Van nu en straks
Samenvatting
Teruggrijpend op de geschiedenis van het systemisch gedachtegoed, betoogt de auteur dat dit gedachtegoed een belangrijk tegenwicht kan bieden voor de individualistische kijk die in onze hedendaagse maatschappij overheerst, en dat systeemdenkers hiermee veel meer buiten de therapiekamers zouden kunnen treden.
‘Geschiedenis is de zekerheid die ontstaat op het punt waar de gebreken van de herinnering en de onvolkomenheden van de documentatie samenkomen.’ (Julian Barnes, 2011)
Een goed zicht op mogelijke toekomstige ontwikkelingen kan niet zonder een blik op de geschiedenis. Dus hopen we dat in deze bijdrage voldoende continuïteit zit met waar we vandaan komen, vooral met de waarden en overtuigingen waarvan systemische therapieën de uitdrukking zijn of zijn geworden. Want deze manier van kijken naar en werken met cliënten, in zeer uiteenlopende hulpverleningspraktijken, vertegenwoordigt wel degelijk een specifieke visie op mensen en hun moeilijkheden. Ook legt de systeembenadering de nadruk op de moeite die mensen nemen om zelf iets aan hun problemen te doen. Daarnaast heeft de systeemtherapie bij hulpverleners en therapeuten een belangrijke invloed gehad op hun professionele identiteit — en heeft ze die nog steeds.
Ik heb in deze bijdrage zowel systeemtherapieën, systemische therapieën als systeemtheoretische psychotherapie op het oog, als leden van eenzelfde familie, tegelijk met de fundamentele opvattingen die eraan ten grondslag liggen en die erin tot uitdrukking komen. Deze opvattingen komen verderop ter sprake. Het heeft als gevolg dat deze verschillende termen min of meer afwisselend in de tekst gebruikt worden.
Wat heeft de systeemtherapie gedaan met het profiel, de positie en de identiteit van de hulpverlener/therapeut? De invloed ervan is dubbel en ook tegenstrijdig. Enerzijds heeft de systemische benadering gezorgd voor een theoretische en methodische grondslag voor het werk met paren, gezinnen, families, zelfs teams, schoolklassen en andere groepsverbanden. Aan deze grondslag ontlenen praktijkmensen uit velerlei beroepsgroepen zowel een inhoudelijke als een relationele deskundigheid. Misschien is dat nog het meest opvallende. Systemisch georiënteerde hulpverleners zijn meer dan gemiddeld bedacht op de complexiteit van tussenmenselijke relaties. Ze zijn meer beducht voor versluierend, denigrerend en stigmatiserend taalgebruik. En ze zijn meer alert op de invloed van het taalgebruik van alle betrokkenen in een preventief of curatief bedoeld proces. Dat zijn enkele van de fundamentele opvattingen waar ik eerder naar verwees. Meer bepaald vormen ze facetten van de overtuiging dat tussenmenselijke processen als dusdanig de werkelijkheid creëren.
Anderzijds kampen systeemtherapeuten nog steeds met dreigende marginalisering. De voorheen dominante, op het individu gecentreerde therapeutische en psychologische modellen — psychodynamische, Skinneriaanse en Rogeriaanse theorieën waartegen systeemtheoretici zich afzetten — hebben de laatste jaren plaats moeten ruimen. Er is een sluipende hegemonie van medisch-psychiatrische en natuurwetenschappelijke modellen en andere evidence-based protocollen ontstaan. Denk aan de vloedgolf van breinliteratuur, aan de DSM-5, aan de lofzangen voor evidence-based praktijken. Alvast één mooi ding zou zijn dat we in de toekomst meer kunnen spreken van co-existentie van en coöperatie tussen deze uiteenlopende visies, eerder dan van scholenstrijd of strijd om de waarheid. En natuurlijk van het besef dat mensen en hun sociale verbindingen niet in protocollen te vangen zijn.
Op hetzelfde moment moeten systeemtheoretici — net zoals de beoefenaars van andere therapeutische modellen — afrekenen met en optornen tegen nieuwe mythes. Deze mythes spiegelen ons voor hoe gedetermineerd we zijn. Ze suggereren dat we ons illusies maken over de mate van vrijheid in ons handelen en onze levenskeuzes. Alles wordt immers bepaald door de maatschappij, door de genen of door de neuronale netwerken in onze hersenen. Dit alles mag ons niet blind maken voor de vele verdiensten van systemische kijkwijzen, waarvan de kracht en de vitaliteit ook de komende jaren tot indrukwekkende resultaten kunnen leiden. De belangrijkste uitdaging lijkt momenteel wel het bieden van tegengewicht tegen wat filosofen het ‘atomisme’ noemen, het uit de hand gelopen individualisme. Het atomisme is de filosofische leer die stelt dat alle stoffen zijn opgebouwd uit ontelbare minuscule ondeelbare blokjes: atomen, afgeleid van het Griekse atomos, dat ondeelbaar betekent. Toegepast op mensen betekent dit dat men individuen ziet als fundamenteel onafhankelijk ten opzichte van de samenleving, als een entiteit op zich (Taylor, 1985). Natuurlijk is dit een beeld; iedereen beseft wel dat we als individu onafscheidelijk verbonden zijn met de sociale wereld, de wereld van de anderen. Maar in de manier waarop de samenleving, mede aangevuurd door de economie (Verhaeghe, 2012), de positie en de betekenis van individuele personen definieert, schuilt meer of minder expliciet een denken dat mensen ‘aan en in zichzelf genoeg’ kunnen zijn: ‘Denk aan jezelf’ en ‘Wees jezelf’. Of nog concreter: consumeer en schakel je naadloos in de economische wetmatigheden in. Dit beeld wordt door marketeers en publiciteitsmakers grif gebruikt in sloganeske vormen als ‘Luister vooral naar jezelf’ of ‘Leef zoals je wilt’. De snel hype geworden ‘selfie’ belichaamt al evenzeer deze paradoxale realiteit. Psychologen koppelen de selfie namelijk aan onze nood om contact te leggen met anderen en vooral om hun goedkeuring en aanvaarding te krijgen (De Standaard, 2013).
Dat systemisch denken en werken antagonistisch zijn ten opzichte van het individualisme en egocentrisme die worden aangevuurd door de neoliberale wereldveroveraars, en dat ze dus zeer nodig zijn, is tegelijk een aanname, een statement en een programma. Al een tijd geleden wees Burghgraeve (1986) op de fundamentele oppositie van individueel-psychologische en sociologische modellen en hun filosofische onderbouw. Psychologie neemt het individu als vertrekpunt en neemt vervolgens aan dat die individuen samen een samenleving vormen. Sociologie vertrekt bij de prioriteit van de groep en stelt dat slechts via het proces in de groep individuen zich als zodanig kunnen onderscheiden en leren kennen. Deze posities zijn moeilijk verzoenbaar, ze dwingen tot een keuze, of toch niet…? Als je aanneemt dat beide schema’s elkaar veronderstellen en zich gelijktijdig realiseren, kun je deze dualiteit overstijgen en kom je eventueel bij de systeemtheorie uit. Ik schrijf ‘eventueel’ omdat dit natuurlijk geen automatisme is, maar afhankelijk van de meer concrete theoretische en epistemologische positie die men inneemt. Er zijn nogal wat mensen die zich na een contact met huisarts of therapeut met een bijkomende knoop opgezadeld zien: dat ze zich moeten losmaken van sociale druk en eerst en vooral aan zichzelf denken en werken. Steevast volgt dan dat dit natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan is. Men kan het knellen van deze dichotomie en van de negatie van het essentieel ‘in gemeenschap’ zijn van mensen niet beter illustreren.
Systeemtherapeuten knutselen in hoge mate aan sociale verbindingen en wel die tussen partners, in een gezin, een familie, een team of een groep. Daarbij lopen ze permanent op het smalle koord tussen de promotie van het individu en de versterking van het sociale weefsel. Ze proberen elk gezins- of familielid, elk teamlid tot zijn of haar recht te laten komen en een stem en een positie te geven. Ze verkennen tevens nieuwe wegen tot solidariteit en gezamenlijkheid. Ze laten zich daarbij inspireren, bijvoorbeeld door recente bewegingen zoals de ‘nieuwe autoriteit’ (Jakob, 2013), waarin juist die solidariteit en het gezamenlijk de schouders zetten onder een problematische situatie belangrijke ingrediënten vormen. Het beklemtonen van de kracht van gezamenlijke actie, het bevorderen van het besef van onze inter-afhankelijkheid, het diepgaand analyseren van hoe we ons tot elkaar verhouden: het zijn de pijlers van de systeemtherapie die ervoor moeten zorgen dat het genoemde atomisme, het doorgeschoten individualisme, gecounterd wordt door praktijken van verbondenheid.
Systeemtherapieën kunnen mensen helpen bij de herwaardering van het ‘goede leven’ (Skidelsky & Skidelsky, 2013) en van het gewone dagelijkse leven. Systeemtherapeuten hebben een taal ontwikkeld die dicht bij het dagelijkse taalgebruik ligt en die in het contact met cliënten jargon vermijdt of in elk geval rekening houdt met en inspeelt op het jargon van degene met wie men converseert. Dat gaat van het aansluiten bij pubertaal en het inschakelen van tolken tot en met het gebruik maken van doegerichte methoden en praktische bedrijvigheid wanneer cliënten over weinig verbale taal beschikken. Ik hoop dat de tendens om zich van een ‘cliëntvriendelijke’ taal te bedienen steeds sterker wordt. Ik hoop dat systeemtherapeuten minder dan ooit in termen van goed en slecht functionerende systemen zullen denken. Ik hoop dat ze stigmatiserende en pathologiserende concepten zoals parentificatie, hechtingsstoornissen, symbiose en dergelijke achter zich zullen laten. Ik hoop dat ze diagnostische kaders zullen ontwikkelen die eerst en vooral geschikt zijn om met cliënten een gezamenlijke en gedeelde kijk te creëren op wat hen bezighoudt, op wat hen hindert en wat hen verdeelt (De Cock, 2008). En ik zou graag zien dat ze nog meer de kunst leren beoefenen van wat Boeckhorst (2008, p. 267) noemt: ‘Het creëren van een gezamenlijke probleemdefinitie […] waarbij de rasters van therapeut en cliënt op elkaar afgestemd zijn.’
Ook hoop ik dat systeemtherapeuten steeds meer genegen zullen zijn om de problemen waar mensen voor staan te diagnosticeren in alledaagse termen, bijvoorbeeld armoede, waarbij we samen moeten gaan zoeken wat dit in de context van dit gezin, paar of individu betekent. Dit is een experiment zoals bijvoorbeeld Walthers (genoemd in Vermeire & Van den Berge, 2013) voorstelde. Want dat zou wel eens meer kunnen opleveren dan deze problemen te bestempelen met de klassieke begrippen ‘los zand’, ‘separatieangst’ of ‘triangulatie’. Kort samengevat komt het hierop neer: de systemische theorievorming en de systeemtherapeutische praktijk moeten zich voortdurend blijven wapenen tegen de invloed van de alomtegenwoordige neiging tot lineair-causaal, normatief en reductionistisch denken. En we volgen graag de suggestie van Imber- Black (2014) om in ons therapeutisch werk zoveel mogelijk de socio-politieke aspecten van problematische situaties mee te nemen. Zelf geeft Imber-Black als voorbeelden racisme, seksisme, armoede, nucleaire oorlogsdreiging, onderdrukking, en attitudes ten opzichte van verschillen.
Dat betekent niet dat systeemtherapeuten specialisten moeten zijn in de sociologie of politieke wetenschappen. Het houdt wel in dat we aandacht moeten hebben voor bredere ontwikkelingen in de samenleving, zowel op politiek, sociaal-economisch als juridisch vlak. Naast de al genoemde factoren kunnen we ook denken aan de invloed van migratie en vluchtelingenstromen, aan burgeroorlogen, aardbevingen, orkanen, klimaatverandering. Die ontwikkelingen laten mensen niet onberoerd. Ze nemen eraan deel en ondergaan er de effecten van. Systeemtherapie beperkt zich niet tot het analyseren van verhoudingen tussen de aanwezigen in de spreekkamer. Ze betrekt vele invloeden in de analyse. Invloeden die ze bevraagt, bespreekt, in kaart brengt, onderzoekt op hun consequenties, mogelijkheden en beperkingen, en dit alles in dialoog met de gesprekspartners. Systeemtheorie gaat niet alleen over wat men binnen de therapie doet, ze slaat ook op de therapeut, de welzijnswerker, de jeugdwerker, de groepswerker en de vele invloeden waarmee hij of zij te maken heeft in de pogingen om zijn of haar werk naar beste vermogen uit te voeren en vol te houden (Vermeire, 2012).
Dit betekent tevens dat systeemtherapie veel meer is dan een methode. Het is ook een manier van denken en analyseren en het is een mentaliteit. In die zin lopen we nog vaak aan tegen de gevolgen van de uiteenlopende wijze waarop de systeemvisie in de praktijk in Nederland en in Vlaanderen wordt vertaald. De geschiedenis daarvan beschrijven hoort niet in deze bijdrage te gebeuren en het volstaat wellicht er op te wijzen dat de Nederlandse systemische praktijk overwegend verschijnt als een methodische en theoretische variant in het veld van de gezinstherapie, terwijl de systeemtheorie in Vlaanderen eerst en vooral een referentiekader en een manier van denken is geworden. Van daaruit kunnen de meest uiteenlopende intermenselijke fenomenen worden bestudeerd en benaderd. Systeemtherapie wordt dan ook in Nederland meestal letterlijk opgevat als een methode waarbij men werkt met zoveel mogelijk aanwezige gezinsleden. Dat is in Vlaanderen voor een deel heel anders; groot is de verwondering van Nederlandse therapeuten wanneer ze horen dat wij juist een specialiteit gemaakt hebben van het systeemtheoretisch werken met één persoon (Reijmers, 2003). Maar natuurlijk zijn er in Vlaanderen ook therapeuten die zich vooral op de gezinsgeoriënteerde praktijk richten.
De nadruk leggen op systeemtheorie als mentaliteit, als referentiekader, vormt een tegengewicht tegen het steeds dominanter wordende therapeutische functionalisme. De protocollering en de vermarkting van therapie versterken de tendens om middels therapeutische programma’s ten strijde te trekken tegen ongemakken, storingen, ervaringen van last, kortom tegen alles wat het menselijk geluk in de weg staat. Maar denken dat die te bestrijden zijn, is natuurlijk een illusie. Via deze doelgerichte curatieve praktijk, aangemoedigd door de alles dichttimmerende ijver van verzekeringsorganisaties, komt de symptoombestrijding weer opzetten. Systeemtherapie dreigt daarmee te vervallen tot relationele poetsbeurten, pedagogische correctiestrategieën (Van den Berge, 2014) en andere vormen van maatschappelijke disciplinering.
Een heel ander, in de toekomst broodnodig perspectief waar een gedegen systemische oriëntatie voor staat, probeer ik met twee voorbeelden te illustreren. In zijn wekelijkse column in De Standaard Weekblad laat Dewulf (2014) zijn gedachten gaan naar aanleiding van een zogenaamde nieuwe hype, kleurboeken voor volwassenen. Na zijn aanvankelijke verbazing te hebben geuit, refereert hij aan een aantal ervaringen waarin hij volwassenen, onder meer zijn ouders, zeer geconcentreerd en met het tipje van de tong uit de mond, in een activiteit zag opgaan. En dan schrijft hij: ‘Ik herinner me niet ooit dichter bij de ouders te zijn geweest dan toen ze niet met mij bezig waren.’ Ik vind dit een grandioze en rake observatie; ze is zo tekenend voor wat tussen mensen mogelijk is. Namelijk dat ze elkaar laten bestaan zonder de ander te willen vormen, raken, beïnvloeden, dirigeren, opvoeden, en zo meer. Veel therapeuten vinden de heerlijkste — en wellicht ook de meest betekenisvolle — momenten in hun werk met mensen die momenten waarop ze, zonder verdere bedoelingen en als gelijkwaardige gesprekspartners, mijmeren over en schouwen naar de dingen des levens.
Een tweede illustratie van wat ik met een meer systemische mentaliteit bedoel, vind ik in een prachtig klein boekje met de sprekende titel Kleine Vlaamse mythologieën (Baetens, Vanhaesebrouck & Van Maele, 2014). De auteurs verwijzen voor wat de naamgeving aan hun werkje betreft naar Mythologies, een bundel kronieken van de Franse journalist, wetenschapper en schrijver Roland Barthes (1957): ‘Hét boek waar elke intellectueel van droomt: onmiddellijk verankerd in de dagelijkse realiteit […], maar met een theoretische onderbouw die de waarde van de tekst loskoppelt van zijn concrete plaats en moment’ (Baetens et al., 2014, p.7). Hoe relevant dit kan zijn voor systeemtheoretici en systeemtherapeuten laat zich als volgt verwoorden: ‘In de analyse van Barthes is Mythologies een vorm van spoorlezen: de onderzoeker buigt zich over het moderne leven en probeert te begrijpen hoe ogenschijnlijk onbelangrijke details, maar soms ook heel oude en grote verhalen, een bepaalde visie bijna ongemerkt binnensmokkelen in de manier waarop een maatschappij over zichzelf denkt’ (Baetens et al., 2014, p.8). Als we deze omschrijving parafraseren klinkt het zo: systeemtherapie is een vorm van gezamenlijk spoorlezen van therapeut en cliënt(en). Ze buigen zich over hun actuele leven en proberen te begrijpen hoe ogenschijnlijk banale incidenten, maar soms ook heel oude en grote familie- en samenlevingsverhalen, bijna ongemerkt een bepaalde visie binnensmokkelen door de manier waarop cliënten over zichzelf en hun problemen denken. Ik hoop dat dit spoorlezen, met een brede blik en veel aandacht voor alles wat op het eerste gezicht niet waarneembaar is, steeds meer de specialiteit wordt van systeemtherapeuten en hun cliënten, of dat nu individuen, paren, gezinnen of groepen zijn.
In zijn recente analyse van het verschijnsel ‘Het nieuws’ spreekt De Botton (2014, p.71) over de voortdurende stroom aan nieuwsberichten als over ‘een homogeniserende kracht die dreigt alle productieve eigenaardigheden van het innerlijk leven uit te roeien en de rijke, individuele, met zorg bijgehouden moestuintjes van de geest in uitgestrekte, gemechaniseerde, eentonige korenvelden te veranderen.’ Naar analogie hiermee kan men stellen dat de voortdurende stroom aan diagnoses en evidence- based kennis en praktijk alle productieve eigenaardigheden van het individuele bestaan, het gezinsleven en de sociale gemeenschap dreigt uit te roeien. Dat ze de met zorg bij te houden verhalen van unieke personen veranderen in vlakke, geprotocolleerde, eentonige behandelprogramma’s. De toekomst van de systeemtherapie ligt in haar onverdroten ijver en werkzaamheid als tegengif tegen deze monotonie en het voortdurende reduceren van mensen tot ‘gevallen’. Gelukkig hebben we daarbij ook heel wat medestanders in andere therapeutische stromingen. Denken we bijvoorbeeld aan Verhaeghe (2009) en aan Enquist, twee vooraanstaande psychoanalytici die zich zeer kritisch uitlaten over het genoemde reductionisme en over wat we de ‘mechanisatie’ van therapeutisch werk zouden kunnen noemen. In een recent interview spreekt Enquist over de teloorgang van alles wat zij belangrijk vindt, namelijk klassieke muziek, cultuur en geestelijke gezondheidszorg (Koelewijn, 2014). Dat laatste hoeft ons niet te verwonderen; het lijkt er soms op dat de organisatie van het therapeutisch bedrijf nog weinig verschilt van de productie van haarspelden of autobanden. En misschien is het stijgende succes van de narratieve stroming hieraan ook niet vreemd.
Het vrijwaren van ruimte voor uniciteit lag als waarde ten grondslag aan het werk van onderzoekers die bijdroegen aan de toepassing van de systeemtheorie in de menswetenschappen. Deze waarde moeten we blijven koesteren, naast andere, die er nauw mee samenhangen, zoals het emancipatorisch karakter en het geloof in de kracht van participatie, co-creatie en samenwerking. Wat de pioniers eveneens bezighield was dat zoveel mensen uit de boot van de hulpverlening vielen, dat er voor hen geen aangepaste, werkbare, betaalbare of haalbare vormen van hulp bestonden, omdat hun moeilijkheden nu eenmaal erg omvangrijk, complex, hardnekkig en vaak ook moeilijk invoelbaar en begrijpelijk waren. Ik denk aan psychotische patiënten, de doelgroep die Ronald Laing (1960), maar ook de Palo Alto-groep (o.a. Watzlawick, Beavin & Jackson, 1970) zo intrigeerde. En ik denk aan migranten, mensen in diepe armoede, waar Minuchin en collega’s mee werkten (Minuchin, Montalvo, Guerney, Rosman & Schumer, 1967). Of ik denk aan mensen met beperkingen, waar Milton Erickson (zie Haley, 1973) mee werkte en over schreef, en tot slot denk ik aan verslaafden, werklozen, chronisch zieken. Genoemde systeemtherapeuten zijn niet de minste bouwers aan de ontluikende systeemvisie die zeer verdienstelijk werk hebben geleverd. Ik hoop dat er binnen de systeemfamilie een stevige portie aandacht blijft uitgaan naar deze groepen van mensen die in de actuele neoliberale vloedgolf ten onder dreigen te gaan, onder meer omdat intensieve, langdurige en de vaak noodzakelijke residentiële zorg onder een geweldige bezuinigingsdruk staan.
Dat systeemtherapeuten zich in het ideologisch spectrum overwegend aan de linkerzijde situeren — dat is althans mijn indruk — hoeft geen verwondering te wekken. Zij zijn meer dan wie ook overtuigd van het belang van sociale netwerken, van sociale cohesie en solidariteit, ze hebben meer dan wie ook oog voor de nefaste invloed van individualiserende en pathologiserende tendensen, voor de uitsluitingsmechanismen die door de adepten van de privatisering, de schaalvergroting en de rationalisering worden aangezwengeld. In die zin dient de systeemtherapeutische gemeenschap een ware tegenmacht te vormen, dient ze van zich te laten horen, moet ze actief zijn op publieke fora en haar volle gewicht blijven inzetten voor de promotie van de waarden die haar zo dierbaar zijn.
In deze laatste gedachte kan impliciet een pleidooi worden gelezen voor het uitbreiden van de systemische praktijk tot ver buiten het terrein van de hulpverlening. Het is opmerkelijk hoe weinig we met ons allen tot nu toe gedaan hebben om de theorie en de praktijk van het systemische toe te passen en dienstbaar te maken aan andere professionele functies en andere maatschappelijke domeinen. Ik denk daarbij aan leiderschap, advisering en samenwerking, aan organisatievraagstukken, samenlevingsopbouw, onderwijs, politiek en maatschappelijk beleid. Het is mijn hoop en verwachting dat de systeemtheorie ook op deze gebieden steeds meer verdienstelijk werk zal verzetten. Het zal specifieke studie en theorievorming, veel experimenteren en uitgebreide samenwerking tussen vele partners vragen.
Literatuur
- Baetens, J. , Vanhaesebrouck, K. & Van Maele, B. (2014). Kleine Vlaamse mythologieën. Aalst: Het Balanseer VZW.
- Barnes, J. (2011). Alsof het voorbij is. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact.
- Barthes, R. (1957). Mythologies. Paris: Éditons du Seuil.
- Boeckhorst, F. (2008). Behandelcontext. In A. Savenije, M. J van Lawick & E. T. M. Reijmers (red.), Handboek systeemtherapie (p.261-273). Utrecht: De Tijdstroom.
- Burghgraeve, P. (1986). Epistemologie en systeemtheorie. In D. Baert & A. Mattheeuws (red.), Nieuwe accenten in de systeemtheorie (p.38-52). Antwerpen: Vereniging Systeemtheoretische Psychotherapie.
- De Botton, A. (2014). Het nieuws — Een gebruiksaanwijzing. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact.
- De Cock, M. (2008). Collaboratief werken met gezinnen binnen gedwongen hulpverlening. Systeemtheoretisch Bulletin, XXVI(2), 163-190.
- De Standaard (31 december 2013). Waarom we zo verslaafd zijn aan selfies.
- Dewulf, B. (2014). Tong. De Standaard Weekblad, 2 augustus, 11.
- Haley, J. (1973). Uncommon therapy — The psychiatric techniques of Milton H. Erickson, M. D. New York: Norton.
- Imber-Black, E. (2014). Eschewing certainties — The creation of family therapists in the 21st century. Family Process online.
- Jakob, P. (2012). Geweldloosheid en gezinnen in crisis. Systeemtheoretisch Bulletin, XXXI(1), 5-27.
- Koelewijn, J. (2014).‘Schrijven leidt af van verdriet’. De Standaard Weekblad, 2 augustus, 38-40.
- Laing, R. (1960). The divided self — An existential study in sanity and madness. London: Tavistock.
- Minuchin, S. , Montalvo, B. , Guerney, B. G. , Rosman, B. L. & Schumer, F. (1967). Families of the slums — An exploration of their structure and treatment. New York: Basic Books.
- Reijmers, E. (2003). Wanneer de aanwezigen afwezig zijn — Over individuele systeemtheoretische psychotherapie. Systeemtheoretisch Bulletin, XXI(3), 261-274.
- Skidelsky, R. & Skidelsky, E. (2013). Hoeveel is genoeg? Geld en het verlangen naar een goed leven. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij.
- Taylor, C. (1985). Human agency and language. Philosophical Papers 1. Cambridge: Cambridge University Press.
- Van den Berge, L. (2014). Parenting support and the role of society in parental self-understanding — Furedi’s Paranoid parenting revisited. Journal of Philosophy of Education, in press.
- Verhaeghe, P. (2009). Het einde van de psychotherapie. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij.
- Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij.
- Vermeire, S. (2012). Hoe vertel ik thuis iedere dag een goed werkverhaal? Jeugdprofessional zijn… en blijven. In M. Berk, A. Hoogenboom, M. De Kleermaeker & K. Verhaar, De jeugdprofessional in ontwikkeling — Handboek voor professionals in het jeugddomein (p. 209-219). Alphen a/d Rijn: Kluwer.
- Vermeire, S. & Van den Berge, L. (2013). 2nd European Narratieve Conference in Kopenhagen. Systeemtheoretisch Bulletin, XXX(3), 243-262.
- Watzlawick, P. , Beavin, J. H. & Jackson, D. D. (1970). De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Deventer: Van Loghum Slaterus.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden