Nieuwe hoop: over vechtscheiding en psychotherapie
Samenvatting
Studiedag georganiseerd door Context
[Kortenberg, 13 mei 2014]
‘Het thema vechtscheidingen is veel te lang verwaarloosd geweest in Vlaanderen.’ Met deze woorden gaf organisator Peter Rober, gezinstherapeut in Context, centrum voor relatie- en gezinstherapie van het universitair psychiatrisch centrum aan de Katholieke Universiteit Leuven, de aftrap voor de studiedag ‘Nieuwe hoop: over vechtscheiding en psychotherapie’. Naast ouders en therapeuten die geen uitweg zien, worden vooral de stemmen van kinderen bij vechtscheidingen niet of nauwelijks gehoord. Zelf ervoer Rober grote aarzelingen en moeilijkheden bij kinderen om te getuigen over hoe ze de vechtscheiding van hun ouders beleven. Zijn het gevoelens van machteloosheid die stilzwijgen aantrekkelijk maken? Zijn het ouders en kinderen die elkaar in bescherming willen nemen? Doorheen de dag werden we via foto’s, zelfgeschreven scripts, video-interviews en muziek uitgenodigd om dichter bij de stemmen van kinderen te komen. Illustratief daarvoor was ‘My family portrait’ van de zangeres Pink, waarin een kind al smekend haar moeder wil troosten, vader kalmeren, het vechten wil stoppen door betere schoolresultaten te halen en lief te zijn. Kortom, kinderen voelen een verantwoordelijkheid en koesteren een diep verlangen een gezin te kunnen blijven zoals tijdens de beste momenten in hun leven. Er was ook een video-interview en -getuigenis van een dochter die meeleefde met haar ouders en tegelijk ook walgde van hun onderlinge pestgedrag. Van de therapeuten verwachtte de dochter dat ze tijd nemen om te luisteren, verdriet toe te laten en af en toe op de pijnlijke plekken durven te duwen.
In de voormiddag gaf Anne De Keyser, medeoprichtster van de scheidingsschool, een lezing over hoe ze in haar praktijk als kinderpsychologe en bemiddelaarster een stem aan kinderen geeft. Via allerhande praktijkanekdotes lichtte ze haar primaire taak toe, namelijk via gesprekken met kinderen en ouders helpen om een veilige en vertrouwensvolle kinderbrug te maken tussen beide ouders. Wanneer deze veilige brug er niet is, is de eigen ontwikkeling van het kind immers in gevaar. Vechtende ouders die te veel bezig zijn met het demoniseren van de andere ouder en uit het oog verliezen wat belangrijk voor het kind is, ondermijnen de bouw van een dergelijke brug. De Keyser vindt het dan ook een noodzaak om voor het kind meer relationele vrijheid te ontwikkelen waarbij het zonder gevoel van schuld of schaamte veilig contact met beide ouders kan hebben. Een eerste ingangspoort is de preventie van vechtscheidingen. De scheidingsschool geeft onder andere informatie over hoe men respectvol van elkaar kan scheiden. De achterliggende filosofie is dat ‘mensen wel constructief willen scheiden, maar niet weten hoe er aan te beginnen’. Naast preventie heeft De Keyser samen met bemiddelaarster Diana Evers een model ontwikkeld waarbij een kinderpsychologe (kindbegeleider) en een bemiddelaar (ouder-begeleider) multidisciplinair met ouders en kinderen werken. De idee is om ouders opnieuw ouderschap te laten opnemen en kinderen als mogelijke hulpbron te zien. De Keyser gebruikt kindertekeningen als vertrekpunt voor gesprek. De terugkoppeling aan ouders over wat hun kinderen tekenen en vertellen brengt vaak beweging en nieuwe hoop in gezinnen.
Toch wil De Keyser vooral een nuchtere boodschap brengen. Soms zullen preventie en gesprekken werken maar soms ook helemaal niet. Vechtscheidingen zijn vaak complex en belastend voor de hulpverlener. Een goede organisatie of teamsamenwerking lijkt haar dan ook onontbeerlijk om met vechtscheidingen aan de slag te gaan.
In het verlengde van deze nuchterheid wilde De Keyser ook enkele mythes de wereld uit helpen. Zo is het volgens haar een mythe dat kinderen ontlast worden door ze niet te betrekken. Een valkuil voor hulpverleners is om kinderen als fragiele ‘dutskes’ te behandelen. Belangrijker is volgens haar om kinderen in een betere en sterkere positie te brengen, aangezien zij het zijn die met de scheiding moeten omgaan. Een andere mythe is dat goede ouders veel met elkaar moeten overleggen en vrienden moeten blijven na de scheiding. Ze baseert zich hiervoor op literatuur over parallelouderschap waaruit blijkt dat veel overleg niet per se het welzijn van kinderen bevordert. Bovendien is haar ervaring dat bij vechtscheidingen te snel willen verbinden vaak destructief uitdraait.
De hoofdbrok van deze dag werd ingevuld door Justine van Lawick en Erik van der Elst van het Lorentzhuis, centrum voor systeemtherapie, opleiding en consultatie in Haarlem. Zij ontwikkelden een veelbelovende groepsaanpak voor vechtscheidende ouders en hun kinderen. Van Lawick (2012) beschreef deze methode reeds eerder in het tijdschrift Systeemtherapie. Hoewel zij als therapeute een uitgebreide ervaring heeft in het werken met geweld tussen koppels en in gezinnen, benoemt ze het werken met vechtscheidingen als ‘het moeilijkste wat ze ooit gedaan heeft’. De oplossingen liggen immers niet voor de hand. Zo is er sinds juli 2009 in Nederland een nieuwe wet ingevoerd die scheidende ouders verplicht om een ouderschapsplan op te stellen. Deze juridische oplossingspoging zorgde echter voor meer ‘vechten’ en problemen tussen ouders. Van der Elst benadrukte dat de huidige tijdsgeest vol zit van de maakbaarheidsillusie. Ouders willen hun kind beschermen en geloven dat alles en iedereen maakbaar en controleerbaar is. Wanneer ouders met het tegendeel geconfronteerd worden, lokt dit een demonisering van de andere ouder uit. ‘Onze grootouders waren beter in het aanvaarden van de tragiek van het leven’, volgens Van Lawick.
Scheidingen zouden ook bemoeilijkt worden door misplaatste diagnostische pogingen door hulpverleners en ouders. Van Lawick had vooral kritiek op het diagnosticeren van kinderen met het zogenaamde ‘ouderverstotings- of oudervervreemdingssyndroom’ (parental alienation syndrome). Kinderen met deze diagnose zouden systematisch een van beide ouders verstoten via vermijding, laster of zelfs fysieke agressie en ervaren hierbij weinig tot geen schuldgevoel of twijfel (Bernet, Boch-Galgau, Baker & Morrison, 2010). Volgens Van Lawick is niet het kind vervreemd van de ouders maar zijn het eerder de ouders die vervreemd zijn geraakt van de noden van het kind. Bovendien kiezen Van Lawick en Van der Elst ervoor om tijdens de intake geen diagnostische uitspraken te doen wanneer er nog zeer hoge stress in het vechtscheidende gezin circuleert. Dit uitgangspunt hanteert Van Lawick ook wanneer ouders met wederexpezijdse diagnostische beschuldigingen komen zoals ‘borderline persoonlijkheid’, ‘seksueel misbruik’, ‘huiselijk geweld’. Opmerkelijk was dat zij langdurige vechtscheidingen wel als een vorm van kindermishandeling beschouwt. Op dit punt leken Van Lawick en Rober van mening te verschillen, maar dit werd jammer genoeg tijdens de studiedag niet verder besproken.
nieuwe hoop is. Via een intensieve groepsaanpak worden vechtscheidingen in een oudergroep besproken (ongeveer zes koppels), parallel daarmee een kindergroep en een viertal psychotherapeuten. Het Lorentzhuis is ondertussen al aan zijn zevende groep toe en de interesse van ouders, hulpverleners en juristen blijft groeien. Om te kunnen deelnemen moeten gezinnen aan enkele belangrijke voorwaarden voldoen. Zo worden gezinnen geweerd waarvan een ouder een zware verslaving heeft. Ook moeten beide ouders aanwezig kunnen en willen zijn tijdens het gehele groepsproces. Dit betekent niet dat ouders per se moeten samenwerken of dat co-ouderschap de enige juiste uitkomst is. Deelname vereist verder dat beide ouders de aan scheiding gerelateerde juridische activiteiten staken. Wanneer ouders te veel op hun hoede moeten zijn, zullen ze immers moeilijk constructief naar elkaar kunnen luisteren. Interessant aan de exclusiecriteria is dat deze groepsaanpak zich (in tegenstelling tot scheidingsbemiddeling in België) openstelt voor scheidende ouders die verplicht worden om deel te nemen. Voor de groepsbegeleiders is het motiveren van ouders een essentieel onderdeel van hun werk. Bovendien vormen door jeugdrechters of kinderbescherming verplichte deelnames geen probleem, aangezien de therapeuten het in eerste instantie vooral ‘voor de kinderen doen’.
Vechtscheidende ouders ervaren het samenkomen in een groep als bevrijdend. Bij de start zitten deze ouders met veel stress, hebben ze sterk gepolariseerde netwerken en bombarderen ze hulpverleners met e-mails en telefoontjes. Door ze samen in een groep te zetten, corrigeren de ouders elkaar en komt er ruimte voor mildheid. De sprekers vertelden dat ze als hulpverleners in een specifieke ‘not-knowing positie’ zitten. Ze weten het ‘echt echt niet’, ze spreken de groepsdeelnemers aan op hun verantwoordelijkheid en geloven dat zij die ook aan kunnen. Zo zijn het bijvoorbeeld de ouders die de pauzes aangeven en tijdens de pauzes zijn de ouders zelf verantwoordelijk voor hun kinderen.
Om enige voeling te krijgen met hoe dit in de praktijk loopt, is er met enkele vrijwilligers tijdens de studiedag een ervaringsoefening uitgevoerd die ook in de oudergroep wordt gedaan. De bedoeling is om ouders aan den lijve te laten voelen hoe het is om gescheiden ouder en vooral kind van vechtscheidende ouders te zijn. Hiervoor zetten de therapeuten de ouders in twee oppositionele groepen met in het midden twee kinderstoelen waar twee ouders de rol van kind ervaren. Terwijl de twee ouders met elkaar in gevecht, onderhandeling of gesprek gaan, kunnen de ‘kinderen’ enkel met hun stoelen bewegen. Het was confronterend om te zien hoe gemakkelijk het is om als ouder mee te gaan in wederzijdse verwijten en de kinderen niet meer in het vizier te hebben. ‘Waar is de stem van het kind?’ riep iemand uit het publiek verontwaardigd. Na feedback van alle betrokkenen werd het proces herhaald, maar ditmaal kregen de sprekende ouders steun van tipgevers (coaches) en steunfiguren (buddies). De vechtende ouders kregen ook de kans om als toeschouwer te kijken hoe andere ouders over hun probleem onderhandelen. Deze aanpak maakt het ouders mogelijk te experimenteren met nieuwe gedragingen, alternatieve ideeën af te toetsen, reflecties te delen en als extern observator van andere ouders te leren. De therapeuten bleven bescheiden in hun interventies en willen vooral het proces in beweging houden.
Daarna lichtten ze de werking van de kindergroep toe. Om een eerste idee te krijgen hoe deze kinderen hun ouders waarnemen, wordt in de lijn van het doctoraatsonderzoek van Sofie Maes (2012) de ‘Perceived mattering of significant others’- vragenlijst afgenomen. Hieruit bleek dat voor sommige kinderen hun vechtende ouders er minder toe doen dan bijvoorbeeld een vriendin of een huisdier. Kinderen werd tijdens de intake ook gevraagd om drie tekeningen te maken (de methode van Turnell & Parker, 2009), met name een tekening van een huis (1) van zorgen, (2) van wat goed gaat en (3) van wat het kind wenst dat zou veranderen. In een voorbeeld uitte een kind metaforisch haar zorgen in een tekening waar ‘twee spoken trekken aan een skelet’. In de kindergroep worden dergelijke stemmen van het kind op een speelse en veilige manier versterkt en in een creatief kinderproject samengebracht.
Dit project houdt in dat de kinderen zelf een plot uitwerken in de vorm van een gefilmde presentatie. Op het einde van het groepsprogramma krijgen ouders en kinderen de film te zien. In een filmfragment zien we hoe een kind in een protestmars loopt en schreeuwt: ‘Stop met scheiden, stop met scheiden.’ Een ander kind zegt: ‘Het is dan net alsof je geen ouders meer hebt.’ Dergelijke uitspraken confronteren en roepen schaamte op bij de ouders als ouders en niet als ex-partners. Soms ontdooit het conflict en komen ouders emotioneel in beweging wat nieuw contact en afspraken mogelijk maakt.
Ondanks de eerste successen van dit innovatieve programma blijven er nog uitdagingen. Wat doe je met heel jonge kinderen? Wat doe je met de netwerken van vechtscheidende ouders (grootouders, nieuwe partners)? Is het zinvol om ze al dan niet te betrekken? In het Lorentzhuis experimenteert men in dit verband met het houden van informatieavonden voor het sociale netwerk van het gezin. Oplossingen worden er niet geboden. De focus ligt op het aanreiken van informatie over het project en het stimuleren van het netwerk om het proces te ondersteunen als ze positieve ontwikkelingen zien bij ouders of kind.
De studiedag werd afgerond met ruimte voor kritische vragen uit het publiek. Zo vroeg iemand of het rechtstreeks betrekken van het kind in de vechtscheiding van de ouders geen vorm van kindermisbruik is. Wat doet deelname met het kind? Bevordert dit niet parentificatie van het kind? Anderen hadden vragen bij de praktische uitvoering. Is het doenbaar in een zelfstandige eenmanspraktijk? Is het kostenplaatje wel realistisch? De tijd was te kort om hier in detail op in te gaan. Omdat deze studiedag onmiddellijk vol was, is een tweede editie voorzien voor oktober 2014. De vonk leek bij het aanwezige publiek duidelijk aan te slaan. ‘Dat zou ik ook wel voor mijn kinderen willen’, zei een deelneemster peinzend tegen een vriendin. ‘Geef mij ook maar een vechtscheiding’, zei iemand anders lachend. Misschien niet onmiddellijk uitspraken die je met vechtscheidingen associeert, maar wel hoopgevend.
Literatuur
- Bernet, W. , Boch-Galgau, W. von, Baker, A. J. L. & Morrison, S. L. (2010). Parental alienation, DSM-V, and ICD-11. The American Journal of Family Therapy, 38, 76-187.
- Lawick, van J. (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. Systeemtherapie, 24(3), 129-150.
- Maes, S. (2012). Divorce-related family transitions — Adolescents’ experiences of mattering in a mixed method design. Ghent: Ghent University.
- Turnell, A. & Parker, S. (2009). Introduction to the Signs of Safety (DVD Workbook). Perth: Resolutions Consultancy.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden