Het welzijn van slachtoffers van partnergeweld – Resultaten van een bevolkingssurvey in Vlaanderen
Samenvatting
In dit artikel worden de resultaten besproken van een grootschalig Vlaams onderzoek naar partnergeweld, de daarbij betrokken relatiedynamieken en het verband van het geweld met het mentaal, relationeel en seksueel welzijn van slachtoffers. In het tweede deel van dit onderzoek gingen we nader in op twee specifieke bevolkingsgroepen: holebi’s (homoseksueel, lesbisch of biseksueel) en personen van de tweede generatie van Turkse afkomst.
In tegenstelling tot wat iedereen wenst en verlangt, biedt een partner niet altijd veiligheid en geborgenheid. Paradoxaal genoeg lopen mensen juist in deze systemische context het meeste risico om slachtoffer te worden van geweld. In het huidige artikel bespreken we de resultaten van een grootschalig Vlaams onderzoek dat naast het voorkomen van partnergeweld vooral enkele relatiedynamieken van partnergeweld in kaart wilde brengen (Hellemans, Loeys, Buysse, Dewaele & De Smet, 2015; Hellemans, Loeys, De Smet & Buysse, 2015; Hellemans, Loeys, Dewitte, De Smet & Buysse, 2015).
In het eerste deel van dit onderzoek maakten we gebruik van een representatieve bevolkingsgroep van 1832 Vlamingen tussen 14 en 80 jaar. In onze eigen studies namen we alleen respondenten ouder dan 17 jaar op. In het tweede deel van dit onderzoek gingen we dieper in op twee specifieke bevolkingsgroepen: holebi’s (homoseksueel, lesbisch of biseksueel, 3702 personen) en personen van de tweede generatie van Turkse afkomst (432 personen). We starten dit artikel met een definiëring van verschillende types partnergeweld. Voor we de belangrijkste onderzoeksresultaten omtrent de relationele dynamieken bij partnergeweld weergeven, beargumenteren we het belang van onderzoek naar deze dynamieken. We eindigen met een blik op toekomstig onderzoek en koppelen onze belangrijkste resultaten terug naar de klinische praktijk.
Typen partnergeweld
De eerste onderzoeken naar partnergeweld dateren uit de jaren ’70 in de Verenigde Staten. Sindsdien zijn er hevige debatten aan de gang tussen de ‘feminists’ (bijvoorbeeld Dobash & Dobash, 1979) en de ‘family psychologists’ (bijvoorbeeld Straus & Gelles, 1990) die in het voorkomen van partnergeweld een andere oorzaak zien. De feministische stroming ziet de oorzaak van partnergeweld in de overheersende, patriarchale drang naar macht en controle van mannen over vrouwen. De gezinspsychologische stroming daarentegen stelt dat partnergeweld het resultaat is van geëscaleerd conflict in intieme relaties. In 1995 heeft Johnson, autoriteit op het vlak van onderzoek naar partnergeweld, geprobeerd de visies van beide stromingen te verzoenen door te stellen dat ze allebei betrekking hebben op twee verschillende types van partnergeweld, respectievelijk ‘intiem terrorisme’ en ‘situationeel koppelgeweld’. We lichten beide types van partnergeweld verder toe.
‘Intiem terrorisme’ verwijst naar het systematisch gebruik van ernstig psychisch en fysiek geweld om de partner te domineren en volledige macht en controle over de ander te krijgen. Deze vorm van partnergeweld vinden we voornamelijk terug in studies met klinische en forensische steekproeven (Dobash & Dobash, 1979; Johnson, 2008). In heteroseksuele relaties wordt deze vorm van geweld bijna uitsluitend gebruikt door mannen gericht naar vrouwen (Holtzworth-Munroe, Meehan, Herron, Rehman & Stuart, 2000). Over het algemeen worden dezelfde patriarchale theorieën gebruikt om intiem terrorisme te verklaren in holebi-relaties (Burke & Follingstad, 1999). De moeilijkheid is echter dat geslacht hier geen bepalende factor vormt voor de dominante rol die de partners opnemen in de relatie. Daar deze vorm van geweld alles te maken heeft met het behoud van macht en controle – en deze factoren niet alleen te maken hebben met geslacht maar bijvoorbeeld ook met persoonlijkheid – besluiten onderzoekers dat intiem terrorisme ook kan voorkomen in relaties tussen twee vrouwen of twee mannen (Burke & Follingstad, 1999).
Ook al denken de meeste mensen bij partnergeweld aan dit type geweld, toch is situationeel koppelgeweld – en niet intiem terrorisme – de meest voorkomende vorm van partnergeweld. Situationeel koppelgeweld is ingebed in de manier waarop koppels met meningsverschil en conflict omgaan: situaties die leiden tot ruzies die vervolgens escaleren in verbaal en fysiek geweld. Voor de meeste koppels is dit een zelden voorkomend fenomeen en gaat het om lichte vormen van partnergeweld. Bij sommige koppels daarentegen kan het om ernstig geweld gaan, dat regelmatig voorkomt. Dit type partnergeweld vinden we hoofdzakelijk terug in studies die gebruik maken van algemene bevolkingssteekproeven (Johnson, 2008; Johnson & Ferraro, 2000; Straus, 2009). In tegenstelling tot bij intiem terrorisme worden mannen en vrouwen in heteroseksuele relaties even vaak het slachtoffer van situationeel koppelgeweld (Straus, 2009). Omdat er nog weinig onderzoek voorhanden is dat ons toelaat te besluiten of dit ook zo is in holebi-relaties en bij personen van een etnische minderheidsgroep, hebben wij het voorkomen van situationeel koppelgeweld bij Vlaamse holebi’s en tweedegeneratie Vlamingen van Turkse origine in onze studies dan ook vooropgesteld als belangrijke onderzoeksvragen.
Hoe vaak komt situationeel partnergeweld voor in onze onderzoeksgroepen?
Ondanks het feit dat onderzoek dikwijls geen onderscheid maakt tussen bovengenoemde types van partnergeweld, is de theoretische opsplitsing belangrijk voor het interpreteren van onderzoeksresultaten. In de studies waarover we in dit artikel rapporteren, maakten we gebruik van verschillende algemene bevolkingssteekproeven van heteroseksuele Vlamingen, heteroseksuele tweedegeneratie Vlamingen van Turkse origine en Vlaamse holebi’s. Dit betekent dat wij rapporteren over slachtoffers van situationeel koppelgeweld en dat wij de in dit artikel besproken resultaten niet kunnen veralgemenen naar slachtoffers van terroriserende partners.
Om zicht te krijgen op het voorkomen van situationeel partnergeweld, peilden we in onze bevolkingsstudies naar partnergeweld doorheen de levensloop (dus door huidige of vorige partners). We vonden dat 10% van de heteroseksuele Vlamingen ooit fysiek partnergeweld meemaakte en dat 56,7% ooit geconfronteerd werd met psychisch partnergeweld (Hellemans, Loeys, Dewitte, De Smet & Buysse, 2015). Kijken we specifiek naar het voorkomen van partnergeweld bij tweedegeneratie Vlamingen van Turkse origine, dan zien we dat 14,3% van hen ooit fysiek partnergeweld meemaakte en 66,0% ooit psychisch partnergeweld (Hellemans, Loeys, De Smet & Buysse, 2015). De resultaten uit onze holebi-studie toonden ten slotte aan dat 14,5% van de Vlaamse holebi’s ervaring had met fysiek partnergeweld en dat 57,9% ooit psychisch partnergeweld had meegemaakt (Hellemans, Loeys, Buysse, Dewaele & De Smet, 2015).
Een consistente bevinding door onze verschillende steekproeven heen was dat voornamelijk lichte tot milde vormen van fysiek en psychisch geweld het meest voorkomen (bijvoorbeeld de partner negeren of onverschillig behandelen; beledigend, bekritiserend of minachtend reageren op wat de ander zegt). Deze bevindingen liggen volledig in de lijn van bestaand bevolkingsonderzoek, dat voornamelijk de lichte vormen van situationeel koppelgeweld laat zien (Johnson, 1995; Johnson & Ferraro, 2000). Verder liggen onze prevalentiecijfers voor fysiek geweld in de 10% tot 32%-range van Europees onderzoek dat uitgevoerd werd naar fysiek geweld gericht tegen vrouwen (Muller & Schröttle, 2004). Consistent met eerder onderzoek (bijvoorbeeld Field & Caetano, 2004) vonden we voor zowel fysiek als psychologisch partnergeweld significant hogere prevalentiecijfers in de Turkse groep dan in de Vlaamse groep. Deze laatste bevindingen moeten echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden en niet louter aan etnische achtergrond worden toegeschreven. Socio-demografische factoren (bijvoorbeeld laag opleidingsniveau, laag inkomen) – alom bekende risicofactoren voor partnergeweld – kunnen een belangrijke rol spelen in het verklaren van deze verschillen (Field & Caetano, 2004). In onze studie hadden we echter niet de mogelijkheid om deze hypothese te toetsen.
Ten slotte vonden we noch voor fysiek geweld noch voor psychisch geweld verschillen tussen hetero’s en holebi’s. Met andere woorden, holebi’s hebben evenveel kans om het slachtoffer te worden van partnergeweld als hetero’s.
Globaal gezien werden onze verwachtingen rond geslachtsverschillen bevestigd. In lijn met de literatuur over situationeel koppelgeweld vonden we ook in onze studie geen verschil tussen Vlaamse heteroseksuele mannen en vrouwen in het ervaren van fysiek en psychisch partnergeweld. In overeenstemming met de onderzoeksliteratuur naar partnergeweld bij etnische minderheidsgroepen (bijvoorbeeld Archer, 2006; Field & Caetano, 2004) vonden we dat Turkse vrouwen vaker het slachtoffer werden van fysiek geweld dan Turkse mannen. Voor psychisch geweld vonden we geen verschil tussen Turkse mannen en vrouwen. Ten slotte suggereren onze resultaten dat lesbische vrouwen en homomannen even vaak het slachtoffer worden van fysiek geweld. Echter, onder de slachtoffers rapporteerden lesbische vrouwen een hogere intensiteit van psychisch geweld dan homomannen. Algemeen kunnen we besluiten dat onze bevindingen nauw aansluiten bij de bestaande literatuur, en de literatuur uitbreiden op het vlak van geslachtsverschillen bij holebi’s. Dat uitgesproken geslachtsverschillen werden gevonden voor fysiek geweld in de Turkse groep leidt ons tot de vraag of partnergeweld bij Turkse minderheden dezelfde relatiedynamieken weerspiegelt als bij de andere groepen. Om hier een gefundeerd antwoord op te formuleren is het noodzakelijk dat toekomstig onderzoek de motieven van het geweld in kaart brengt.
Waarom onderzoek doen naar de relatiedynamieken van situationeel partnergeweld?
Onderzoek naar individuele gezondheidscorrelaten van partnergeweld heeft reeds veelvuldig en duidelijk aangetoond dat voor de slachtoffers het ervaren van geweld in een intieme relatie veelal samengaat met een minder goed mentaal welzijn (bijvoorbeeld vermoeidheid, angst, depressie, laag zelfbeeld), fysiek welzijn (bijvoorbeeld blauwe plekken, breuken, hoofdpijn, buikpijn) en seksueel welzijn (bijvoorbeeld seksueel risicogedrag, seksueel overdraagbare aandoeningen, ongewenste zwangerschap) (o.a. Campbell, 2002; Coker, 2007). Ondanks deze interessante onderzoeksbevindingen bleef een aantal andere gezondheidscorrelaten, zoals relationele correlaten van partnergeweld, dikwijls buiten het vizier van onderzoek (Bartholomew & Cobb, 2011; Lawrence & Bradbury, 2001).
De interpersoonlijke schematheorie (Baldwin, 1992; Cloitre & Rosenberg, 2006; Hien & Ruglass, 2009) biedt een interessant overkoepelend kader dat het belang benadrukt van onderzoek naar de relationele correlaten van partnergeweld. Deze theorie stelt dat schema’s ons interpersoonlijk functioneren in (intieme) relaties aansturen door middel van hun invloed op de verwerking van sociale informatie in interpersoonlijke relaties. Concreet stelt deze theorie dat mensen op zoek gaan naar interpersoonlijke relaties die hun relatieschema’s bevestigen en dat zij nieuwe informatie zullen bekijken en interpreteren in functie van eerdere relationele ervaringen. Mensen bijvoorbeeld met liefdevolle, positieve interpersoonlijke ervaringen hebben positieve relatieschema’s en zullen daardoor automatisch hun kans vergroten op positieve relaties in de toekomst. Daartegenover staat dat mensen met negatieve relationele ervaringen een groter risico lopen om via het principe van de self-fulfilling prophecy hun negatieve relatieschema’s te bevestigen en te herhalen in latere interpersoonlijke relaties (Cloitre & Rosenberg, 2006; Hien & Ruglass, 2009).
In dit onderzoek hebben we ons expliciet toegelegd op het onderzoeken van de wijze waarop ervaringen van slachtoffers met partnergeweld in de levensloop gerelateerd zijn aan hun huidige relatietevredenheid, hechtingsoriëntatie ten opzichte van de huidige partner, seksuele tevredenheid in de huidige partnerrelatie, het optreden van seksuele disfuncties in de huidige partnerrelatie en de mate waarin slachtoffers met hun huidige partner kunnen communiceren over hun seksuele wensen en noden. In wat volgt bespreken we enkele theoretische argumenten voor het belang van onderzoek naar deze specifieke relationele correlaten.
Ten eerste is in dit verband de sociale leertheorie van belang (Bradbury & Karney, 2010). Deze theorie stelt dat relatie-uitkomsten bepaald worden door positieve en negatieve interactiepatronen van koppels. Concreet betekent dit dat herhaaldelijke conflictueuze en gewelddadige interacties tussen partners een negatieve invloed hebben op hun oordeel over relaties en dus leiden tot meer relatieontevredenheid. Zowel klinisch (bijvoorbeeld Godbout, Dutton, Lussier & Sabourin, 2009) als bevolkingsonderzoek (bijvoorbeeld Williams & Frieze, 2005) heeft aangetoond dat partnergeweld inderdaad samengaat met minder relatietevredenheid.
Ten tweede is de hechtingstheorie (Bowlby, 1969; 1973) een interessante en vermeldenswaardige theorie als het gaat om het verband tussen de ervaring met partnergeweld enerzijds en het relationeel welzijn van slachtoffers in (latere) intieme relaties anderzijds. De hechtingstheorie gaat uit van het idee dat eerdere relatie-ervaringen vertaald worden naar mentale representaties die beïnvloeden hoe mensen denken over en omgaan met hechtingsfiguren zoals een intieme partner. Gegeven het feit dat mensen heel wat interpersoonlijke relaties hebben met anderen, is het logisch te veronderstellen dat nieuwe relatie-ervaringen de hechtingsoriëntatie beïnvloeden. Met andere woorden, de ervaring met partnergeweld kan bijdragen tot negatieve mentale representaties over zichzelf en anderen, en dus onveilige hechtingsoriëntaties oproepen. Er bestaat empirische evidentie voor meer onveilige hechtingsoriëntaties bij slachtoffers (bijvoorbeeld Henderson, Bartholomew, Trinke & Kwong, 2005).
Ten derde: inzake het verband tussen de ervaring met partnergeweld enerzijds en het seksueel welzijn van slachtoffers in intieme relaties anderzijds, zijn er minder duidelijke theorieën voorhanden en bestaat er ook beduidend minder onderzoek. Het toch aanwezige onderzoek naar het seksueel welzijn van slachtoffers van partnergeweld heeft zich voornamelijk toegespitst op het seksueel risicogedrag van slachtoffers (Coker, 2007), eerder dan op het seksueel welzijn van slachtoffers in een intieme partnerrelatie. Het lijkt echter logisch te veronderstellen dat relatieschema’s zullen interacteren met het seksueel functioneren in de partnerrelatie (Dewitte, 2012). De ervaring met partnergeweld gedurende de levensloop kan een invloed hebben op de wijze waarop slachtoffers hun huidige seksuele emoties genereren, ervaren en uiten. Daarom leek het ons plausibel in ons onderzoek te veronderstellen dat de ervaring met partnergeweld samengaat met minder seksuele tevredenheid en seksuele communicatie en meer seksuele disfuncties in de partnerrelatie.
Het verband tussen partnergeweld en het mentaal, relationeel en seksueel welzijn van slachtoffers
Mentaal welzijn
Zoals voorspeld bleek uit ons onderzoek dat een hogere frequentie van zowel fysiek als psychisch geweld gepaard ging met een minder goed mentaal welzijn (geoperationaliseerd als de algemene emotionele toestand) in zowel de heteroseksuele als de Vlaamse holebi-steekproef.
Een opmerkelijk resultaat vonden we bij personen van Turkse origine, bij wie noch fysiek, noch psychisch geweld gepaard ging met een verminderd mentaal welzijn. Dit gebrek aan effect kan mogelijks verklaard worden door culturele verschillen in de ontwikkeling, uiting en intensiteit van negatieve emoties (Kitayama, Park, Sevincer, Karasawa & Uskul, 2009; Markus & Kitayama, 1991).
Zoals in de literatuur reeds gerapporteerd werd (zie Caldwell, Swan & Woodbrown, 2012) vonden wij in onze studies eveneens inconsistente effecten voor geslacht. Soms vonden we meer uitgesproken verbanden voor vrouwen, soms voor mannen.
Onze studies wijzen dus duidelijk op de negatieve invloed van fysiek en psychisch partnergeweld op het mentaal welzijn van slachtoffers. Verder onderzoek is aangewezen naar de inconsistente geslachtsverschillen en het gebrek aan effect bij etnische minderheidsgroepen.
Relationeel welzijn
Zoals verwacht ging het ooit ervaren van fysiek en psychisch partnergeweld gepaard met minder relatietevredenheid in de huidige partnerrelatie bij de Vlaamse respondenten en de personen van Turkse origine. Helaas beschikten we niet over de onderzoeksdata om dit verband na te gaan in onze holebi-studie. Bovendien suggereren onze resultaten dat fysiek geweld een groter effect heeft op de relatietevredenheid van vrouwelijke slachtoffers dan van mannelijke slachtoffers. Maar indien het gaat om psychisch geweld dan zijn deze geslachtsverschillen veel minder uitgesproken.
Deze bevindingen sluiten aan bij niet-klinisch longitudinaal onderzoek van Testa en Leonard (2001) over de gevolgen op lange termijn van fysiek geweld door mannen op het mentaal en relationeel welzijn van hun vrouwelijke partners. Uit deze studie komt duidelijk naar voren dat vrouwen die gedurende het eerste jaar van hun huwelijk geconfronteerd werden met fysiek partnergeweld, een jaar later meer stress en minder relatietevredenheid rapporteerden dan op het eerste meetmoment.
Omgekeerd kunnen we ook veronderstellen dat de aanwezigheid van mentale moeilijkheden bijdraagt tot meer kritiek en afwijzing van de partner, en op die manier bijdraagt tot minder relatietevredenheid, meer conflict en partnergeweld. Onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat de aanwezigheid van negatieve emoties bij de ene partner als bron van stress fungeert in de relatie en bijdraagt tot meer relatieontevredenheid, meer destructieve communicatie, meer maladaptieve conflictstrategieën, en meer geweld na relationeel conflict (Coyne, 1976; Lemmens, Buysse, Eisler & Demyttenaere, 2007; Marchand & Hock, 2000). Met andere woorden, meer negatieve emoties en minder relatietevredenheid kunnen volgens onderzoek – en in lijn met de circulaire gedachte – niet alleen consequenties zijn van maar ook leiden tot meer geweld in de partnerrelatie.
Verder vonden we aanwijzingen voor meer onveilige (angstige dan wel vermijdende) hechting ten aanzien van de huidige partner bij heteroseksuele Vlaamse en Turkse slachtoffers van fysiek en psychisch partnergeweld, vergeleken met niet-slachtoffers. Bij de holebi’s werd hechting niet onderzocht. Met betrekking tot vermijdende hechting waren de resultaten over het algemeen meer uitgesproken voor vrouwen dan voor mannen. De koppeling tussen geslacht en angstige hechting is minder duidelijk: in onze studie met Vlaamse respondenten vonden we dat zowel fysiek als psychisch geweld samenging met een meer angstige hechting, en dit effect was sterker voor vrouwen dan voor mannen. In onze studie met Vlamingen van Turkse origine vonden we enkel een verband tussen fysiek partnergeweld en angstige hechting voor vrouwen.
Seksueel welzijn
Het ervaren van zowel fysiek als psychisch partnergeweld bleek samen te gaan met minder seksuele tevredenheid, meer seksuele disfuncties en minder seksuele communicatie bij de Vlaamse hetero’s, de Turkse hetero’s en de holebi’s. Enkel met betrekking tot seksuele communicatie bleek er een significant geslachtsverschil te zijn: partnergeweld had een grotere invloed op het seksueel communicatiegedrag van vrouwen dan dat van mannen (bijvoorbeeld ‘Vond je het moeilijk om met je partner te praten over seks?’).
Het verband tussen ervaringen met partnergeweld en een verminderd seksueel welzijn kan op verschillende manieren verklaard worden (Metz & Epstein, 2002). Ten eerste is het zo dat veel conflict in de relatie ertoe leidt dat beide partners negatieve emoties koesteren ten opzichte van elkaar. De aanwezigheid van deze negatieve emoties verstoort het seksueel verlangen en de seksuele opwinding.
Ten tweede, koppels die veel onopgeloste conflicten hebben vernauwen de manier waarop ze met elkaar omgaan. Automatische, negatieve interactiepatronen gaan de relatie domineren, waardoor er nog weinig ruimte is voor seksueel stimulerende interacties. Ten slotte zullen relaties die overheerst worden door chronisch conflict ervoor zorgen dat beide partners zich gaan concentreren op het behoud van controle, omdat elke partner zich wil beschermen tegen gekwetst worden door de ander. Met andere woorden, elk is eerder bezig met zelfbehoud en zelfbescherming dan met intimiteit (Metz & Epstein, 2002).
Omgekeerd kan het verband ook verklaard worden. Individuele kenmerken van een van de partners kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van seksuele moeilijkheden of disfuncties, die dan meer spanning en stress veroorzaken in de relatie en bijdragen tot minder intimiteit en meer negatieve, conflictueuze interacties (Metz & Epstein, 2002). Enkele voorbeelden van zulke persoonlijke kenmerken zijn traumatische gebeurtenissen in het verleden (bijvoorbeeld misbruik in de kindertijd), de aanwezigheid van psychopathologie (bijvoorbeeld een angststoornis) of bepaalde persoonlijkheidskenmerken (Metz & Epstein, 2002). Seksuele disfuncties kunnen ook een fysieke oorsprong hebben en op die manier bijdragen aan toegenomen spanning en relationeel conflict (Metz & Epstein, 2002). Seksuele disfuncties kunnen dus zowel consequenties zijn van partnergeweld als leiden tot relationeel conflict en partnergeweld.
Wat betekenen deze resultaten voor toekomstig onderzoek?
Deze bevindingen benadrukken het belang van onderzoek naar de relationele correlaten van fysiek en psychisch geweld. De kennis hierover is tot op vandaag eerder anekdotisch dan empirisch. Onderzoekers waren gedurende lange tijd erg huiverig om partnergeweld te bestuderen vanuit een dyadisch perspectief (Bartholomew & Cobb, 2011; Winstok, 2007). Gegeven het gebrek aan theorie omtrent de verschillende types van partnergeweld was dit een logische keuze. Het onderzoeken van slachtoffer- of interactiekarakteristieken zou ertoe kunnen leiden dat slachtoffers tot op zekere hoogte als medeverantwoordelijk beschouwd worden voor het geweld dat zij ervaren. En onder geen enkel beding kan een slachtoffer verantwoordelijk gesteld worden voor wat hij of zij ondergaat. Bijgevolg bestaat er een lange onderzoekstraditie die zich richt op de gevolgen van partnergeweld voor het slachtoffer en op de risicofactoren voor het plegen van geweld.
In het huidige klimaat is er echter meer openheid voor verandering en meer consensus onder onderzoekers over het feit dat geweld het gevolg kan zijn van uit de hand gelopen conflict en dat beide partners zowel slachtoffer als dader kunnen zijn van partnergeweld. Met andere woorden, onderzoekers zien meer en meer het theoretische belang in van onderzoek naar relatiedynamieken om geweld te verklaren in intieme relaties. Net zoals er in ander relatieonderzoek vaak een beroep gedaan wordt op beide partners om dynamieken in kaart te brengen, geloven we dat onderzoekers van partnergeweld ook beide partners moeten betrekken wil men een compleet beeld krijgen van situationeel koppelgeweld (Bartholomew & Cobb, 2011; Marcus, 2012; Winstok, 2007).
Wat betekenen deze resultaten voor de klinische praktijk?
Relatieproblemen zijn een belangrijke reden waarom mensen de stap zetten naar de hulpverlening (Bradbury, Fincham & Beach, 2000; Bradbury & Karney, 2010). Het feit dat koppels waarbij partnergeweld zich voordoet een heel heterogene groep vormen, doet vermoeden dat we geen gebruik kunnen maken van één aanpak die voor iedereen geldt. De meest voorkomende vorm van partnergeweld die wij registreerden is situationeel koppelgeweld. Aangezien partnergeweld bij deze koppels hoofdzakelijk het gevolg is van uit de hand gelopen conflicten en zij verstoorde relatiedynamieken vertonen, is het aangewezen om bij deze specifieke groep aan de slag te gaan met beide partners samen (McCollum & Stith, 2008).
In eerste instantie is het belangrijk om de relatiedynamieken in kaart te brengen, de ernst van het geweld te onderzoeken en de mate van individuele problematiek van de betrokkenen te achterhalen (Groen & Van Lawick, 2010). Het is allereerst van belang om na te gaan of er sprake is van intiem terrorisme of van situationeel koppelgeweld. Wanneer we te maken hebben met de eerste vorm van geweld is het immers niet aan te bevelen om relatietherapie op te starten wegens te grote partnerverschillen in macht en kracht (Groen & Van Lawick, 2010).
We onderscheiden drie specifieke gevaren als we in de context van situationeel koppelgeweld enkel aan de slag gaan met een individu en niet met het koppel (McCollum & Stith, 2008). Ten eerste wordt de rol en het aandeel van de andere partner in dit verhaal dan genegeerd of geminimaliseerd. Bij intiem terrorisme is het zelden zo dat vrouwen hun partner aanvallen. Als dat al het geval is, dan is het veelal uit zelfverdediging en stoppen zij met dit gedrag als ze merken dat hun partner hierdoor alleen nog maar agressiever wordt. Mannen en vrouwen daarentegen met situationeel koppelgeweld zullen elkaar met gelijkaardige frequentie verbaal of fysiek aanvallen. Het geweld komt bij hen voornamelijk voort uit een poging controle te krijgen over een specifieke situatie. Met andere woorden, alleen aandacht besteden aan het agressieve gedrag van een van de partners leidt tot een onvolledige puzzel, omdat de agressie van de ene partner sterk afhangt van de agressie van de ander.
Een tweede reden om relatietherapie op te starten heeft te maken met de rol van onenigheid in de relatie in het voorspellen van partnergeweld. Onderzoek heeft aangetoond dat onenigheid en conflict de meest belangrijke voorspellers zijn voor geweld in een relatie. Een of beide partners afzonderlijk begeleiden zonder daarbij aandacht te hebben voor de relatiedynamieken draagt niet bij tot het oplossen van deze onenigheden en conflictstrategieën en dus ook niet tot het beëindigen van het partnergeweld.
Een derde reden is afkomstig van de praktijkwerkers die dagdagelijks geconfronteerd worden met koppels waarvan de partners elkaar beschuldigen en/of het slachtoffer zijn van geweld. Het merendeel van deze koppels blijft bij elkaar of komt relatief snel terug bij elkaar. Naast het stoppen van dit geweld moeten deze partners leren omgaan met alledaagse stressoren waarvan we weten dat ze bijdragen tot conflict, zoals het opvoeden van de kinderen, het huishouden regelen, inkomen garanderen. Relatietherapie kan hen daarbij helpen.
In lijn met bovenstaande argumentatie toont onderzoek naar de effectiviteit van relatietherapie bij partnergeweld dan ook aan dat zowel individuele relatietherapie als parengroepsbehandeling effectief is en de kans op herhaald partnergeweld vermindert (Stith, Rosen, McCollum & Thomsen, 2004). Bovendien bleek de parengroepsbehandeling nog effectiever te zijn dan de individuele relatietherapie. Het werkzame karakter van relatietherapie bestaat onder meer uit het feit dat er meer veiligheid en perspectief is voor beide partners als zij samen betrokken worden in de therapie. Daarnaast willen veel van de koppels bij wie er sprake is van geweld niet uit elkaar gaan, maar willen ze gewoon dat het geweld stopt. Een gezamenlijke betrokkenheid in de therapie draagt bij tot een gedeelde verantwoordelijkheid voor de situatie en geeft een beter zicht op de relationele context waarin het geweld zich afspeelt (Groen & Van Lawick, 2010).
Besluit
Uit ons onderzoek bleek dat partnergeweld een fenomeen is dat de grenzen van cultuur en seksuele voorkeur overschrijdt. Algemeen kunnen we stellen dat iedereen, ongeacht seksuele voorkeur of etnische achtergrond, ooit met fysiek of psychisch partnergeweld kan te maken krijgen. Dit druist in tegen de opvatting dat partnergeweld een verhaal zou zijn van heteroseksuele mannen die fysiek geweld gebruiken tegen hun vrouwelijke partner. Het betreft veelal licht tot mild partnergeweld.
Verder vonden we in de verschillende steekproeven dat de ervaring met partnergeweld gedurende de levensloop gepaard gaat met een verminderd mentaal welzijn, en mensen vatbaar maakt voor een minder goed relationeel en seksueel welzijn in (latere) intieme partnerrelaties (minder relatietevredenheid, minder seksuele tevredenheid en seksuele communicatie, en meer onveilige hechting en seksuele disfuncties). Het feit dat in een intieme partnerrelatie zelfs lichte vormen van koppelgeweld gerelateerd zijn aan verminderd relationeel en seksueel welzijn, onderstreept het belang van meer onderzoek naar de relationele correlaten van partnergeweld in klinische en niet-klinische steekproeven.
Voor de klinische praktijk is het belangrijk te onthouden dat – na een grondige screening op het type geweld – relatietherapie aangewezen is om bij slachtoffers en plegers van situationeel koppelgeweld aan de slag te gaan met beide partners.
Literatuur
- Baldwin, M.W. (1992). Relational schemas and the processing of social information. Psychological Bulletin, 112, 461-484. doi: 10.1037/0033-2909.112.3.461.
- Bartholomew, K. & Cobb, R.J. (2011). Conceptualizing relationship violence as a dyadic process. In L.M. Leonard & S. Track (eds.), Handbook ofinterpersonal psychology – Theory, research, assessment and therapeutic interventions (pp. 233-248). Hoboken, NJ: Wiley.
- Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. New York: Basic Books.
- Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation. New York: Basic Books.
- Bradbury, T.N., Fincham, F.D. & Beach, S.R.H. (2000). Research on the nature and determinants of marital satisfaction – A decade in review. Journal of Marriage and the Family, 62, 964-980. doi: 10.1111/j.1741-3737.2000.00964.x.
- Bradbury, T.N. & Karney, B.R. (2010). Intimate relationships. New York: Norton.
- Burke, L.K. & Follingstad, D.R. (1999). Violence in lesbian and gay relationships – Theory, prevalence, and correlational factors. Clinical Psychology Review, 19, 487-512. doi: 10.1016/S0272-7358(98)00058-0.
- Caldwell, J.E., Swan, S.C. & Woodbrown, D.V. (2012). Gender differences in intimate partner violence outcomes. Psychology of Violence, 2, 42-57. doi: 10.1037/a0026296.
- Campbell, J.C. (2002). Health consequences of intimate partner violence. The Lancet, 359, 1331-1336. doi: 10.1016/S0140-6736(02)08336-8.
- Cloitre, M. & Rosenberg, A. (2006). Sexual revictimization – Risk factors and prevention. In V.M. Follette & J.I. Ruzek (eds.), Cognitive-behavioral therapies for trauma (pp. 321–361). New York: Guilford.
- Coker, A.L. (2007). Does physical intimate partner violence affect sexual health? A systematic review. Trauma, Violence, & Abuse, 8, 149-177. doi: 10.1177/1524838007301162.
- Coyne, J.C. (1976). Depression and the response of others. Journal of Abnormal Psychology, 85, 186–193. doi: 10.1037/0021-843x.85.2.186.
- Dewitte, M. (2012). Different perspectives on the sex-attachment link – Towards an emotion-motivational account. Journal of Sex Research, 49, 105-124. doi: 10.1080/00224499.2011.576351.
- Dobash, R.E. & Dobash, R.P. (1979). Violence against wives. New York: Free Press.
- Field, C.A. & Caetano, R. (2004). Ethnic differences in intimate partner violence in the US general population – The role of alcohol use and socioeconomic status. Trauma, Violence, & Abuse, 5, 303-317. doi: 10.1177/1524838004269488.
- Follingstad, D., Rogers, M.J. & Duvall, J.L. (2012). Factors predicting relationship satisfaction, investment, and commitment when women report high prevalence of psychological abuse. Journal of Family Violence, 27, 257-273. doi: 10.1007/s10896-012-9422-8.
- Godbout, N., Dutton, D., Lussier, Y. & Sabourin, S. (2009). Early exposure to violence, domestic violence and marital adjustment – The role of attachment. Personal Relationships, 16, 365-384. doi: 10.1111/j.1475-6811.2009.01228.x.
- Groen, M., & Lawick, J. van (2010). Intieme oorlog. Amsterdam: Van Gennep.
- Hellemans, S., Loeys, T., Buysse, A., Dewaele, A. & De Smet, O. (2015). Intimate partner violence victimization among nonheterosexuals – Prevalence and associations with mental and sexual wellbeing. Journal of Family Violence, 30(2).
- Hellemans, S., Loeys, T., De Smet, O. & Buysse, A. (2015). Prevalence and impact of intimate partner violence in an ethnic minority population. Journal ofInterpersonal Violence, 1-31. doi: 10.1177/0886260514563830.
- Hellemans, S., Loeys, T., Dewitte, M., De Smet, O. & Buysse, A. (2015). Intimate partner violence victimization – Prevalence and victims’ relational and sexual well-being. Journal of Family Violence, 30(6).
- Henderson, A.J.Z., Bartholomew, K., Trinke, S.J. & Kwong, M.J. (2005). When loving means hurting – An exploration of attachment and intimate abuse in a community sample. Journal of Family Violence, 20, 219-230. doi: 10.1007/s10896-005-5985-y.
- Hien, D. & Ruglass, L. (2009). Interpersonal violence and women in the United States – An overview of prevalence rates, psychiatric correlates and consequences and barriers to help seeking. International Journal of Law and Psychiatry, 32, 48-55. doi: 10.1016/j.ijlp.2008.11.003.
- Holtzworth-Munroe, A., Meehan, J.C., Herron, K., Rehman, U. & Stuart, G.L. (2000). Testing the Holtzworth-Munroe and Stuart (1994) batterer typology. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68(6), 1000–1019.
- Johnson, M.P. (1995). Patriarchal terrorism and common couple violence – Two forms of violence against women. Journal of Marriage and Family, 57, 283-294. doi:10.2307/353683.
- Johnson, M.P. (2008). A typology of domestic violence – Intimate terrorism, violent resistance, and situational couple violence. Lebanon, NH: Northeastern University Press.
- Johnson, M.P. & Ferraro, K.J. (2000). Research on domestic violence in the 1990s – Making distinctions. Journal of Marriage and Family, 62, 948-963. doi: 10.1111/j.1741-3737.2000.00948.x.
- Kitayama, S., Park, H., Sevincer, A.T., Karasawa, M. & Uskul, A.K. (2009). A cultural task analysis of implicit independence – Comparing North America, Western Europe, and East Asia. Journal of Personality and Social Psychology, 97, 236–255. doi: /10.1037/a0015999.
- Lawrence, E. & Bradbury, T.N. (2001). Physical aggression and marital dysfunction – A longitudinal analysis. Journal of Family Psychology, 15, 135-154. doi: 10.1037/0893-3200.15.1.135.
- Lemmens, G.M.D., Buysse, A., Heene, E., Eisler, I. & Demyttenaere, K. (2007). Marital satisfaction, conflict communication, attachment style and psychological distress in couples with a hospitalized depressed patient. Acta Neuropsychiatrica, 19(2), 109-117.
- Marchand, J.F. & Hock, E. (2000). Avoidance and attacking conflict-resolution strategies among married couples – Relations to depressive symptoms and marital satisfaction. Family Relations, 49, 201-206. doi: 10.1111/j.1741-3729.2000.00201.x.
- Marcus, R.F. (2012). Patterns of intimate partner violence in young adult couples – Nonviolent, unilaterally violent, and mutually violent couples. Violence and Victims, 27, 299-314. doi: 0.1891/0886-6708.27.3.299.
- Markus, H.R. & Kitayma, S. (1991). Culture and the self – Implications for cognition, emotion, and motivation. Psychological Review, 98, 224-253. doi: 10.1037/0033-295X.98.2.224.
- McCollum, E.E. & Stith, S.M. (2008). Couples treatment for interpersonal violence – A review of outcome research literature and current clinical practices. Violence and Victims, 23(2), 187-201. doi: 10.1891/0886-6708.23.2.187.
- Metz, M.E. & Epstein, N. (2002). Assessing the role of relationship conflict in sexual dysfunction. Journal of Sex and Marital Therapy, 28, 139-164. doi: 10.1080/00926230252851889.
- Mikulincer, M. & Shaver, P.R. (2007). Attachment in adulthood – Structure, dynamics, and change. New York: Guilford Press.
- Muller, U. & Schröttle, M. (2004). Health, well-being and personal safety of women in Germany – A representative study of violence against women in Germany. Baden-Baden: Federal Ministry for Family Affairs, Senior Citizens, Women and Youth.
- Stith, S.M., Rosen, K.H., McCollum, E.E. & Thomsen, C.J. (2004). Treating intimate partner violence within intact couple relationships – Outcomes of multi-couple versus individual couple therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 30, 305-3818. doi: 10.1111/j.1752-0606.2004.tb01242.x.
- Straus, M.A. (1979). Measuring intrafamily conflict and violence – The conflict tactics (CT) scales. Journal of Marriage and the Family, 79, 75-89. doi: 10.2307/351733.
- Straus, M.A. (2009). Gender symmetry in partner violence – Evidence and implications for prevention and treatment. In D.J. Whitaker & J.R. Lutzker (eds.), Preventing partner violence – Research and evidence-based intervention strategies (pp. 245-271). Washington, DC: American Psychological Association.
- Straus, M.A. & Gelles, R.J. (eds.) (1990). Physical violence in American families. New Brunswick, NJ: Transaction.
- Testa, M. & Leonard, K.E. (2001). The impact of marital aggression on women’s psychological and marital functioning in a newlywed sample. Journal of Family Violence, 16, 115-130. doi: 10.1023/a:1011154818394.
- Williams, S. & Frieze, I. (2005). Patterns of violent relationships, psychological distress, and marital satisfaction in a national sample of men and women. Sex Roles, 52, 771-784. doi: 10.1007/s11199-005-4198-4.
- Winstok, Z. (2007). Toward an interactional perspective on intimate partner violence. Aggression and Violent Behavior, 12, 348-363. doi: 10.1016/j.avb.2006.12.001.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden