MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Artikelen
    • De Praktijk
    • Onderzoek gesignaleerd
    • Reflecties
    • Discussie
    • Professie en Persoon
    • Congressen
    • Boeken (en zo)
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
    • Artikel indienen
    • Gebruik van artikelen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Proefabonnement
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Systeemtherapie
    • Redactie
    • Adverteren
    • Open Access
    • Links
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 26 (2014) / nummer 4
PDF  

De kunst van gewoon doen

Op zoek naar mogelijkheden en kracht — een gesprek met Mieke Crolla–Baggen
Henk Trip
1 september 2025

Samenvatting

Mieke Crolla is met haar enthousiasme en optimisme voor veel mensen van betekenis geweest en is dat nog. Veel van haar cliënten en cursisten koesteren een goede herinnering aan haar. Ik sprak met haar over haar veelbewogen leven en werk. (Trip, 2002, red.)

Opgroeien in Limburg

‘Ik ben geboren in 1926, dus een kind van voor de crisisjaren en van voor de oorlog’, begint Mieke haar verhaal. Ze groeide op in Limburg, in een gezin van vier kinderen van wie zij de jongste was. Haar oudste broer was veertien jaar ouder, haar zus zeven jaar en haar jongste broer vijf. Ze keek met verwondering en bewondering naar de grote verschillen tussen hen.

oeders moeder toch een grote invloed op haar leven. ‘Ik heb moeten dienen als een soort reïncarnatie van deze oma’, vertelt ze. ‘Dus je kunt je voorstellen dat ik alles weet van kinderen die opdrachten krijgen. Oma werd beschreven als een heel flinke, wijze en sterke vrouw, die veel deed voor mensen in het dorp. Het paste wel bij mij, maar het had ook nadelen. Ik heb altijd gezegd en gedacht: ik kan het zélf. Je durven overgeven, de controle durven afgeven, heb ik altijd een heel moeilijk punt gevonden.’

Haar vader stond bekend als een vrolijke en opgewekte man. Als ze anderen daarover hoorde vertellen, kon ze daar wel jaloers op zijn. Ze maakte hem echter vooral ziek mee. Hij had vaak longontsteking, pleuritis, bronchitis. Die klachten hadden waarschijnlijk te maken met zijn werk in de staatsmijn Maurits. Hij was wel trots op haar, zei tegen andere mensen ‘Oh, dat doet Mieke wel.’ In 1941 stierf hij op zijn 54ste, toen Mieke veertien jaar was. Haar moeder was toen 46 jaar. Zij was een vriendelijke, wijze vrouw, die goed kon luisteren en schipperen tussen de kinderen, die in leeftijd en aard zo ver uit elkaar lagen. Door het leeftijdsverschil met haar broers en zus waren moeder en Mieke veel bij elkaar. Dat vond ze best leuk. Wel voelde ze zich na het overlijden van vader heel verantwoordelijk voor moeder, terwijl moeder iemand was die zichzelf goed redde: we zijn niet afhankelijk van andere mensen, vond zij. Moeder overlijdt als Mieke 27 jaar is.

Mieke plaatst haar behoefte aan controle en overzicht willen houden tegen deze achtergrond. Dat werd nog versterkt door de invloed van de staatsmijnen. Haar ouders hadden een zaak in huishoudelijke artikelen, die echter onteigend werd omdat op die plek een tunnel naar de mijn moest komen. Ze kregen wel geld om weer een huis te kopen, maar hadden geen inkomen meer. Vader zag zich daardoor genoodzaakt om in de mijn te gaan werken. ‘Gek is dat eigenlijk hè, ik ben daar nooit boos om geweest, ook niet over de ziekte van mijn vader.’ Aan de ene kant begrijpt ze dat. Zo ging dat overal in het Limburg van toen. Aan de andere kant is er later ook verwondering. ‘Dat ze niet beter voor zichzelf gevochten hebben, hè? Mij zou het niet zijn overkomen.’ Ze ziet als haar sterkste principe dan ook: ‘Ik moet er zelf voor zorgen.’

De magisch-realistische straat

Het Limburgse dorp waar ze opgroeide, gaf een goed inzicht in het welzijn van de bevolking van toen. Enerzijds was er de verstedelijking en industrialisatie, anderzijds de crisis, oorlog en wederopbouw in een verzuilde klassenmaatschappij. Dat alles was terug te vinden in de straat waar ze als kind woonde. Een keur van zeer uiteenlopende gezinnen, die haar vaak verbaasden. Ze leerde spelenderwijs gezinnen kennen met meer generaties, met inwonende vrijgezellen, met lichamelijk en geestelijk gehandicapten, zoals een doofstomme en een zwakzinnige. ‘Het was rijk, maar soms ook bizar.’ En dan de verhalen van oudere mensen in de straat. Ze vond het heerlijk om als een zwerfkat in en uit te lopen in al die gezinnen. Daar leerde ze al om nabijheid te zoeken en weer afstand te nemen. Maar ook: ‘Ik was intens nieuwsgierig. Ik zeg altijd, ik heb in mijn werk mijn nieuwsgierigheid gesublimeerd. Wat ik daar gezien en geleerd heb. Naast ons woonde een familie met een doofstomme oom. Ik vond het geweldig hoe die mensen met die man konden omgaan, weet je wel. Ik heb in die straat gezien hoeveel mensen kunnen. Dat er de meest merkwaardige gezinnen bestaan en dat dat toch goed is voor de betrokkenen. Ik heb toen vooral kracht en mogelijkheden in gezinnen gezien. En al die mensen hoorden er gewoon bij.’

De oorlog

In oktober 1942 is Geleen door de Engelsen aangezien voor Aken en zwaar gebombardeerd. ‘Ik zou logeren bij twee vriendinnetjes, twee meisjes uit één gezin. Toen ging het luchtalarm. Ik wilde niet mee naar de schuilkelder in de aangrenzende boerderij. Ik dacht nee, die mensen zijn veel te bang, die maken mij gek. Ik rende naar huis. Maar al die mensen die in die kelder zaten zijn gedood. Ik heb later wel eens gedacht, zou ik toen iets hebben opgepikt van “als je overblijft dan moet je wel iets van je leven maken”? Die angst, en dat plekje waar ik die angst had, kan ik me nog precies herinneren, echt angst voor de dood.’

Ze herinnert zich nog een typerende actie van haar moeder in september 1944, kort voor de bevrijding van Zuid-Limburg. De gedemoraliseerde Duitse soldaten moesten te voet voor de Amerikanen uit vluchten. Moeder gaf enkelen van hen een voetenbad en verbond hun kapot gelopen voeten. ‘En wij zeiden: “Ben je nou helemaal gek?” Waarop mijn moeder reageerde met: “Het zijn ook jongens, net als de mijne, en zij hebben er toch ook niet om gevraagd?”’

Een onstuitbare en voorspoedige ontwikkeling

Mieke gaat naar de mulo [uitgebreid lager onderwijs na de lagere school, red.], daarna naar de handelsschool. Zo kwam ze bij V&D [toen warenhuis Vroom & Dreesmann, red.] op kantoor, van haar 19e tot haar 24ste. Maar dat was het niet. Buiten haar familie en de straat identificeerde ze zich met mensen in de jeugdbeweging, de verkennerij. Daar leerde ze onderwijzeressen en maatschappelijk werksters kennen en raakte geboeid door de verhalen die ze van hen hoorde. Het maakte haar duidelijk dat ze iets wilde gaan doen met mensen. Ze besloot naar de school voor maatschappelijk werk in Sittard te gaan. Er bestond nog geen parttime opleiding, dus moest ze eerst sparen eer ze kon beginnen. Tijdens haar opleiding liep ze onder andere stage in de gezinsoorden van het ministerie van maatschappelijk werk in Overijssel en Drenthe. In die afgelegen woonoorden waren moeilijke gezinnen uit het hele land gehuisvest. Ze werkte graag met die gezinnen. Na haar diplomering op haar 28ste kreeg ze een baan aangeboden in Maastricht. Ze dacht daar als maatschappelijk werker aan de slag te gaan in een nieuwe wijk voor probleemgezinnen. Het bleek echter dat ze als hoofdleidster was aangesteld. Enerzijds schrok ze van de verantwoordelijkheid voor het geven van leiding aan twaalf professionele krachten, maar anderzijds daagde het haar ook uit. Dit staat model voor wat ze vaker meemaakte in haar leven. Dingen doen waarvan ze dacht ‘poe, nou moet ik even op mijn tenen staan’. ‘Dat is ambitie, maar dat is ook jezelf iedere keer weer bewijzen hè, dat je het kunt, dat je het durft. Ik moest het voor mezelf bewijzen, niet voor een ander. Ik wist dat ik een pienter meisje was, maar ik had natuurlijk mulo, geen gymnasium.’

Ze vond het een heerlijk werkterrein. Er waren mensen heel bang voor ‘die asocialen’. Maar Mieke merkte dat ze al snel goed met hen kon samenwerken. Dat heeft zeker te maken met hoe ze naar mensen kijkt. ‘Ik ben niet gauw pessimistisch. Ik vind praktisch overal goede kanten.’ Zij trof ontvankelijke mensen, die wilden leren. ‘Het was geen normloze club. Ze hadden hun eigen normen, zoals: je kunt van alles pakken, maar niet van iemand die minder heeft dan jij.’

Maar Mieke wilde meer weten, ging naar de Vervolg Opleiding (VO) [Voortgezette Opleiding, red.] in Nijmegen en sloot deze af in 1960. De directrice adviseerde haar te gaan studeren in Amerika. De Netherland America Foundation honoreerde haar beursaanvraag met een toewijzing voor de Catholic University of America in Washington D. C. Daar kon ze in 1960 aansluiten bij het doctoraal programma maatschappelijk werk. Ze maakte toen de strijd om het presidentschap tussen Kennedy en Nixon mee en de inauguratie van Kennedy. Ze had het gevoel op de top van de wereld te leven.

Fulltime studeren was heerlijk, en de mentaliteit sprak haar aan. ‘Amerikanen stellen hoge eisen. Je mag als buitenlander meedoen, maar je moet je nooit laten voorstaan op je buitenlander zijn. Je taal is geen excuus, je mag de groep nooit afremmen. Ook het vertrouwen, niet alleen in mij, maar in mensen in het algemeen, is me erg bijgebleven. Wat ik ook heel interessant vond, is dat ze leergierig waren over Europa en over Nederland. Ze vroegen me het hemd van het lijf.’

Toen ze terugkwam in 1961 ging ze bij dezelfde stichting Bijzondere Sociale Zorg in Maastricht werken, in de door haar geliefde combinatie van uitvoerend en leidinggevend werk en het geven van cursussen. Ze ging eveneens als supervisor werken aan de VO in Nijmegen. Ze ziet haar rol als docent en als therapeut in elkaars verlengde liggen. ‘Ik vind dat ik bij cliënten ook een stukje docent ben. Om uit mensen te krijgen wat ze kunnen en weten.’

De VO wilde gezinstherapie gaan toevoegen aan het opleidingsaanbod. Weer was het deze opleiding die haar stimuleerde een studiebeurs aan te vragen, nu een fellowship van de United Nations. Ze kreeg het andermaal toegewezen. ‘Je krijgt dan zoiets en dan wil je bewijzen dat ze je terecht hebben gestuurd.’ Dat was in ‘67 en ‘68.

Voor de tweede keer Amerika, ontmoeting met bekende gezinstherapeuten

Mieke gaat naar Minuchin, naar de Philadelphia Child Guidance Clinic. Daar zaten ook Haley en Montalvo. Ze vond het een geweldig trio. ‘Daar kun je alleen maar van dromen, hè?’ De kliniek lag op de grens van een middleclass buurt en een achterbuurt. Ze hadden als principe om met evenveel mensen uit beide buurten te werken. ‘Wat die niet allemaal deden om die lowerclass mensen te bereiken. Dat outreaching werk, dat was ongelooflijk. Ik ben negen keer naar een gezin gestuurd waarvan een kind maandenlang niet op school verscheen. Elke keer om die moeder met een taxi op te halen. Acht keer was moeder niet thuis en de negende keer kwam ze mee. Minuchin had een ijzeren geduld hè, hoe ongedurig die man verder ook kon zijn.’ Minuchin was ook een goed politicus, op gemeenschapsniveau dingen voor elkaar krijgen, dat hoorde er voor hem bij.

Ze kreeg supervisie van Braulio Montalvo. Ze vond vooral imponerend aan hem hoe hij zichzelf was. Kalm, rustig en vriendelijk. Hij hield haar voor dat haar humor een grote kracht was, evenals haar realistische kijk. Maar ook dat ze mededeelzamer kon zijn over zichzelf. Dat paste haar helemaal; gewoon doen zoals je bent. Ze vond het bevrijdend. Ze had dat juist afgeleerd door de caseworksupervisies die ze in Nederland had gehad.

Ze vindt Minuchin creatief en inventief. Maar ook heel handig. Zo had hij voor zijn boeken een heel goede secretaresse. Dat gold overigens voor de meesten van de gezinstherapeuten/auteurs, zoals Ackerman, Haley, Boszormenyi-Nagy, Virginia Satir. Zij maakten heel verstandig gebruik van pientere, vrouwelijke secondanten. Mieke bezocht Nagy vaak een dag per week. Murray Bowen imponeerde haar vooral door zijn geloof in de belangrijkheid van stamgezinnen en de wijze waarop hij daar mee werkte. Daar lag voor haar de aanleiding en inspiratie om ook zelf aan de slag te gaan met stamgezinnen, zowel bij cliënten als bij cursisten, supervisanten en mensen in leertherapie. Van Bowen leerde ze ook werken met paren in groepen.

Ze vindt het fenomenaal dat ze al die mensen heeft gekend. Als het gaat om wie het dichtst bij haar hart zit, twijfelt ze tussen Minuchin en Bowen. Bowen wint. Hij had iets vaderlijks, was knap en integer en heel vriendelijk. Ze kon hem bewonderen en toch bleef hij voor haar makkelijk benaderbaar.

Overdragen van kennis en ervaring aan cliënten en cursisten

Van ‘68 tot ‘80 werkte ze als docent aan de VO. In 1973 stond ze aan de wieg van de eerste gezinstherapieopleiding aan de VO in Nijmegen. In een van de eerste cursussen, die toen nog openstond voor verschillende disciplines, gaf ze les aan Frans Boeckhorst, die daarna meteen aangesteld werd als docent. ‘Wat ik zo geweldig bij Frans vond, was dat je in de praktijk van supervisies en het werken met cliënten een theorie zag groeien en dan plotseling had hij het geformuleerd.’

Na Nijmegen is ze de systeemtherapie-opleiding in Maastricht gaan opzetten, die later werd overgenomen door de RINO Zuid Nederland [regionale instelling voor nascholing en opleiding in de ggz, red.]. Daar heeft ze gewerkt tot ‘93.

Het opleider zijn heeft ze steeds gecombineerd met het werken in de psychotherapie en de psychiatrie. Ze werkte kort in de RIAGG [regionale instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg, red.] en van ‘81 tot ‘91 in het Psycho-Medisch Centrum Vijverdal. Ze hield zich niet alleen met patiënten bezig en hun systemen, maar ook met afdelingen. Ze vatte een afdeling op als een sociaal systeem en beschouwde de afdelingsstaf, de patiënt en zijn/haar familie als een triadische entiteit.

Vanaf ‘78 heeft ze trainingen en supervisies gegeven in Duitsland. Ze geneert zich bijna voor de naoorlogse Nederlandse kritiek op Duitsers. ‘Therapeuten en supervisanten stonden aarzelend open voor het werken aan hun stamfamilies. Wat ik toen, en nog, zag en hoorde over gevallenen, vermisten, gewonden en gesloten vaders, deed mij beseffen dat ook Duitse families enorm hebben geleden door de oorlog.’ Dat ze daar open over zijn geworden, maakt haar dankbaar. ‘Waar heb ik dat aan verdiend dat ik dit mocht horen. Dat is echt heel belangrijk voor mij geweest.’

Van schrijven is het niet zo gekomen in haar leven. Aan de ene kant vindt ze dat jammer. Ze was echter te kritisch op haar eigen werk, zodat zij maar weinig artikelen heeft geschreven. Aan de andere kant ontdekte ze dat het contact met haar cursisten haar het liefste was. Dan wist ze ook wat er met haar verhalen gebeurde.

Ze bewondert mensen die theorieën ontwikkelen en op schrift stellen. Ze was daarbij betrokken door lange tijd deel uit te maken van de redactie van het Tijdschrift voor Psychotherapie.

Vanaf het begin was zij bij de NVRG. De relatie is echter tamelijk afstandelijk gebleven. Enerzijds kwam dat door de afstand van Nijmegen en Maastricht tot Amsterdam. Anderzijds denkt ze dat het ook te maken heeft met de onorthodoxe manier van werken in Nijmegen, die menigeen schrik heeft aangejaagd. Op haar aanbod een functie te bekleden of deel te nemen aan een commissie is men niet ingegaan. Wel heeft ze samen met Han Blankstein leertherapeuten en supervisoren gescreend en een incidentele opdracht uitgevoerd.

Huwelijk en familie

In 1970 is ze getrouwd met Georges. Hij is theoloog en pedagoog. Voor het huwelijk treedt haar man als priester uit. Uit piëteit met de katholieke gemeenschap gingen ze niet in Maastricht maar in Nijmegen wonen. Beiden waren al een eind in de veertig toen ze trouwden. Ze hebben geen kinderen. Die heeft ze niet zo gemist. Ze had immers werk dat zoveel voldoening gaf. Wat ze wel moeilijk vindt, is dat ze samen geen kleinkinderen hebben. Dat heeft te maken met het besef dat je daardoor eindig bent. Beiden hebben veel plezier beleefd aan neven en nichten, die regelmatig bij hen gelogeerd hebben, en met de kinderen die zij al weer hebben.

Tot slot

Af en toe denkt ze over zaken die in het tijdschrift als nieuw worden aangeboden: ‘Dat wist ik al zo lang’. Ze ziet dat overigens als onvermijdelijk horen bij het ouder worden. Als voorbeeld noemt ze het reflecting team. ‘Vroeger hadden we het over de doorkijkspiegel en over het team met verschillende professies, over van elkaar leren. Dat is hetzelfde, maar het heeft een andere naam. Wel leuk dat het zo weer aan de orde is. Maar toch ook vervelend dat er door studenten soms blasé gereageerd wordt op vroegere auteurs.’

‘Je hebt heel wat meegemaakt en gezien als je zo oud mag worden. Ik word 10 september aanstaande 76, dat is toch niet te geloven. Dan denk ik vaker aan de collega’s van het eerste uur die al overleden zijn, zoals Amy van Heusden, Frans Bruijning, Alie Eysink, Leo Lion, Jos van Dijk. En waarschijnlijk sla ik er nog wel over. Ja, dan tel je je zegeningen wel. Het is toch fantastisch dat ik nog twee halve dagen kan werken in mijn privépraktijk, vooral met families van kankerpatiënten. En natuurlijk besteden Georges en ik veel zorg aan elkaar en onze wederzijdse families. We houden alle twee van onze grote tuin, van reizen en van lezen en van sociale contacten met familie en vrienden.’

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Trip, H. (2002). De kunst van gewoon doen — Henk Trip interviewt Mieke Crolla. Systeemtherapie, 14(2), 97-103.

© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 37, nr. 2, juni 2025

Neem een ABONNEMENT Laatste editie Archief

Nieuwsbrief Boom Psychologie

Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.

Aanmelden

Boeken

Handboek suicidaal gedrag bij jongeren
Jan Meerdinkveldboom, Ineke Rood, Ad Kerkhof
€ 26,95
Meer informatie
De JIM-aanpak
Levi van Dam, Sylvia Verhulst
€ 19,95
Meer informatie
Verbonden
Amir Levine, Rachel Heller
€ 19,95
Meer informatie

Privacy policy

Algemene voorwaarden

© 2009-2025
Boom uitgevers Amsterdam

Redactieadres

Systeemtherapie

Foke van Bentum

WG-plein 209

1054 SE Amsterdam
telefoon: (020) 612 30 78

redactie@nvrg.nl

Klantenservice

Boom uitgevers Amsterdam B.V.

Postbus 15970

1001 NL Amsterdam

Nederland

(088) 0301000 

klantenservice@boom.nl