Who’s afraid of... Eerste symposium systeemtherapie en onderzoek in de lage landen
Samenvatting
De BVRGS (Belgische Vereniging voor Relatietherapie, Gezinstherapie en Systeem-counseling) had als thema voor haar jaarlijkse studiedag ‘Onderzoek en systeemtherapie’ gekozen. Voorzitter Lieven Migerode opende het congres met een uitnodiging aan de aanwezige onderzoekers en therapeuten om met elkaar in dialoog te gaan. De dag begon met twee ochtendlezingen, waarna de deelnemers de rest van de dag konden kiezen uit diverse symposia, workshops, mededelingen en postersessies.
Studiedag BVRGS
[Berchem, 20 maart 2015]
Gerrit Loots (professor aan de Vrije Universiteit Brussel, VUB) schetste in de eerste plenaire lezing de geschiedenis van het onderzoek in de systeemtherapie, met een terugkerend spanningsveld tussen onderzoekers en therapeuten. Hij noemde het een ambigue en complexe relatie. Loots drukte zijn bezorgdheid uit dat het medisch georiënteerde evidence-based handelen zich meester zou kunnen maken van de systemische praktijk. Bij dit handelen ligt de nadruk op positivistisch onderzoek, waarbij kennis als objectief gegeven gezien wordt. Loots brak daarom een lans voor het ‘systemisch-relationeel ethisch handelen’. Kennis wordt dan als een co-constructie in een relationele context gezien. Zijn conclusie was dat onderzoek en systeemtherapie als beste maatjes kunnen samengaan, als ze maar kiezen voor hetzelfde paradigma.
De tweede spreker, Ron Scholte (bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universi teit Nijmegen en directeur Praktikon Nijmegen), startte zijn verhaal met de vaststelling dat zowel onderzoekers als therapeuten vaak ontevreden zijn. De onderzoekers omdat er te weinig met hun onderzoeksgegevens gebeurt en therapeuten omdat ze vinden dat het onderzoek te weinig aansluit bij hun praktijk. Scholte illustreerde dit met een aantal cijfers. Het duurt bijvoorbeeld gemiddeld genomen zeventien jaar voordat 14% van oorspronkelijk onderzoek gebruikt wordt ten behoeve van de cliëntenzorg. Scholte eindigde met een aantal hoopvolle ontwikkelingen, zoals de oprichting van academische werkplaatsen. Dat zijn samenwerkingsverbanden tussen onderzoekers en therapeuten om via wetenschappelijk onderzoek de zorg te verbeteren. Daarnaast vermeldde hij de aanleg van een databank voor effectieve jeugdinterventies door het Nederlands Jeugdinstituut.
Voor dit plenaire gedeelte hadden de organisatoren gekozen voor twee sprekers die, met hun kritische reflectie op het evidence-based handelen, een gelijkaardige boodschap brachten. Dit had als nadeel dat er een soort herhaling optrad, maar als voordeel dat hun boodschap beter kon doorsijpelen.
In hun workshop slaagden Jasmina Sermijn (VUB) en Gilbert Lemmens (Universitair Ziekenhuis Gent) er wonderwel in om de kloof tussen praktijk en onderzoek te verkleinen. Als clinici kregen we meer voeling hoe onderzoek bij een concrete vraag uit onze praktijk kan aansluiten. De workshopbegeleiders lieten ons daartoe oefenen in het maken van een onderzoeksontwerp. Het werd duidelijk dat er heel wat gelijkenissen tussen beide werelden bestaan. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk om, net zoals een therapeut een cliëntvraag uitdiept, een onderzoeksvraag steeds verder te verfijnen en daarbij de eigen concepten te expliciteren.
Het symposium onder leiding van Lesley Verhofstadt (Universiteit Gent) had als thema ‘Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar partnerrelaties: irrelevant, ingewikkeld of beide?’ Verhofstadt argumenteerde dat fundamenteel onderzoek zeker relevant is, omdat er multifactorieel onderzocht wordt. Daarmee worden de complexiteiten waarmee clinici worstelen gerespecteerd. Twee gedreven doctoraatsstudenten van dezelfde onderzoeksgroep lichtten daarna hun onderzoek toe. Céline Hinnekens onderzocht het begrip ‘empatische accuraatheid’, het kunnen inschatten van gevoelens en gedachten van anderen in relaties (Hinnekens & Verhofstadt, 2015). Gaëlle Vanhee onderzocht de concepten autonomie, verbondenheid en competentie bij emotionally focused therapy (eft) voor koppels.
Zoals het een echt symposium betaamt, was er ook een discutant aangesteld, en wel in de persoon van Jan De Mol (Université Catholique de Louvain, senior-onder-zoeker en clinicus). Hij vatte een aantal conclusies uit beide onderzoeken in een paar treffende slagzinnen samen: ‘Stop met de illusie dat je empatisch accuraat bent’ en ‘Uit onderzoek blijkt dat het gevoel van autonomie de predictor is van hechting en niet omgekeerd.’
In het symposium onder leiding van Peter Rober (Context, Universitair Ziekenhuis Leuven) lag de nadruk op kwalitatief procesonderzoek, meer concreet op de vraag: wat gebeurt er in onderzoeksinterviews en therapeutische sessies? Dit werd toegelicht met een drietal onderzoeken, alle vanuit Context. An Hooghe onderzocht het spreken en niet-spreken bij rouwenden na verlies van een kind. Van belang blijkt het relationeel-emotioneel afstemmingsproces tussen rouwende en therapeut, waarbij men overlegt over de plaats, de vorm en het juiste moment voor een gesprekssessie. Karine Van Tricht onderzocht de door feedback geïnspireerde dialogische therapie. Zij beschouwt de gebruikte vragenlijsten niet als meetinstrumenten, maar als hulpmiddelen om de dialoog aan te gaan. Rober besloot met zijn onderzoek naar de innerlijke dialoog bij jonge therapeuten. Zij blijken veel negatief commentaar op zichzelf te hebben. Een consequentie van dit onderzoek voor de opleiding van jonge therapeuten is het belang om voldoende bij hun positieve kwaliteiten aan te sluiten en hen slechts één of twee werkpunten mee te geven.
Jurgen Cornelis en Flip Jan van Oenen werken als psychiater en arts in de spoedeisende psychiatrie in Amsterdam. Beiden zijn vlotte sprekers die de liefde voor hun vak, hun patiënten en hun werksetting goed overbrachten. Ze hadden voor ons enkele van hun onderzoeken in petto. Het eerste toonde mooi aan hoe onderzoek heel simpel en net daarom rijk kan zijn. Een team dat dacht met patiënten te werken met weinig of geen netwerk begon op een dag te turven. Hun subjectieve aanvoelen werd door de objectieve gegevens tegengesproken: er bleek wel degelijk sprake te zijn van een sociaal systeem. Dat genereerde nieuwe vragen en verwondering. Hun tweede onderzoek peilde het therapeutisch effect van het gebruik van de rating scales van Scott Miller. Routine out-come management had geen effect op de behandelresultaten in deze spoedeisende context, noch op de cliënttevredenheid, de duur van de behandeling of de ervaren kwaliteit van de behandeling. Ik onthoud uit deze twee voorbeelden dat veel staat of valt met het formuleren van een simpele, eenvoudige en krachtige onderzoeksvraag.
In wat de organisatoren drie mededelingen noemden, kwamen in het korte bestek van één workshop drie sprekers aan bod om hun onderzoek voor te stellen. Wim Klijn (psychotherapiepraktijk, Oostburg) stelde zijn ‘Vragenlijst voor gezinskenmerken’ voor. De therapeutische meerwaarde van deze vragenlijst werd niet zo duidelijk. De tweede mededeling kwam van Koen Defour (Ter Muren, Erembodegem). In zijn beginnend onderzoek wordt onderzocht in hoeverre de conversatieanalyse als onderzoeksmethode ook bruikbaar is als basis voor de supervisie van een therapeutisch proces. Dat zal uiteindelijk moeten resulteren in een hulpmiddel om gesprekken te analyseren. De derde mededeling kwam van onderzoekster Anne-Fleur Vicher (GGZ Drenthe, Rijksuniversiteit Groningen). Door middel van procesevaluatie werd onderzocht of terugplaatsing naar huis van een uit huis geplaatst kind verantwoord was. De resultaten van het onderzoek worden in het voorjaar van 2017 beschreven in een proefschrift. Daaruit zal moeten blijken of gezinnen die herenigd worden structureel verschillen van gezinnen die niet herenigd worden, en of de bereikte veranderingen duurzaam zijn.
Bruno Hillewaere en Robert van Hennik (de Viersprong, Halsteren) namen ons mee in hun model van gezinstherapie, waarin zij drie lijnen onderscheiden: feedback- geïnformeerd (alliantie), dialogische en integratieve systeemtherapie. Neveneffect van hun vlotte, geanimeerde stijl was dat wij vooral een paar losse ideeën meenamen, meer dan een duidelijke lijn of eenduidige boodschap. Therapeuten zijn als deel van het systeem eerder geneigd dat te doen wat een patroon bestendigt. Hillewaere en Van Hennik deden een oproep voor meer onderzoek naar verrassende therapeutische episodes, die dat patroon doorbreken.
Op deze studiedag heerste een aangename en gemoedelijke sfeer, met veel ruimte voor dialoog. Of het altijd onderzoekers en therapeuten waren die met elkaar in gesprek gingen, hebben we niet kunnen controleren. Nog minder of het onderwerpen betrof die met de studiedag zelf te maken hebben. Niettemin was deze dag een interessante aanzet om de samenwerking tussen onderzoek en praktijk te bevorderen. Hopelijk zet het onderzoekers aan om de band met de praktijk aan te halen en haalt het de drempel bij therapeuten weg om onderzoekers te bestuiven met onderzoeksideeën die er werkelijk toe doen in het veld. We hopen dat deze dag een vervolg kent en kijken er alvast naar uit welke verdere initiatieven de BVRGS en de NVRG hieromtrent in de toekomst zullen nemen.
De presentaties van de sprekers zijn te vinden op de website www.bvrgs.be.
Literatuur
- Hinnekens, C. & Verhofstadt, L. (2015), Gedachten lezen – Een zesde zintuig of een alledaags proces in onze relaties? Systeemtherapie, 27(2), 95-107.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden