst Harlene niet naar een zuiver cognitief gebeuren, noch naar het reflecteren van een object in een spiegel.

‘Ik refereer eerder aan het delen van gedachten die rondtollen in iemands hoofd, gevoelens die iemand ervaart terwijl de ander spreekt, aan het zich luidop verwonderen. De reflecties zijn niet bedoeld als spiegel, noch als advies, maar eerder als voer voor verdere dialoog.’

Dit delen van eigen innerlijke gedachten en ervaringen wordt ook wel ‘publiek zijn’ genoemd in het collaboratieve denken.

‘Publiek zijn betekent dat je open bent als therapeut, dat je de innerlijke conversatie of gedachten die je hebt terwijl je met iemand praat, uitspreekt en dat je je gesprekspartner laat weten waar je bent, wat je denkt, wat je voelt. Dit uiten van jezelf, dit omzetten van je innerlijke stem in gesproken woorden, vormt dan automatisch een betekenisgenererend proces waarbij beide gesprekspartners voortdurend in wording zijn.’

Ik maak mijn gedachten publiek en vertel Harlene dat ik regelmatig worstel met dit concept. Ik leg uit dat mijn worsteling vooral te maken heeft met grenzen, positionering. Zoiets als: als ik mezelf publiek maak en mijn eigen innerlijke gedachten en gevoelens deel met cliënten, ga ik dan niet te veel vervallen in een soort vriendschapsrelatie? Een relatie waarin een gelijke ruimte bestaat voor mijn zelven en die van mijn gesprekspartner? Het gaat dan wel om een evenwaardige relatie, een gezamenlijk worden, maar neem ik dan met mijn zelven niet de ruimte in van mijn gesprekpartner-cliënt? Tenslotte komen cliënten toch aankloppen met een vraag hen te helpen en betalen zij daar ook voor. Creëert dat niet automatisch een onevenwichtigheid, een gespreksruimte die ongelijk verdeeld is?

‘Ja, dat heeft te maken met de jarenlange invloed van tal van culturele discoursen. Onze professionele discoursen beïnvloeden de manier waarop we naar de therapeut-cliëntrelatie kijken. Vaak worden we door de mensen die naar ons toe komen in een expertpositie geplaatst. Ze raadplegen ons, betalen ons, ze zoeken een soort hulp of expertise. Dat is altijd een deel van de achtergrondcontext waarin we werken. We werken altijd in een bestaande discoursruimte maar binnen die bestaande ruimte kunnen we wel trachten een ruimte te creëren die meer gelijkwaardig is dan minder. En dat is deel van het collaboratieve werk: mensen uitnodigen in een meer samenwerkingsgerichte, meer horizontale relatie.’

Het streven naar gelijkwaardige relatie dus, wetende dat het maatschappelijke discours context maakt, dat deze relatie toch op de een of andere manier gekleurd is en automatisch geassocieerd wordt met een aantal spelregels zoals betaling. Aangezien ik wat op m’n honger blijf zitten omtrent de mogelijkheden en grenzen van het gezamenlijk publiek zijn, stel ik Harlene nog even de volgende vraag.

Als publiek zijn betekent dat je je innerlijke dialoog deelt met je cliënten om hen te laten weten waar je bent, betekent dat ook dat je verhalen over jezelf, je eigen leven inbrengt?

‘Als een cliënt me bijvoorbeeld vraagt: Bent u getrouwd? Of heeft u ooit zo een situatie gekend in uw relatie? Dan wil ik antwoorden, omdat ik vind dat het van respect getuigt om te antwoorden. Ik denk dan niet dat de cliënt een grens overschrijdt in de therapeutische relatie. Tijdens de jaren waarin ik cliënten in therapie heb ontmoet, heb ik geleerd dat mensen erg nieuwsgierig zijn naar hun therapeuten. Ze vragen zich daarbij vooral af wat ze over hen denken. We zijn allemaal mensen en het is in mijn ogen niet verkeerd om als therapeut aanwezig te zijn als een andere mens, daarbij in het achterhoofd houdend dat de therapie niet voor jou is. Therapie is een intieme ervaring zowel voor de cliënt als voor de therapeut. Met intiem bedoel ik niet de intimiteit van de liefde maar wel de kwaliteit van het engagement tegenover elkaar.’

Publiek zijn binnen bepaalde grenzen dus, wetende dat de gespreksruimte vooral bedoeld is om ruimte te bieden aan het verhaal van de cliëntgesprekspartner. Wanneer ik deze ideeën terugkoppel aan de idee van ‘het gezamenlijk worden’, stel ik me therapie voor als een plek waar therapeut en cliënt gesprekspartners zijn die elk diverse zelven in de dialogische ruimte binnenbrengen en voortdurend samen in wording zijn, een ruimte die gekleurd en begrensd wordt door bepaalde maatschappelijke spelregels maar daarom niet per se als ongelijkwaardig dient beschouwd te worden.

‘We zijn voortdurend samen in wording. En zoals jij dit mooi belicht hebt in jouw schrijven over het rizomatisch denken, refereert “samen worden” aan de wederzijdse invloed die we op elkaar hebben. Hoewel therapie over het algemeen focust op de cliënt als het “object” van verandering, mogen we niet vergeten dat elke persoon in een relatie – dus ook de therapeut – beïnvloed wordt door de ander, door de relatie en de conversatie. Therapeut en cliënt zijn beiden aanwezig in de relatie. Welke zelven wij als therapeuten inbrengen in de relatie, is denk ik verschillend voor elke persoon die we ontmoeten en voor elke sessie, in termen van: welk deel van ons komt meer naar voor dan het andere, welk deel van ons wordt op een specifiek moment, binnen een specifieke context, uitgenodigd door de relatie? En niet alleen door de relatie maar ook door de bredere context waarbinnen we ons op een bepaald moment bevinden: het gesprek, maar ook waar we mee bezig waren vooraleer we de therapiekamer binnenstapten.’

Het belang dat Harlene hecht aan het elkaar op een gelijkwaardige manier ontmoeten, het samen luidop reflecteren en zich verwonderen en het aangaan van een gedeeld wordingsproces, uit ze niet enkel via woorden maar laat ze ons ook aan den lijve ondervinden in deze zomercursus. Geen ellenlange lezingen of monologen van haar kant maar het voortdurend creëren van een dialoog waarin ieders stem uitgenodigd wordt. Ook geen vooraf vastgelegd programma maar een voortdurende gezamenlijke creatie van een ‘gedeelde agenda’. Kortom, een week lang gezamenlijk leren, een week lang gezamenlijk ontmoeten en worden.

‘Ik ben voorstander van wat ik noem een soort van ervaringsgericht leren. Het is zoals iemand die een mooie viool wil leren bouwen. Je start bij een vioolbouwer en je leert het vak van hem terwijl je tegelijkertijd je eigen speciale “touch” toevoegt. Je zal nooit dezelfde viool bouwen als je meester. En dat geldt ook voor het leren van hoe je het collaboratieve denken in praktijk brengt. Ik hoop dat ik – net zoals de vioolbouwer – mensen kan inspireren. Dat de collaboratieve praktijken verder groeien en een eigen leven zullen leiden en tegelijkertijd flexibel blijven, op een manier dat mensen in staat zijn ideeën op te doen en ze te gebruiken als prikkels, gidsen, voorbereidingen voor hun werk. Niet op een manier dat ze kopiëren, het collaboratieve denken biedt geen handleiding “dit is hoe het moet”. Je zal nooit dezelfde viool bouwen als je meester.’

 

Extra geprikkeld om onze eigen violen verder te bouwen zijn Gerrit en ik na deze week zeker. We hebben kunnen ervaren hoe het is om deel te nemen aan een collaboratief leerproces en hoe zo’n gedeeld leerproces niet zozeer nieuwe grote theorieën of handvatten biedt maar wel aanleiding geeft tot een verrijking van de eigen innerlijke en uiterlijke dialoog. We stappen het vliegtuig op met een koffer vol betekenissen, reflecties, vragen en voer voor verdere dialoog, en vooral ook met een intense ervaring van hoe het is om met mensen over de hele wereld verbonden te zijn.

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Anderson, H. (1997). Conversation, language and possibilities — A postmodern approach to therapy. New York: Basic Books.
  • Sermijn, J. (2013). Rizomatisch denken in systeemtherapie. Systeemtherapie, 25(2), 72-85.
  • Sermijn, J., Devlieger, P. & Loots, G. (2008). The narrative construction of the self — Selfhood as a rhizomatic story. Qualitative Inquiry, 14(8), 632-651.

© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 37, nr. 3, september 2025

Neem een ABONNEMENT Laatste editie Archief

Nieuwsbrief Boom Psychologie

Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.

Aanmelden

Boeken

De JIM-aanpak
Levi van Dam, Sylvia Verhulst
€ 19,95
Meer informatie
Handboek suicidaal gedrag bij jongeren
Jan Meerdinkveldboom, Ineke Rood, Ad Kerkhof
€ 26,95
Meer informatie
Verbonden
Amir Levine, Rachel Heller
€ 19,95
Meer informatie

Privacy policy

Algemene voorwaarden

© 2009-2025
Boom uitgevers Amsterdam

Redactieadres

Systeemtherapie

Foke van Bentum

WG-plein 209

1054 SE Amsterdam
telefoon: (020) 612 30 78

redactie@nvrg.nl

Klantenservice

Boom uitgevers Amsterdam B.V.

Postbus 15970

1001 NL Amsterdam

Nederland

(088) 0301000 

klantenservice@boom.nl