Vechtscheidende ouders – Wie zijn dat?
Samenvatting
Vechtscheidingen krijgen veel aandacht, maar wat kenmerkt ouders in vechtscheiding? Een heldere definitie ontbreekt en er is weinig bekend over deze doelgroep. In dit artikel worden gezinnen beschreven die in een vechtscheiding verwikkeld zijn en hebben meegedaan aan de in- terventie ‘Kinderen uit de knel’. De groep blijkt zeer divers, met name wat betreft het type en de duur van de relatie en het moment waarop de echtscheiding verwordt tot een vechtscheiding. Het zijn veelal jonge gezinnen met relatief hoogopgeleide ouders, bij wie de scheiding vaak grote gevolgen heeft voor het inkomen. De belangrijkste redenen voor de scheiding zijn een slechte communicatie, conflicten en nieuwe relaties. Ouders verliezen vaak het belang van de kinderen uit het oog en de kinderen zijn de dupe: zij ontvangen bijna allemaal hulpverlening. Interventies zouden ouders moeten helpen het kind weer centraal te stellen, rekening houdend met de grote diversiteit die deze doelgroep kenmerkt.
We worden steeds vaker geconfronteerd met vechtscheidingen. Regelmatig horen we via de media over tragische gezinsdrama’s waarin vechtscheiding een grote rol speelde. Ook uit voorlichtingscampagnes die netwerkpartners oproepen om te helpen bij het verzachten van de strijd tussen ouders (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2015), blijkt dat deze problematiek nijpend is en om een oplossing vraagt. Een oplossing is echter niet gemakkelijk gevonden. Zowel hulpverleners als onderzoekers doen veel moeite om meer grip te krijgen op de complexiteit van deze doelgroep en de benodigde hulpverlening. Ondanks alle aandacht die er is voor vechtscheidingen, is er namelijk nog weinig over bekend. We weten niet waardoor ouders die in een vechtscheiding verwikkeld zijn zich kenmerken, hoe hun relaties eruit zien of hoe deze gezinnen zijn samengesteld. Meer kennis over de kenmerken van de doelgroep is cruciaal om de hulpverlening te informeren en interventies te ontwikkelen en te verbeteren. In dit artikel beschrijven we een groep ouders en hun kinderen die hebben deelgenomen aan een interventie voor vechtscheidingen, als een eerste aanzet om deze doelgroep beter in kaart te brengen.
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in 2013 in Nederland meer dan 34.000 kinderen betrokken bij de echtscheiding van hun ouders (Jeugdmonitor CBS, 2013). Wanneer kinderen van nietgehuwde ouders daarbij wordt opgeteld, wordt het aantal geschat op 70.000 kinderen per jaar (Spruijt & Kormos, 2010). Het precieze percentage vechtscheidingen is onbekend, maar naar schatting hebben onge- veer 3.500 kinderen per jaar met een vechtscheiding van hun ouders te maken (Dullaert, 2014a).
Het ontbreken van exacte getallen is deels te verklaren doordat er geen eenduidige definitie bestaat van een vechtscheiding. Professionals verschillen bijvoorbeeld van mening over (a) op welk moment een scheiding als vechtscheiding wordt gezien (helemaal in het begin of pas wanneer de strijd uit de hand loopt), (b) de hoeveelheid, ernst en het type conflicten (juridisch, verbaal, fysiek, met elkaar of over de kinderen) die ouders met elkaar moeten hebben om over vechtscheiding te kunnen spreken en (c) de feiten die een vechtscheiding kunnen definiëren (hulpverlening betrokken bij het gezin, juridische procedures).
Een eenduidige definitie is van belang om de communicatie tussen professionals en het hulpaanbod voor ouders en kinderen te verbeteren. Ter illustratie van de verscheidenheid zetten we een aantal definities op een rij. De kinderombudsman (Dullaert, 2014a, p.16) definieert een vechtscheiding als volgt: ‘Als de scheiding zo conflictueus verloopt dat de ouders het belang van de andere ouder en/of van de kinderen uit het oog verliezen’. De stichtingen KidsInbetween en Ouders uit elkaar hebben in een brief aan de Tweede Kamer (8 juli 2014) de volgende definitie van een vechtscheiding voorgesteld: ‘Een vechtscheiding is een ouderlijke scheiding waarbij de ouders (a) ernstige conflicten voeren in de (ex) partnerposities; (b) hun ouderposities niet meer innemen; (c) het kindperspectief niet meer vertegenwoordigen; (d) hun kind inzetten in hun onderlinge strijd met als resultaat dat dit een negatieve invloed uitoefent op de geestelijke gezondheid van hun kind’. Vanuit een andere invalshoek geeft een Amerikaanse rechter een wel heel treffend voorbeeld: ‘Dat zijn ouders die het er niet over eens zijn dat de lucht blauw is’ (Sandler, Wheeler & Braver 2013).
In de wetenschappelijke literatuur wordt onder andere gekeken naar de patronen en inhoud van conflicten in een vechtscheiding. Relaties met extreem veel conflicten kunnen volgens Anderson, Anderson, Palmer, Mutchler en Baker (2010) worden ingedeeld in twee clusters, namelijk voortdurende negatieve interacties en een vijandige emotionele omgeving. Bij het eerste cluster gaat het om interacties tussen ouders die doorlopend negatief zijn en gekenmerkt worden door verbale en fysieke agressie, snel escalerende conflicten, defensieve communicatie en veel negatieve attributies ten aanzien van de andere ouder. De vijandige emotionele omgeving die ouders creëren – het tweede cluster – wordt gekenmerkt door een sterk negatief affect, veel emotionele reactiviteit van beide ouders, gebrek aan veiligheid, wederzijds wantrouwen en triangulatie (waarbij het kind bij het conflict betrokken wordt en het welzijn van het kind uit het oog wordt verloren).
Hoewel de definities zeer uiteenlopen, speelt bijna altijd het belang en het welzijn van de kinderen een rol. Onze aanbeveling is daarom dat in de definitie van vechtscheiding het feit dat de ouders het welzijn van de kinderen uit het oog verliezen centraal moet staan.
Men kan een vechtscheiding beschouwen als een vorm van kindermishandeling (Van Lawick, 2012). Ouders die in een vechtscheiding verwikkeld zijn, tonen immers vaak geen begrip voor het effect van hun conflicten op de kinderen. Vechtscheidingen omvatten diverse aspecten van emotionele en fysieke kindermishandeling (zoals vernedering, verbaal geweld, intimidatie, sociale isolatie, dreiging, afwijzing), emotionele verwaarlozing (zoals gebrek aan toezicht, falen om het kind te beschermen bij emotionele schade, niet reageren op de behoeftes van het kind) en het getuige zijn van ruzie en geweld tussen ouders (zoals huiselijk geweld). Onderzoek toont aan dat kinderen van gescheiden ouders, ook wanneer er geen sprake is van een vechtscheiding, gemiddeld meer psychosociale problemen ervaren (zoals angst, depressie en agressie) en meer schoolgerelateerde problemen in vergelijking met kinderen van intacte gezinnen (Amato, 2010). Bij de meerderheid van de kinderen wier ouders scheiden, nemen de problemen twee jaar na de scheiding af. Er is echter een kleine groep kinderen bij wie de problemen niet verdwijnen (Hetherington, 2003). Bij deze groep blijven na de scheiding veelal conflicten bestaan tussen de ouders (Amato & Keith, 1991).
Tijdens ons werk met ouders in een vechtscheiding verbaasden wij ons telkens weer over de diversiteit van de betrokken mensen en gezinnen. Deze diversiteit vroeg ons continu om aanpassingen in de aanpak en de behandeling van de gezinnen en de vragen die we stelden in ons weten- schappelijk onderzoek.
Dit artikel heeft tot doel bij te dragen tot het schetsen van een beeld van gezinnen die in een vechtscheiding verwikkeld zijn, om zo de ontwikkeling van definities en hulpverlening te bevorderen. We presenteren de achtergrondgegevens van vechtscheidende ouders en hun kinderen die hebben meegedaan aan de interventie ‘Kinderen uit de knel’ (Van Lawick & Visser, 2014). Naast de kenmerken van de ouders geven we informatie over de eigenschappen van de relatie, de scheiding en het huidige contact. Ter illustratie beschrijven we delen uit geanonimiseerde casussen. Om de informatie over deze groep vechtscheidende ouders beter te kunnen plaatsen, zetten we de cijfers af tegen informatie uit bestaand onderzoek en nationale cijfers. In de discussie gaan we in op de implicaties van de bevindingen voor de hulpverleningspraktijk en doen we suggesties voor vervolgonderzoek.
Interventie ‘Kinderen uit de knel’
‘Kinderen uit de knel’ (Van Lawick & Visser, 2014) is een groepsinterventie met acht bijeenkomsten voor zes ouderparen die zijn verwikkeld in een vechtscheiding. Middels informatierondes, rollenspelen, huiswerkoefeningen en het voortdurend betrekken van het sociale netwerk werken ouders aan het creëren van een veilig opvoedingsklimaat voor de kinderen. Parallel aan de bijeenkomsten voor de ouders is er een groep voor de kinderen. De kinderen krijgen tijdens de bijeenkomsten ruimte om hun gevoelens en ervaringen met elkaar te delen. Er is één bijeenkomst waarin de kinderen een presentatie geven aan de ouders over hoe ze zich voelen, in de vorm van een film, liedje, dans etc. Het belangrijkste doel van ‘Kinderen uit de knel’ is het de-escaleren van de strijd tussen ouders en het weer centraal stellen van de kinderen.
Kenmerken van de interventie zijn: 1) systeemgericht werken – niet alleen het gezin, maar het hele netwerk om de gezinnen heen wordt bij de behandeling betrokken. 2) Groepsgericht werken – in de oudergroep wordt een therapeutisch proces op gang gebracht, waarin de verschillende ouderparen elkaars gedrag spiegelen en van elkaar kunnen leren. Het groepsproces moet leiden tot een verbeterde communicatie tussen de ouders. De verbeterde communicatie tussen ouders kan ook inhouden dat er minder communicatie is, dat ouders elkaar meer met rust laten, ten behoeve van het welzijn van het kind. 3) De kindergroep is geen therapeutische groep, maar kan zeker wel therapeutisch werken voor de kinderen. In de groep worden de behoeften van de kinderen gevolgd. Doelen van de kindergroep zijn dat kinderen zich gehoord en gezien voelen, dat de aanwezigheid van de kindergroep ervoor zorgt dat de kinderen voortdurend bij de ouders in beeld zijn, en dat de kinderen ervaren dat de ouders aan het werk moeten en niet zijzelf.
‘Kinderen uit de knel’ is flexibel en wordt op maat gemaakt voor de verschillende ouders en situaties (sommige gezinnen hebben tussentijds extra netwerkbijeenkomsten nodig; een kind van 16 dat zich te oud voelt voor de kindergroep krijgt individuele gesprekken parallel aan de groepsinterventie). Gezinnen die aan de interventie deelnemen worden doorgaans verwezen via het advies- en meldpunt kindermishandeling (nu Veilig Thuis), de raad voor de kinderbescherming of de kinderrechter. Ouders kunnen ook zichzelf aanmelden. ‘Kinderen uit de knel’ wordt vaak beschouwd als een laatste mogelijkheid om het conflict tussen ouders aan te pakken. Er zijn vaak al vele rechtszaken gevoerd en het merendeel van de gezinnen heeft een ondertoezichtstelling. De interventie wordt op meer dan twintig plaatsen in Nederland en in verschillende instellingen in Europa aangeboden (België, Denemarken, Duitsland, Italië, Noorwegen, Tsjechië en Zweden).
Achtergrondgegevens van de ouders
Aan ons wetenschappelijk onderzoek naar ‘Kinderen uit de knel’ in Nederland en België hebben op dit moment 60 gescheiden ouders deelgenomen, waarvan 29 vaders en 31 moeders. Deze ouders hebben in de periode mei 2014-maart 2015 deelgenomen aan een ‘Kinderen uit de knel’-groep bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Haarlem, het Lorentzhuis in Haarlem, de Viersprong in Halsteren, de Opvoedpoli in Heemstede/Zoetermeer of Cardea in Leiden. De ouders hebben een uitgebreide vragenlijst ingevuld tussen het eerste intakegesprek en de aanvang van de interventie. Alle ouders hebben eerst een informatiefolder over het onderzoek ontvangen en vervolgens een toestemmingsformulier getekend. Van de 60 ouders die hebben meegedaan aan de ‘Kinderen uit de knel’-groep heeft 75 procent de vragenlijst ingevuld; van 24 ouderparen hebben beide ouders de vragenlijst ingevuld en van 12 ouderparen een van beide ouders. Op het moment van het onderzoek hadden de ouders een leeftijd tussen 26 en 59 jaar, met een gemiddelde van 44 jaar (SD=5,1 jaar). Bijna alle ouders die hebben deelgenomen aan ‘Kinderen uit de knel’ zijn geboren in Nederland (95%), met uitzondering van drie ouders die geboren zijn in de Antillen, Amerika en Brazilië. De vechtscheidingen kwamen niet alleen bij traditionele man-vrouw-relaties voor, maar ook bij homoseksuele of lesbische ouders, ouders die nooit samen hebben gewoond en ouders waarvan een de donor is geweest.
Bas (39) en Max (34) hebben al zeven jaar een relatie wanneer ze samen besluiten om hun kinderwens in vervulling te laten gaan. Een gezamenlijke vriendin vinden zij bereid om als draagmoeder te fungeren en zo wordt Julia geboren. Bas is de donorvader en Max heeft Julia direct na de geboorte geadopteerd. Ze zijn een gelukkig gezin, totdat Max na vijf jaar verliefd wordt op een andere man. De relatie wordt verbroken en de ruzies over de zorg voor Julia beginnen. Bas vindt dat hij meer recht heeft op de zorg voor Julia, omdat hij de biologische vader is en het gezin niet in de steek heeft gelaten. Max vindt dat hij meer recht heeft op Julia, omdat hij het financieel goed voor elkaar heeft en Julia in een nieuw gezin aan de andere kant van Nederland kan laten opgroeien.
Leeftijd bij scheiding en duur van de partnerrelatie Uit onze gegevens blijkt dat de mannen gemiddeld 39 jaar (variërend van 31-52 jaar) en de vrouwen gemiddeld 37 jaar (variërend van 18-45 jaar) waren toen ze gingen scheiden of de samenwoonrelatie werd verbroken. Uit cijfers van het CBS (2014) blijkt dat mannen gemiddeld 46 jaar zijn als zij gaan scheiden en vrouwen 43 jaar. Uit deze getallen blijkt dat onze gemiddelden lager liggen dan het landelijk gemiddelde van scheidende ouders.
Gemiddeld zijn Nederlanders 14,4 jaar getrouwd voordat zij gaan scheiden (CBS, 2014). De ouders in de vechtscheidingengroep hadden gemiddeld 10,5 jaar een relatie voordat zij uit elkaar gingen. Hierbij hebben wij de ouders samengenomen die een samenwoonrelatie hadden verbroken en de ouders die juridisch gescheiden waren. De lengte van de relatie varieerde van ‘nooit een relatie gehad’ tot een relatie van 23 jaar.
De gemiddelde tijd tussen de scheiding of het verbreken van de relatie en het begin van de interventie ‘Kinderen uit de knel’ was 5,7 jaar en varieerde van 11 maanden tot 12,8 jaar.
Na een zomervakantie in Brazilië blijkt Sanne (29) ongepland zwanger te zijn van haar vakantieliefde Nahuel. Nahuel komt over en samen besluiten ze voor hun gezin te gaan. Maar een jaar na de geboorte van hun dochter Elisa gaan ze uit elkaar vanwege grote cultuurverschillen, botsende persoonlijkheden en een gemis aan vertrouwen in elkaar.
Elisa is inmiddels zes jaar en zou haar Braziliaanse familie graag willen leren kennen, maar Sanne durft haar niet aan Nahuel mee te geven uit angst voor ontvoering.
Opleiding en financiële situatie We hebben de ouders gevraagd naar hun opleidingsniveau, sociaaleconomische status en financiële situatie vóór de scheiding en daarna. Op het moment van het onderzoek waren bijna alle ouders werkzaam (92%). De anderen waren werkzoekend (5%) of arbeidsongeschikt (3%). Van de mannen werkte 83% fulltime, van de vrouwen 29%.
Van de vechtscheidende ouders was 63% hoogopgeleid (62% van de mannen en 65% van de vrouwen). Uit het evaluatierapport naar het ouderschapsonderzoek bij vechtscheidende ouders (Kluwer, 2013) komt naar voren dat 44% van de deelnemende ouders hoogopgeleid is. Deze percentages zijn beduidend hoger dan het percentage van 15% hoogopgeleiden uit het onderzoek ‘Scholieren en gezinnen’ naar scheidingen in Nederland (zie Spruijt & Kormos, 2010).
We hebben de ouders gevraagd in welke categorie hun gezinsinkomen viel voor en na de scheiding. Van de ouders uit de onderzochte groep had 33% een modaal gezinsinkomen voor de scheiding, en 50% een bovenmodaal inkomen (waarbij wij tussen € 30.000 en 40.000 als modaal rekenen; € 35.000 is modaal volgens het CBS, 2014). Na de scheiding had 20% een modaal gezinsinkomen en 29% een bovenmodaal gezinsinkomen.
Het gezinsinkomen was voor 45% van de ouders gedaald (voor een aantal ouders zelfs met € 40.000 per jaar), voor 36% van de ouders bleef het inkomen ongeveer gelijk en voor de overige 19% was het inkomen gestegen. Bij de verandering van inkomen bestond geen verschil tussen mannen en vrouwen, ook al was er een trend dat vrouwen financieel meer achteruit gingen dan mannen.
Er waren verscheidende redenen voor stijging of daling van het gezinsinkomen na de scheiding. Het kwam bijvoorbeeld voor dat een gescheiden ouder na de scheiding geen nieuwe relatie had en het gezinsinkomen uit één salaris bestond, terwijl het eerder uit twee salarissen bestond. Ouders konden meer zijn gaan werken om het financieel te redden of juist minder, omdat ze meer voor de kinderen moesten zorgen.
Judith (53) en Alfonso (56) zijn 16 jaar getrouwd geweest. Ze hebben twee kinderen, Lotte van 14 en Mario van 12. Judith is een aantal jaren ernstig ziek geweest en Alfonso heeft haar naast zijn werk veel moeten verzorgen. Als Judith helemaal genezen is verklaard, merken ze dat ze zo ver uit elkaar zijn gegroeid dat ze gaan scheiden. Judith kan weer bij haar oude baas terecht en heeft een goed salaris. Alfonso heeft nog maar een baan voor drie dagen, omdat hij al die jaren ook voor het gezin moest zorgen. Hij woont nu in een eenkamerflat en ziet de kinderen af en toe een middag, omdat ze bij hem geen eigen kamer hebben. Lotte en Mario willen graag goed contact met beide ouders, maar durven geen vrienden uit te nodigen bij hun vader omdat het huis zo klein is. Bij hun moeder zijn ze veel alleen; ze missen haar, maar durven dat niet te zeggen, omdat moeder geniet van haar gezondheid en vitaliteit.
Redenen voor de scheiding Aan de ouders werd gevraagd naar hun belangrijkste redenen om te gaan scheiden. De ouders gaven gemiddeld drie verschillende redenen aan. Zie Figuur 1 voor een overzicht van alle redenen en percentages voor mannen en vrouwen. Een van de belangrijkste redenen voor zowel mannen als vrouwen was dat er iemand anders in het spel was (58%). Uit het onderzoek van het CBS over redenen voor scheiding (Webmagazine CBS, 2006) blijkt eveneens dat het hebben van iemand anders een van de belangrijkste redenen is, hoewel dit percentage met 35% beduidend lager ligt dan in onze onderzoeksgroep. De reden in het CBS-onderzoek ‘botsende karakters’, te vergelijken met onze categorie ‘botsende persoonlijkheden’, betreft respectievelijk 37% (CBS) en 27%. De twee veel voorkomende redenen in ons onderzoek, te veel conflicten (61%) en slechte communicatie (54%) worden niet genoemd in het CBS-onderzoek. Ze worden daarentegen weer wel genoemd als meest voorkomende redenen in het evaluatierapport naar het ouderschapsonderzoek bij vechtscheidende ouders (Kluwer, 2013).

Figuur 1: Redenen scheiding voor mannen en vrouwen
In onze categorie ‘een ander in het spel’ zijn de redenen ‘ontrouw van mijzelf’, ‘ontrouw van de ex-partner’ en de open antwoorden van ‘verliefd op iemand anders’ samengevoegd. Voor de categorieën ‘verslaving’ en ‘psychiatrische problemen’ gaven ouders alleen aan dat het om een verslaving of psychiatrisch probleem van de ex-partner ging, niet om dergelijke problematiek van zichzelf. In de categorie ‘mishandeling’ gaf één man aan dat het ging om mishandeling door hemzelf, de overige antwoorden betroffen mishandeling door de ex-partner. Zes ouders gaven nog een andere reden, zoals financiën, leugens of een te sterke carrièregerichtheid van de ex-partner.
Contact In ons onderzoek vroegen we de ouders hoe vaak zij op dat moment contact hadden met elkaar – zowel persoonlijk, telefonisch als schriftelijk (brief, kaart, sms, e-mail, whatsapp of msn). Ouders konden aangeven of zij nooit contact hadden, minder dan of ongeveer een keer per maand (soms) of meer dan een keer per week of maand (vaak). Het bleek dat 62% van de ouders nooit persoonlijk contact had en 60% nooit telefonisch. Het meeste contact liep via berichtjes op de telefoon: 67% heeft vaak op deze manier contact. Uit onderzoek van De Graaf (2005) bleek dat ongeveer 20% van de ouders met thuiswonende kinderen geen contact met elkaar had in het eerste jaar na de scheiding.
Hulpverlening Aan ouders is gevraagd of zij op dat moment gebruik maakten van hulpverlening. Dit kon gaan om persoonlijke hulpverlening of om een vorm van ouderbegeleiding tijdens een hulpverleningstraject van de kinderen. Ongeveer 52% van de mannen en 55% van de vrouwen gaf aan enige vorm van hulpverlening te ontvangen naast de interventie ‘Kinderen uit de knel’.
Achtergrondgegevens van de kinderen
Kenmerkend voor een vechtscheiding is dat de kinderen in het midden van de strijd terecht zijn gekomen. Vandaar dat we ook de gegevens van de kinderen hebben afgezet tegen die uit ander onderzoek of nationale cijfers. Aan ons onderzoek hebben 59 kinderen deelgenomen, wonend in 36 gezinnen. De kinderen zijn bijna allemaal in Nederland geboren (97%), met uitzondering van twee kinderen die Brazilië als geboorteland hebben. De kinderen zijn tussen 4 en 20 jaar oud (gemiddeld 10,5 jaar oud, SD=3,7).
Samenstelling van het gezin Het gemiddelde aantal kinderen in een Nederlands gezin ligt momenteel rond de 1,7 (CBS bevolking). In ons onderzoek lag het gemiddelde aantal kinderen op 1,6, wat dus vergelijk- baar is met het Nederlands gemiddelde. Er waren zeventien gezinnen met één kind (47%), vijftien gezinnen met twee kinderen (42%) en vier gezinnen met drie kinderen (11%). In Nederland heeft in 2013 ongeveer 37% van de gezinnen één kind, 45% twee kinderen en 18% drie kinderen of meer (CBS huishoudens, 2015). Er was dus vooral een hoger percentage gezinnen met één kind in onze onderzoeksgroep.
Woonsituatie Uit het Jaarrapport Landelijke Jeugdmonitor (2013) blijkt dat na een scheiding bijna 66% van de kinderen bij de moeder gaat wonen en slechts 6% bij de vader. Bij 28% is sprake van een co-ouderschap, waarbij beide ouders op gelijke wijze de zorg voor de kinderen op zich nemen. Aan de ouders van de ‘Kinderen uit de knel’-groep is ook gevraagd bij wie de kinderen op dit moment woonachtig zijn. Van alle kinderen woont – afgerond – 59% bij de moeder en 9% bij de vader. Bij 31% is sprake van een co-ouderschap en 2% van de kinderen is woonachtig in een pleeggezin. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de cijfers uit het landelijke rapport.
Na een lange schoolweek stapt Julia elke vrijdag in de auto om naar haar vader in Groningen te gaan. Haar ouders Bas en Max zijn gescheiden en Max is daarna verhuisd naar de andere kant van Nederland. Hoewel Julia het goed kan vinden met Max en zijn nieuwe vriend, heeft ze toch weinig zin om naar Groningen te gaan. Ze kent daar weinig kinderen in de buurt en heeft weinig te doen. Ze doet leuke dingen met haar vader, maar eigenlijk zou ze veel liever afspreken met haar vriendinnetjes van school. Daarnaast praten zowel Max als Bas altijd negatief over elkaar, wat ze helemaal niet leuk vindt. Ze durft er niets van te zeggen, omdat ze bang is dat er nog meer ruzies komen. Soms ligt Julia in haar bed wakker met buikpijn, ze voelt zich alleen en verlangt naar de tijd dat alles nog goed was.
Hulpverlening Aan de ouders is gevraagd of de kinderen op dit moment enige vorm van hulpverlening ontvangen. De ouders geven aan dat 92% van de kinderen inderdaad op dit moment hulpverlening ontvangt naast de ‘Kinderen uit de knel’-groep. De vormen van hulpverlening zijn divers. Ouders noemen hulpverlening via instanties zoals bureau jeugdzorg en het Kinder- en Jeugdtraumacentrum, als ook dramatherapie, speltherapie en ambulante begeleiding op school. Volgens het rapport Kinderrechtenmonitor van de kinderombudsman (Dullaert, 2014b) ontvangt rond de 20% van de kinderen in Nederland enige vorm van hulpverlening in de kindertijd.
De ouders van Jaylen (15) en Luca (13) zijn al vier jaar gescheiden. De laatste jaren is er veel veranderd, waardoor de twee kinderen nu gescheiden van elkaar wonen. Jaylen woont bij zijn moeder en Luca bij zijn vader. Volgens Jaylen is zijn vader vreemdgegaan en heeft hij zijn gezin in de steek gelaten. Ook praten zijn stiefmoeder Marieke en oma altijd negatief over zijn moeder, wat hij heel vervelend vindt, omdat hij veel medelijden met zijn moeder heeft. Jaylen heeft het gevoel dat hij niet meer belangrijk is voor zijn vader en zijn vader hem niet mist nu hij bij zijn moeder woont. Hij ligt vaak wakker in bed, heeft hoofdpijn en voelt zich eenzaam.
Luca denkt dat zijn vader gewoon verliefd is geworden op Marieke, omdat zijn vader en moeder uit elkaar waren gegroeid. Hij vindt het prima om bij zijn vader te wonen en gaat om de week een weekend naar zijn moeder. Het enige wat hij vervelend vindt, is dat zijn tennis- spullen vaak nog bij zijn moeder liggen, zodat hij eerst een stuk moet omfietsen voordat hij naar tennisles kan gaan.
Conclusie en discussie
In dit artikel hebben wij een beeld geschetst van de ouders die in een vechtscheiding verwikkeld zijn en hebben meegedaan aan de interventie ‘Kinderen uit de knel’. De onderzoeksresultaten bevestigen de klinische ervaringen: de doelgroep blijkt zeer divers, met name wat betreft het type en de duur van de relatie.
Ondanks de diversiteit zijn er in vergelijking met eerder onderzoek en met landelijke cijfers enkele opmerkelijke kenmerken aan te wijzen. De groep vechtscheidende ouders betreft veelal jonge gezinnen: ouders met jonge kinderen, veelal één, niet lang (of helemaal niet) getrouwd en jonger dan 40 jaar als ze uit elkaar gaan. Daarnaast zijn de vechtscheidende ouders relatief hoog opgeleid. Volgens De Graaf en Kalmijn (2003) hebben hoger opgeleiden een grotere kans op scheiding in vergelijking met laagopgeleiden. In het onderzoek Scholieren en gezinnen (zie Spruijt & Kormos, 2010) kwam juist naar voren dat laagopgeleiden een grotere kans hebben op scheiding. Er is nog weinig bekend over het opleidingsniveau bij vechtscheidingen. In het evaluatierapport naar het ouder-schapsonderzoek bij vechtscheidingen (Kluwer, 2013) bleken hoogopgeleide ouders sterk vertegenwoordigd. Volgens kinderombudsman (Dullaert, 2014a) laat de praktijk zien dat hoogopgeleide ouders relatief vaak in een vechtscheiding belanden, en dat deze ouders relatief vaak bij de rechter komen voor bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling. Professionals vanuit de praktijk vermoeden dat hoog- of hoger opgeleide ouders over de vaardigheden en de financiële middelen beschikken om langer door te procederen tegen de ex-partner dan laagopgeleide ouders (Dullaert, 2014a). De oververtegenwoordiging van hoogopgeleide ouders in de interventie ‘Kinderen uit de knel’ onderschrijft deze bevindingen.
Ook financiën lijken een rol te spelen in vechtscheidingen; bij bijna de helft van de ouders daalde het inkomen na de scheiding. Met name ouders die eerst een hoog inkomen hadden, gingen er financieel op achteruit. Meer onderzoek is nodig om de redenen voor veranderingen in de financiële situatie in kaart te brengen en zo de implicaties van deze veranderingen voor de ouders zelf, maar ook voor de kinderen te kunnen evalueren.
Als belangrijkste redenen voor het uit elkaar gaan werden genoemd dat er iemand anders in het spel was, dat er sprake was van een slechte communicatie tussen de ouders en van conflicten. Dat er sprake was van een slechte communicatie wordt bevestigd door onze bevinding dat meer dan 60% van de ouders na de scheiding nooit persoonlijk contact had. Het meeste contact vond plaats via schriftelijke berichtjes. Eerder onderzoek toonde aan dat 20% van de ouders geen contact had in het eerste jaar na echtscheiding (De Graaf, 2005). Vergelijking met het onderzoek van De Graaf is moeilijk, omdat dat tien jaar geleden plaatsvond en er toen beduidend minder gecommuniceerd werd via berichtjes per telefoon. Desalniettemin is het verschil tussen 20 en 60% erg groot en lijkt het ontbreken van persoonlijk contact in combinatie met het versturen van kritische berichten (sms, whatsapp, e-mail) dus een vechtscheiding te kenmerken.
In de inleiding stelden wij voor dat in de definitie van vechtscheiding het feit dat de ouders het belang van de kinderen uit het oog verliezen centraal zou moeten staan. Ons onderzoek maakt pijnlijk duidelijk dat de kinderen lijden onder de strijd van hun ouders: de kinderen van vecht-scheidende ouders ontvangen schrikbarend meer hulpverlening (92%) dan de algemene populatie Nederlandse kinderen (20%). Ervaring wijst uit dat het niet goed mogelijk is de kinderen te behandelen wanneer de context niet is veranderd. Het zwaartepunt van de behandeling moet bij de ouders blijven liggen (Van Lawick, 2012).
Beperkingen van het onderzoek Een kanttekening die geplaatst moet worden bij de resultaten van ons onderzoek is dat het om een selecte groep van vechtscheidingen gaat, namelijk gezinnen die hebben deelgenomen aan de interventie ‘Kinderen uit de knel’. We kunnen niet met stelligheid zeggen dat dit een representatieve groep is van alle ouders verwikkeld in een vechtscheiding.
Aan de ene kant zijn dit juist de ouders die helemaal aan het einde van het continuüm zitten qua conflictueuze scheidingen. Er zijn al vele andere vormen van hulpverlening geprobeerd en er zijn vele rechtszaken geweest. In sommige gevallen zijn er grote consequenties verbonden aan deelname aan de interventie; deelname is bijvoorbeeld een vereiste in een proces om ouderlijk gezag over de kinderen.
Aan de andere kant bestaat er binnen deze groep met de meest ern- stige conflicten ook al een selectie, onder andere vanwege de manier van doorverwijzing en indicatiestelling. Hulpverleners kunnen huiverig zijn om ouders door te verwijzen, omdat ze denken dat die ouders echt niet samen in één kamer kunnen zijn. Of ze kiezen voor een andere vorm van hulpverlening die minder verbaal is. Of er zijn juist ouders die zich vrijwillig aanmelden na positieve ervaringen die ze van anderen gehoord hebben. Verder onderzoek, mogelijk in vergelijking met andere vormen van behandeling voor echt- en vechtscheiding, is nodig om de doelgroep nog beter in kaart te brengen.
Van de ouders die gevraagd zijn deel te nemen aan het onderzoek heeft 75% de vragenlijst ingevuld. Hoewel deze respons zeer hoog is en ook de spreiding van de deelnemende instellingen over Nederland de generalisatie van de bevindingen ten goede komt, weten we niet waarom de overige 25% niet heeft meegedaan. We beschikken niet over nadere informatie die deze groep zou kunnen beschrijven, dus we kunnen niet uitsluiten dat ook hier selectie heeft plaatsgevonden.
Aanbevelingen voor de praktijk We kunnen concluderen dat de populatie van vechtscheidende ouders, zelfs binnen de interventie ‘Kinderen uit de knel’, heel divers is. Deze conclusie heeft implicaties voor professionals in de praktijk. Elk gezin is anders, er is dus eigenlijk geen standaard hulpverleningsaanbod mogelijk. ‘Kinderen uit de knel’ heeft bewust geen vaststaand protocol, er kan dus per sessie flexibel met opdrachten worden omgegaan zodat ze aansluiten bij de groep. Ook bij een individueel hulpverleningstraject van één gezin moet er rekening mee gehouden worden dat niet alle gezinnen op dezelfde manier behandeld kunnen worden. Wel is duidelijk dat het kind weer centraal moet komen te staan; vechtscheidende ouders zijn hun kind veelal uit het oog verloren. Interventies moeten zich dus richten op het ouderschap, met het welzijn van het kind als richtlijn. En omdat de hoogopgeleide groep goed vertegenwoordigd is, zijn non-verbale interventies aangewezen. Verbaal zijn die ouders vaak heel sterk; interventies die hen uitnodigen tot direct ervaren en zich verplaatsen in het kind kunnen nieuw gedrag en nieuwe inzichten mogelijk maken.
Een suggestie voor vervolgonderzoek is om de gegevens van ‘Kinderen uit de knel’ te vergelijken met minder conflictueuze scheidingen, zodat we een beter beeld kunnen krijgen van de verschillen en overeenkomsten tussen beide groepen. Deze informatie is tot nu toe zeer beperkt beschikbaar of verouderd. Aanbevolen wordt ook om vervolgonderzoek uit te voeren naar risicofactoren voor een vechtscheiding. Deze risicofactoren zullen niet zozeer gezocht moeten worden in de achtergrondgegevens van ouders, maar meer in de processen waarin ouders zich bevinden en die ruimte voor verandering kunnen bieden. Dergelijk vervolgonderzoek zal helpen tot een betere definitie van vechtscheiding te komen en concretere handvatten bieden voor de hulpverleningspraktijk.
Literatuur
- Amato, P.R. (2010). Research on divorce-Continuing trends and new developments. Journal of Marriage and Family, 72(3), 650-666.
- Amato, P.R. & Keith, B. (1991). Parental divorce and the well-being of children – A metaanalysis. Psychological Bulletin, 110, 26-46.
- Anderson, S.R., Anderson, S.A., Palmer, K.L., Mutchler, M.S. & Baker, L.K. (2010). Defining high conflict. The American Journal of Family Therapy, 39, 11-27.
- Graaf, A. de (2005). Scheiden – motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten. Voorburg: CBS Bevolkingstrends, 53, 39-46.
- Graaf, P.M. de & Kalmijn, M. (2003). Intelligentie, opleiding en echtscheiding in Nederland. Mens & Maatschappij, 78, 264-272.
- Hetherington, E.M. (2003). Social support and the adjustment of children in divorced and remarried families. Childhood, 10, 217-236.
- Kluwer, E.S. (2013). Het ouderschapsonderzoek – Een aanpak bij vechtscheidingen. Den Haag/Utrecht: Raad voor de Rechtspraak & Universiteit Utrecht.
- Lawick, J. van (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. Systeemtherapie, 24(3), 129-150.
- Lawick, J. van & Visser, M. (2014). Kinderen uit de knel – Een interventie voor gezinnen verwikkeld in een vechtscheiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
- Sandler, I.N., Wheeler, W.A. & Braver, S.L. (2013). Relations of parenting quality, interparental conflict, and overnights with mental health problems of children in divorcing families with high legal conflict. Journal of Family Psychology, 27, 915-924.
- Spruijt, E. & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen – Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Internetbronnen
- CBS Bevolking. Hoeveel kinderen worden er per jaar geboren? Te vinden op www.cbs.nl/ nl-NL/menu/themas/bevolking/faq/ specifiek/faq-hoeveel-kinderen.htm.
- CBS Jeugdmonitor (2013). Jaarrapport Landelijke Jeugdmonitor 2013. Te vinden op jeugdmonitor.cbs.nl/media/164999/2013-g93-pub.pdf.
- Centraal Planbureau (2014). Kortetermijnraming december 2014. Te vinden op www.cpb.nl/cijfer/kortetermijnraming-december-2014.
- Dullaert, M. (2014a). Vechtende ouders, het kind in de knel – Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen. Den Haag: Bureau Nationale ombudsman. Te vinden op www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/KOM003.2014Kinder-ombudsmanadviesrapportvecht-scheidingen.pdf.
- Dullaert, M. (2014b). Kinderrechtenmonitor 2014. Den Haag: Bureau Nationale ombudsman. Te vinden op www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/Kinderrechtenmonitor2014.pdf.
- Lips, M., Lith, L. van & Dorp, M. van (2014) Voorstel definitie vechtscheiding. Te vinden op www.oudersuitelkaar.com/wp-content/uploads/Brief-aan-commissie-VJ-en-VWS-inzake-definitie-vechtscheiding.pdf.
- Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport i.s.m. Veilig Thuis (2015). Campagne. Te vinden op www.vooreenveiligthuis.nl/campagne/.
- StatLine Jeugdmonitor CBS (2013). Kinderen betrokken bij echtscheidingen (0 tot 18 jaar). Te vinden op jeugdmonitor.cbs.nl/nl-nl/indicatoren/jongeren-en-gezin/kinderen-betrokken-bij-echtscheidingen.
- StatLine CBS (2014). Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden. Te vinden op statline.cbs.nl.
- Statline CBS Huishoudens (2015). Huishoudens; grootte, positie in het huishouden, 1 januari 1995-2013. Te vinden op statline.cbs.nl.
- Webmagazine CBS (2006). Aantal echtscheidingen neemt weer toe. Te vinden op www.cbs.nl.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden