Kunst of kunde?
Samenvatting
In de jaarlijkse conferentie van de Nederlandse Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie in september jl. demonstreerden Flip Jan van Oenen en Saskia van Deursen weer eens dat therapie niet alleen het toepassen van kennis en kunde is, maar dat er ook altijd spelelementen bij komen kijken. Dat is voor mij vertrouwd omdat ik in de jaren zeventig deels ben opgeleid door Mieke Crolla (vorig jaar overleden) en Pieter van de Ven; de laatste schreef ooit een boekje met de titel Ludagogiek, dus dat zegt genoeg. Maar spelen lijkt niet meer te mogen. De geestelijke gezondheidszorg heeft de beweging gemaakt om zich vooral te bekennen tot een wetenschappelijk bedrijf waarin alle behandelingen evidence-based moeten zijn. De zorgverzekeraars zijn er enkele jaren geleden in geslaagd om bij onderhandelingen te bedingen dat zij de gegevens krijgen van de routine outcome measurement, terwijl die louter ontworpen was om behandelaren te helpen het therapieverloop in het oog te kunnen houden.
De tendens is het idee van geneeskunst te vervangen door dat van geneeskunde, omdat immers alle behandelingen volgens een standaardprotocol zijn uit te voeren. Ik aarzel om te schrijven ‘was dat maar zo’, dan waren veel problemen makkelijk oplosbaar. Maar als dat zo was, hadden we dan nog opgeleide therapeuten nodig?
De misvatting die heerst, gaat over de discussie of we bij behandelingen moeten uitgaan van overeenkomsten tussen mensen, systemen en problemen, of dat we ons vooral moeten richten op de verschillen. Laat ik vooropstellen dat protocollen zeer noodzakelijk zijn voor situaties die dat vereisen. Dat betreft meestal zaken waar veiligheid in het geding is en waar de belangen van mensen en groepen mensen groot zijn. En richtlijnen zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat verstandige keuzen worden gemaakt om zodanige behandelingen te starten dat er zoveel mogelijk volgens de stand van de wetenschap ge- en behandeld wordt. Maar er zijn nog heel veel problemen en situaties waarin dit of niet nodig is of zelfs niet wenselijk. Zo verwees ik recent een twaalfjarige jongen met een ernstige stoornis van Gilles de la Tourette naar de psychotherapeut. De medicamenteuze behandeling had te weinig effect gehad. De collega rapporteerde na afloop dat hij in vier zittingen klaar was geweest. Ja, hij had wel even nagekeken hoe het therapeutisch werk gedaan moest worden volgens de beschreven methodiek, maar was ook een speelse relatie met de jongen aangegaan waarin hij hem wat provoceerde, kietelde en uitdaagde. Als hij volgens het protocol had gewerkt had hij tweemaal zoveel zittingen nodig gehad. Kortom: zonder dat hij ons congres had bijgewoond was hij à la Dan Hughes playful te werk gegaan, met humor, empathie en nieuwsgierigheid. Dat had de eerder genoemde Mieke Crolla mij ook geleerd: neem mensen serieus maar hun gedrag (inclusief hun woorden) niet altijd. Lees de herinnering van Jan Olthof in dit nummer en zie wat die houding vermag. Dan Hughes zei in diezelfde conferentie: ‘Take serious things playfully and playful things seriously.’
Voorstanders van protocollair werken richten zich op de overeenkomsten tussen mensen. Dat kan zeker in een deel van de gevallen toereikend zijn. Maar geldt dit ook voor ons werk? Lijkt me niet. Niet alleen zijn de verschillen tussen de aangemelde cliënten meestal aanzienlijk, maar ook de systemen om hen heen zijn met geen mogelijkheid te ‘uniformeren’. Bij elke systeemtherapie opnieuw en in feite ook weer bij elke zitting moeten we immers nagaan wat in deze casus nu apart is, eigen is, kenmerkend is. En op welke wijze we onze deskundigheid moeten aanwenden om die op maat toe te passen. En dan nog is na afloop moeilijk te zeggen wat heeft gewerkt. Zelfs Freud heeft niet durven stellen dat zijn therapeutische interventies het therapieresultaat hebben bepaald: een therapeutische ontmoeting is immers vooral een conversatie tussen twee onderbewusten!
Degenen die beweren dat je alles kunt en dus moet meten, maken een belangrijke fout. Als wij een bandopname van een systeemtherapiezitting nakijken, weten we maar deels wat er in de kamer is gebeurd. De band heeft alleen de beelden en de communicatie vastgelegd. Wat er nog meer is uitgewisseld kunnen we niet terug zien. Korzybski zei het al (en Bateson na hem): de kaart is niet het gebied. Pas als we in het gebied zijn, weten we echt hoe het eruitziet en hoe het voelt om daar te zijn. Een platte registratie zegt dus niet alles. Dus vragenlijsten, routine-outcomemetingen en dergelijke geven slechts een deel van de werkelijkheid weer. Op die gegevens varen doet niet alleen geen recht aan onze therapeutische kwaliteiten, maar zeker ook niet aan alle eigenheden en de te onderscheiden kenmerken van allen die wij in onze kamers ontmoeten. Voor een goede hulp aan hen is dus meer nodig: nieuwsgierigheid, acceptatie van hun eigenheden en eigenaardigheden, empathie – en vooral speelsheid. Die zit in geen enkel protocol, dus moeten wij die zelf meebrengen.
Dit nummer opent met het artikel van Sabine Hellemans over haar grote onderzoek in Vlaanderen naar het voorkomen van partnergeweld en de gevolgen daarvan voor de mentale conditie van de slachtoffers en de consequenties ervan in relationeel en seksueel opzicht. Daarbij zijn verschillende groepen in de bevolking onderzocht en met elkaar vergeleken.
De rubriek De Praktijk is deze keer ruim gevuld. Respectievelijk komen aan het woord Monique van Gelder over de positie van alcohol als ‘tweede partner’ in de partnerrelatie, waarvan de verslaafde niet makkelijk kan scheiden. En vervolgens Gil Borms die laat zien op welke wijze adhd bij een van de partners de relatie beïnvloedt, en hoe de gecombineerde behandeling eruit kan zien.
Nine van Stratum interviewt Anke Savenije over het nieuwe Handboek systeemtherapie. ‘Schrijven is blijven’ is Savenijes devies (wat wij van de redactie van harte onderstrepen!), reden voor haar om ons tijdschrift destijds op de richten en daarna hoofdredacteur te zijn van de twee edities van het genoemde handboek.
Jan Olthof vult met een treffende herinnering aan Mieke Crolla het in memoriam en het interview dat Henk Trip eerder met haar had (beide gepubliceerd in het vorige nummer, 26.4) nog eens aan. Als je goed kijkt naar hoe zij in dit voorbeeld werkte, zie je pas wat een bijzondere therapeute ze was.
Samen met drie collega’s bezocht Jasmina Sermijn het driedaagse congres in Drammen (Noorwegen) met de titel ‘Beyond the therapeutic state – Collaborative practices for individual and social change’. Het waren soms verwarrende bijeenkomsten, ook omdat vele ex-psychiatrische patiënten aanwezig waren en zeer duidelijk lieten horen hoezeer de psychiatrie mensen ‘dehumaniseert’. Maar voor de psychiatrie wordt opgeheven, zo laten de auteurs weten, moet eerst een oplossing zijn gevonden. En omdat die nu niet voorhanden is, was er op dit idealistische congres nog te weinig meerstemmigheid te horen, hoezeer dat ook de bedoeling was.
In een eveneens uitgebreid verslag schrijft Jolanthe de Tempe wat ze tijdens een vierdaagse training van Dan Hughes van diens attachmentfocused family therapy leerde. De Tempe schrijft niet alleen een verslag van de training maar geeft ook een heldere uiteenzetting van de belangrijkste onderdelen van de werkwijze van Hughes. En benadrukt dat je niet zomaar op zijn manier kunt werken, maar dat daar veel oefenen bij te pas komt.
Nine van Stratum en Albert Neeleman volgden de vijfdaagse ‘European summer school in family therapy’ in Leuven, georganiseerd door the Network for Dialogical Practices en verzorgd door Context. Vele kopstukken traden daar op, waaronder Peter Rober, Justine van Lawick en John Shotter. Daar bleek ‘de open dialoog’ niet zozeer een psychotherapeutische methode te zijn, maar een wijze van in het leven staan, een leven dat immers, zo stelt Neeleman, begint met deelnemen aan een dialoog. De schrijvers voeren hun ervaringen eveneens in dialoogvorm op.
Tot slot van de rubriek Congressen schrijft Veronique Limpens over ons eigen NVRG-congres, dat de titel droeg ‘Diversiteit in verbinding’. Interessant is haar constatering dat ze zich bij de workshop van Hughes ongemakkelijk voelt en pas na het optreden van de Kolibri’s begrijpt dat dit te maken heeft met de culturele verschillen tussen Amerika en Nederland. En ze geeft aan dat de conferentie ook Nederland en Vlaanderen met elkaar verbindt!
Tom Zwaan recenseert het nieuwe Handboek systeemtherapie en gaat daarbij zeer uitgebreid op vrijwel alle hoofdstukken in. Lees zijn beschouwingen en weet dan wat de verschillen zijn. Zwaan is er in geslaagd vrijwel alle verbeteringen op te sporen en concludeert dan ook dat het een aanwinst is, niet in het minst door de heldere inleiding.
De redactie heeft afscheid genomen van Benedicte Lowyck, die wij hier danken voor haar jarenlange inzet. Gelukkig zijn de gelederen aangevuld en versterkt met Jiska Boulogne, gz-psycholoog en systeemtherapeut in opleiding, werkzaam als praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg bij de huisartsenpraktijk, en twee Belgische collega’s, te weten Cathy Van Gorp, klinisch psycholoog en psychotherapeut, werkzaam in een psychiatrisch dagziekenhuis, en Olivia De Smet, als klinisch psycholoog verbonden aan de Universiteit van Gent, waar ze hoopt te promoveren op een onderzoek naar de relaties tussen ex-partners. Wij heten hen hartelijk welkom en rekenen op een prettige en vruchtbare samenwerking.
Wat u kunt verwachten (de planning is de tweede helft van maart) zijn twee online enquêtes over respectievelijk Systeemtherapie en Gezinstherapie Wereldwijd. De twee uitgevers, Boom en Bohn Stafleu van Loghum, werken hierbij samen, zodat u in een moeite beide enquêtes achter elkaar kunt invullen. Doe dat ook, vragen wij u dringend: de antwoorden geven richting aan het redactiebeleid voor de komende jaren.
Ook zal er in het voorjaar een geheel vernieuwde website van ons tijdschrift worden gelanceerd, met nog veel meer mogelijkheden dan de huidige versie en hopelijk nog veel meer bezoek van lezers. Daar krijgt u tegen die tijd nader bericht van.
Tot slot roepen we collega’s op om verhalen in te sturen over casussen waarbij de hulp juist niet gelukt is. Als zoiets gebeurt is dat teleurstellend en pijnlijk, niet in het minst natuurlijk voor de betrokken cliënten, maar het is voor collega’s en lezers hopelijk leerzaam te vernemen waar valkuilen liggen en hoe we die beter kunnen vermijden.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden