Emotionele variabiliteit in moeder-kindinteracties in de adolescentie
Samenvatting
De adolescentie is een ontwikkelingsfase die gekenmerkt wordt door relationele veranderingen in de richting van meer gelijkwaardige ouderkindrelaties (De Goede, Branje, Delsing & Meeus, 2009; Pinquart & Silbereisen, 2002). Adolescenten gaan de hiërarchie van gezinsrelaties opnieuw evalueren en proberen meer autonomie te verkrijgen. Deze groeiende behoefte van adolescenten aan autonomie kan zorgen voor tegenstrijdige verwachtingen van adolescenten en ouders met betrekking tot autoriteit, autonomie en verantwoordelijkheden. Deze tegenstrijdige verwachtingen kunnen leiden tot conflicten. Van de vroege tot midden-adolescentie neemt het aantal conflicten tussen ouders en adolescenten toe en neemt ouderlijke steun en macht af (De Goede et al., 2009).
Deze conflictinteracties geven ouders en adolescenten de mogelijkheid om de relatie te reorganiseren naar meer gelijkwaardigheid (Laursen & Collins, 2009; Smetana, 2011). Ouders die de autonomie van adolescenten in conflictinteracties ondersteunen, maken het mogelijk om hun overtuigingen en doelen af te stemmen met die van hun kinderen, conflicten te verminderen en uiteindelijk een meer gelijkwaardige relatie te ontwikkelen (Laursen & Collins, 2009).
Deze veranderingen in de inhoud van ouder-kindrelaties kunnen samengaan met veranderingen in de structurele aspecten van ouderkindrelaties. Een belangrijk structureel aspect van relaties is de variabiliteit van dyadische interactiepatronen. Emotionele variabiliteit weerspiegelt het vermogen van ouders en kinderen om van moment tot moment flexibel te schakelen tussen verschillende emoties tijdens interacties (Granic, 2005; Hollenstein, 2012; Hollenstein & Lewis, 2006; Lichtwarck-Aschoff, Kunnen & Van Geert, 2009; Thelen & Smith, 1994).
Emotionele variabiliteit geeft ouder-kindparen de mogelijkheid om nieuwe interactiepatronen te verkennen en te creëren (Fogel, 1993; Granic, 2005; Thelen & Smith, 1994). Als ouders en kinderen bijvoorbeeld in staat zijn hun boosheid en irritatie jegens elkaar te uiten tijdens een meningsverschil, maar tegelijkertijd ook affectie en interesse aan elkaar kunnen tonen of kunnen lachen om hun conflicten, dan kunnen conflicten hen helpen op een nieuwe manier met elkaar om te gaan. Ouders en kinderen die juist meer rigide blijven hangen in negatieve emoties of juist alleen positief zijn naar elkaar en hun negatieve emoties niet durven te uiten, kunnen meer moeite hebben om hun relatie aan te passen. Emotionele variabiliteit is bovendien ook belangrijk voor het psychosociale en relationele welzijn, vooral ook tijdens de adolescentie. Meer variabiliteit in interactiepatronen in deze periode stelt het ouder-kindpaar namelijk in staat zich aan te passen aan de veranderingen in de adolescentie (Granic, 2005; Granic, Hollenstein, Dishion & Patterson, 2003).
In dit artikel geven we een overzicht van bevindingen uit ons onderzoek naar de rol van emotionele variabiliteit in moeder-kindinteracties in de ontwikkeling van psychosociale aanpassing van adolescenten en moeders, en in de door adolescenten en moeders ervaren relatiekwaliteit. Allereerst lichten we hieronder verder toe waarom emotionele variabiliteit van belang is voor de reorganisatie van ouder-kindrelaties. Daarna leggen we onze onderzoeksmethode uit. Vervolgens bespreken we onze resultaten inzake de rol van emotionele variabiliteit in de kwaliteit van moeder-kindrelaties. Daarna presenteren we onze bevindingen omtrent de relatie tussen emotionele variabiliteit enerzijds en internaliserende en externaliserende problematiek van moeders en adolescenten anderzijds. We sluiten dit artikel af met enkele conclusies.
De rol van emotionele variabiliteit in de reorganisatie van moeder-kindrelaties
Onderzoekers nemen aan dat conflicten bijdragen aan de ontwikkeling van autonomie en onafhankelijkheid (Laursen & Collins, 2009; Pinquart & Silbereisen, 2002). Hogere niveaus van emotionele variabiliteit tijdens deze conflicten zouden gerelateerd zijn aan een meer optimale reorganisatie van ouder-kindinteractiepatronen (Granic et al., 2003). Moeders en adolescenten die tijdens conflicten in staat zijn flexibel te schakelen tussen diverse positieve en negatieve emoties, lijken adequaat te kunnen omgaan met de emotionele uitdagingen van conflicten. Door hun standpunt duidelijk te maken en door tegenstrijdige percepties aan te passen kunnen moeders en kinderen dan meer gelijkwaardige interactiepatronen ontwikkelen.
Dit in tegenstelling tot moeder-kindparen die de neiging hebben om tijdens conflictinteracties te blijven hangen in emoties, zelfs wanneer deze neutraal of positief zijn. Deze emotioneel rigide tweetallen zijn mogelijk niet in staat hun conflicten op te lossen en een hechte relatie te handhaven, omdat zij geen ondersteunende en veilige context ervaren om verschillende standpunten en tegenstrijdige emoties te bespreken (Branje, 2008). In rigide moeder-kindparen kunnen beide partijen moeite hebben met het uiten, aanpassen en reguleren van hun emoties tijdens zulke interacties (Granic, 2005; Granic et al., 2003; Lichtwarck-Aschoff et al., 2009).
Verschillende onderzoekers zien emotionele variabiliteit in conflictinteracties daarom als een belangrijk mechanisme in de ontwikkeling richting meer egalitaire ouder-kindrelaties (Branje, 2008; Lichtwarck-Aschoff et al., 2009). Emotionele variabiliteit stelt ouder-kindparen in staat hun interactiepatronen waar nodig te reorganiseren en geeft hun dus de mogelijkheid zich aan te passen aan de relationele uitdagingen die ontstaan tijdens de adolescentie (Lichtwarck-Aschoff et al., 2009). Hogere niveaus van emotionele variabiliteit zijn dan typerend voor periodes van verandering en reorganisatie (Fogel, 1993). Samengevat zou meer emotionele variabiliteit in ouder-kindparen dus kunnen helpen bij het omgaan met verschillende relationele uitdagingen die ontstaan tijdens de adolescentie, en een belangrijke functie kunnen vervullen in het adaptief reorganiseren van relaties naar een meer gelijk en horizontaal karakter.
Onderzoeksmethode
Het belangrijkste doel van onze studies was te onderzoeken of emotionele variabiliteit in ouder-kindinteracties gerelateerd is aan de ontwikkeling van relatiekwaliteit en het psychosociaal functioneren van adolescenten en ouders. Deelnemers aan het onderzoek waren 92 moederkindparen. Omdat adolescenten over het algemeen meer conflicten met moeders dan met vaders hebben, is ervoor gekozen om conflictinteracties tussen moeder en kind te observeren en de interactie met vaders buiten beschouwing te laten. De gemiddelde leeftijd van de adolescenten bij aanvang van het onderzoek was 13 jaar en 65.2% van de adolescenten was jongens. Tijdens jaarlijkse huisbezoeken gedurende vijf jaar observeerden we de moeder-kindparen terwijl ze een recent conflict moesten bespreken. Daarnaast vulden moeders en kinderen verschillende vragenlijsten in over hun psychosociale ontwikkeling en ervaren relatiekwaliteit.
Voor de conflictinteracties vroegen we moeders en adolescenten een conflict te kiezen waarover ze de laatste maand het meest hadden gesproken, dit conflict opnieuw te bespreken en binnen tien minuten op te lossen. Deze discussie werd gefilmd. Iedere conflictinteractietaak werd gecodeerd met behulp van een vereenvoudigde versie van het SPAFF (Gottman, McCoy, Coan & Collier, 1996). SPAFF is een observatiesysteem dat non-verbale en fysieke aanwijzingen, stemgeluid en spraakinhoud gebruikt om emoties tijdens ouder-kindinteracties te identificeren. Codeurs categoriseerden de getoonde affecten met behulp van vier positieve codes (affectie, enthousiasme, humor en interesse), vijf negatieve codes (klagen, verdriet, angst, boosheid en minachting), en een neutrale code (verwijst naar uitspraken en informatie-uitwisseling die nietemotioneel zijn qua inhoud en toon van de stem). Emoties van zowel moeders als adolescenten tijdens de interacties zijn onafhankelijk van elkaar gecodeerd. Tijdens het observeren van een interactie is van seconde tot seconde beoordeeld welke unieke emotie een individu op dat moment uitte.
Emotionele variabiliteit werd gemeten aan de hand van onderstaande indicatoren (Hollenstein, Granic, Stoolmiller & Snyder, 2004).
- Emotionele flexibiliteit meet het aantal transities of overgangen per minuut in dyadische emoties gedurende de conflictdiscussies. Hogere waardes duiden op meer veranderingen per minuut tussen emoties en dus op meer emotionele variabiliteit.
- Het totale aantal unieke cellen verwijst naar het totale aantal emoties die de tweetallen laten zien gedurende de hele interactie. Wanneer moeder en kind minder verschillende emoties uiten, geeft dat aan dat ze minder flexibele interactiepatronen tonen.
- Emotioneel repertoire werd gemeten met de indicator ‘dispersie’, wat het aantal verschillende dyadische emoties tijdens de conflictinteractie in relatie tot de duur van de interactie weergeeft. Wanneer moeder en kind dus een kleiner repertoire aan emoties laten zien, geeft dat aan dat ze minder flexibele interactiepatronen tonen.
- Entropie meet de organisatie en voorspelbaarheid van interactiepatronen. Het verwijst naar de kans dat een moeder-kindpaar een specifieke emotie vertoont gegeven eerder getoonde emoties. Hoge entropie weerspiegelt hoge niveaus van emotionele variabiliteit (Granic et al., 2003).
Vragenlijsten werden gebruikt om relatiekwaliteit en psychosociaal functioneren te meten. Om relatiekwaliteit vast te stellen werden verschillende maten gebruikt: ervaren steun voor autonomie, conflictfrequentie, onthulling van de adolescent over dagelijkse activiteiten en controle door de moeder. De vragenlijst voor het meten van ervaren steun voor autonomie (Shulman, Laursen, Kalman & Karpovsky, 1997) peilde bij zowel moeders als adolescenten de mate waarin moeders de meningen, wensen en behoeften van adolescenten accepteerden. Conflictfrequentie werd gemeten met behulp van de Interpersonal Conflict Questionnaire (Laursen, 1995). In deze vragenlijst gaven moeders en adolescenten aan of en in hoeverre ze de afgelopen zeven dagen een discussie of ruzie met elkaar hadden gehad over tien onderwerpen, zoals verantwoordelijkheden en huiswerk. Onthulling van informatie door adolescenten en moederlijke controle zijn gemeten met behulp van twee vragenlijsten van Stattin en Kerr (2000). Meer bepaald rapporteerden moeders over de mate waarin adolescenten vrijwillig informatie deelden over vrienden en activiteiten, en over de mate waarin ze zichzelf controlerend vonden met betrekking tot activiteiten en vriendschappen van adolescenten.
Op het gebied van psychosociaal functioneren maten we externaliserend gedrag van adolescenten en internaliserend gedrag van moeders en adolescenten. Adolescenten rapporteerden over hun externaliserend gedrag met behulp van de schaal fysieke agressie (Linder, Crick & Collins, 2002). Ze gaven aan in hoeverre ze het eens waren met stellingen over agressief gedrag zoals ‘ik probeer mijn zin te krijgen door fysiek anderen te intimideren’. Adolescenten rapporteerden over hun internaliserend gedrag met behulp van de Reynolds Adolescent Depression Scale 2nd Edition (Reynolds, 2004), die depressieve klachten meet, en de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (Birhamer et al., 1997), die angstklachten meet. Moeders rapporteerden over hun internaliserend gedrag met behulp van enkele schalen van de Adult Self-Report (Achenbach & Rescorla, 2003), namelijk teruggetrokken gedrag, somatische klachten en angst/depressie.
Ontwikkeling van emotionele variabiliteit tijdens adolescentie
In ons onderzoek (Van der Giessen, Branje, Frijns & Meeus, 2013) vonden we twee soorten moeder-kindparen die verschillende ontwikkelingstrajecten van emotionele variabiliteit volgden: tweetallen met lage variabiliteit (52% van onze steekproef) en tweetallen met hoog afnemende variabiliteit (48% van onze steekproef). Tweetallen met lage variabiliteit werden gekenmerkt door lage niveaus van emotionele variabiliteit, die stabiel bleven over de adolescentiejaren heen. Deze tweetallen handhaafden een beperkt emotioneel repertoire tijdens conflictinteracties gedurende de adolescentie. Tweetallen met hoog afnemende variabiliteit, het andere gevonden type, werden gekenmerkt door hogere niveaus van emotionele variabiliteit in de vroege adolescentie, en dalende niveaus van emotionele variabiliteit naarmate de adolescenten ouder werden. Deze moeder-kindparen lijken dus de adolescentie te doorlopen met een tijdelijk breder emotioneel repertoire tijdens conflictinteracties.
De diversiteit aan emoties van tweetallen met hoge variabiliteit tijdens de vroege adolescentie lijkt te suggereren dat deze tweetallen bezig zijn met het reorganiseren van hun interactiepatronen (Fogel, 1993; Thelen & Smith, 1994). Onderzoekers nemen aan dat wanneer ouders en kinderen tijdens interacties in staat zijn hun negatieve emoties te uiten, maar tegelijkertijd ook hun positieve emoties aan elkaar kunnen tonen, ze mogelijk beter in staat zijn om alternatieve interactiepatronen te ontdekken en om opnieuw te onderhandelen over hun onderlinge relatie (Granic, 2005; Izard, 2009). In overeenkomst met eerder onderzoek (Granic et al., 2003) werden de interactiepatronen van onze moeder-kindparen later in de adolescentie minder variabel en kwamen ze in een nieuw stabiel interactiepatroon terecht. In onze studie lieten tweetallen met hoge variabiliteit eveneens een afname zien in emotionele variabiliteit in de loop van de adolescentie.
Het kleinere emotionele repertoire van de tweetallen met lage variabiliteit gedurende de adolescentie kan aangeven dat deze moeders en kinderen geen periode van reorganisatie van interactiepatronen hebben doorlopen (Granic, 2005).
Emotionele variabiliteit en relatiekwaliteit
Tweetallen met hoge variabiliteit rapporteerden een betere relatiekwaliteit dan tweetallen met lage variabiliteit. Hoewel er bij de beginmeting geen verschillen in relatiekwaliteit waren tussen de moeder-kindparen met een hoge versus lage variabiliteit, rapporteerden moeders en adolescenten van de tweetallen met hoge variabiliteit na verloop van tijd hogere niveaus van autonomieondersteuning. De adolescenten in deze tweetallen met hoge variabiliteit rapporteerden na verloop van tijd ook lagere niveaus van conflict dan adolescenten van tweetallen met lage variabiliteit. Onze resultaten doen dus vermoeden dat tweetallen met hoge variabiliteit zich adequater aanpassen aan de groeiende autonomiebehoeftes van adolescenten dan tweetallen met lage variabiliteit (Laursen & Collins, 2009). Daarnaast kan de afname in conflictfrequentie die werd gerapporteerd door adolescenten van tweetallen met hoge variabiliteit er ook op wijzen dat deze tweetallen meer egalitaire relaties ontwikkelen gedurende de adolescentie. Wanneer macht in de ouder-kindrelatie meer gelijk verdeeld is, zijn conflicten niet meer zo nodig om tegenstrijdige verwachtingen, ideeën en wensen te uiten.
Overigens moet worden opgemerkt dat moeders van tweetallen met hoge of lage variabiliteit, anders dan de kinderen, niet van elkaar verschilden wat betreft de conflictfrequentie over de tijd heen. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat moeders vaak moeite hebben om adolescenten autonomie te geven en daarom interacties als meer conflictueus blijven ervaren dan adolescenten dat doen (Zimmer-Gembeck & Collins, 2006).
Kortom, onze resultaten lijken te stellen dat moeder-kindparen met een breder emotioneel repertoire tijdens interacties in de loop van de tijd meer veranderingen in de richting van een meer egalitaire moeder-kindrelatie laten zien.
De rol van emotionele variabiliteit in onthullen van informatie en controle
In een tweede studie (Van der Giessen, Branje, Keijsers, Koot, Van Lier & Meeus, 2014) onderzochten we associaties tussen enerzijds de geobserveerde emotionele variabiliteit in conflictinteracties tussen moeders en kinderen in de vroege adolescentie, en anderzijds de mate waarin moeders vonden dat adolescenten in de vroege en late adolescentie informatie onthulden (disclosure) en waarin zij hun kind controleerden. Naarmate adolescenten ouder worden, beschouwen ze informatie over hun dagelijks leven en activiteiten steeds meer als privé en persoonlijk, terwijl hun ouders mogelijk vinden dat deze zaken onder hun jurisdictie vallen (Zimmer-Gembeck & Collins, 2006). Ouders en kinderen moeten een optimale balans vinden tussen autonomie en privacy van adolescenten enerzijds, en ouderlijke controle en toegang tot informatie anderzijds. Anders gezegd, ouders en kinderen moeten samen in hun interacties voor een context zorgen waarin het delen van informatie door adolescenten bevorderd wordt, zonder de toenemende behoefte van adolescenten om meer autonoom te worden al te veel aan te tasten (Zimmer-Gembeck & Collins, 2006).
Conflictinteracties kunnen een belangrijke rol spelen in het reorganiseren van ouder-kindrelaties in de richting van meer onthulling van adolescenten en minder ouderlijke controle (Adams & Laursen, 2007; Branje, Laursen & Collins, 2012). Het vermogen om gedachten, gevoelens en emoties tijdens conflicten te uiten is gerelateerd aan wederzijds begrip en meer open communicatiepatronen (Adams & Laursen, 2007; Branje et al., 2012). Begrip en openheid kan onthulling door de adolescent bevorderen en ouderlijke controle verminderen. Daarom onderzochten wij de associaties tussen enerzijds de geobserveerde emotionele variabiliteit tijdens conflictinteracties tussen moeders en kinderen in de vroege adolescentie, en anderzijds de onthulling van informatie door adolescenten en moederlijke controle in de vroege en late adolescentie.
Onze resultaten toonden aan dat wanneer moeders en kinderen meer emotionele variabiliteit lieten zien en dus in staat waren om flexibeler te schakelen tussen verschillende positieve en negatieve emoties tijdens conflictinteracties, moeders het gevoel hadden dat adolescenten meer informatie over hun vrienden, activiteiten en verblijfplaatsen deelden. Dit resultaat ondersteunt het idee dat meer emotionele variabiliteit in conflictinteracties een indicator is van meer open communicatiepatronen en een context waarin zowel positieve als negatieve emoties worden geaccepteerd (Adams & Laursen, 2007; Petronio, 2004). Onthullingen door adolescenten lijken bevorderd te worden wanneer ouders en kinderen meer openlijk en flexibel verschillende soorten emoties jegens elkaar kunnen uiten in conflictinteracties. Een van de belangrijkste redenen waarom adolescenten zich onthouden van het delen van informatie is hun zorg over de mogelijk negatieve reacties van ouders op de inhoud van hun informatie (Marshall, Tilton-Weaver & Bosdet, 2005; Tilton-Weaver, Kerr, Pakalniskeine, Tokic, Salihovic & Stattin, 2010). Onze resultaten suggereren dat adolescenten zich veiliger voelen om informatie met hun moeders te delen in een context waarin hun emoties, zowel positief als negatief, waarschijnlijk worden geaccepteerd.
In tegenstelling tot onze verwachtingen vonden we dat emotionele variabiliteit in de vroege adolescentie geen voorspeller was van een relatieve toename van onthulling door de adolescent in de late adolescentie. De stabiliteit van onthulling van adolescenten van de vroege tot late adolescentie zou dit kunnen verklaren. Dat wil zeggen dat meer emotionele variabiliteit van moeder-kindparen samenhangt met relatief stabiele niveaus van onthulling door de adolescent gedurende de hele adolescentie.
Zoals verwacht voorspelde meer emotionele variabiliteit in de vroege adolescentie lagere niveaus van ervaren moederlijke controle in de late adolescentie. Ouders moeten, om de toenemende behoefte van adolescenten aan autonomie te steunen, adolescenten steeds meer toestaan om eigen beslissingen te maken zonder dat adolescenten eerst hun ouder hoeven te informeren (Branje et al., 2012). Moeders en kinderen met meer emotionele variabiliteit wisselden meer tegenstrijdige gedachten, verwachtingen en argumenten tijdens conflictinteracties. Mogelijk onderhandelen deze moeder-kindparen adequater over de autonomie van adolescenten en hebben moeders bijgevolg minder de neiging om controle uit te oefenen over laat-adolescenten (Petronio, 2004; Smetana, 2011). Hierdoor kan de relatie in de richting van een meer horizontale verdeling van macht verschuiven tegen het einde van de adolescentie.
In tegenstelling tot onze verwachtingen was emotionele variabiliteit echter niet geassocieerd met moederlijke controle in de vroege adolescentie. Zowel eerdere studies als de huidige studie laten zien dat ouders geneigd zijn vanaf de midden-adolescentie de controle los te laten (Keijsers & Poulin, 2013). Meer ouderlijke controle wordt gezien als relatief normatief in de vroege adolescentie (Smetana, 2011). Dit zou mogelijk de niet-significante relatie tussen emotionele variabiliteit en moederlijke controle in de vroege adolescentie kunnen verklaren.
Deze studie laat dus duidelijk zien dat meer emotionele variabiliteit van moeder-kindparen in conflictinteracties meer open communicatiepatronen van deze tweetallen weerspiegelde. Wanneer moeders en kinderen in staat zijn in conflictinteracties zowel positieve als negatieve emoties flexibel te uiten, dan kan dit een indicatie zijn van een veilige en ondersteunende interactiecontext waarin adolescenten de mogelijkheid hebben om informatie over hun vrijetijdsactiviteiten te delen. Dit stelt moeders op hun beurt in staat om geleidelijk de controle los te laten.
Emotionele variabiliteit en psychosociale aanpassing
Naast de koppeling met relatiekwaliteit blijkt uit eerder onderzoek dat lagere niveaus van emotionele variabiliteit van ouder-kindparen ook samen gaan met meer gelijktijdige en toekomstige psychosociale problemen. Lage emotionele variabiliteit van ouder-kindparen tijdens interacties is bijvoorbeeld geassocieerd met gelijktijdig internaliserend en externaliserend gedrag van kinderen en een toename in externaliserend gedrag tijdens de kleuterschool (Hollenstein et al., 2004; Lunkenheimer, Olson, Hollenstein, Sameroff & Winter, 2011), en minder verbetering in agressief gedrag van kinderen na behandeling (Granic, O’Hara, Pepler & Lewis, 2007). Onderzoekers denken dat dit verband mogelijk verklaard kan worden door emotieregulatie (Granic et al., 2007; Lichtwarck-Aschoff et al., 2009). Door interacties met ouders leren kinderen namelijk hun emoties te uiten en te reguleren (Gross, 2007; Izard, 2009). Moeder-kindparen met lagere niveaus van variabiliteit hebben mogelijk meer moeite met emotieregulatie tijdens interacties (Granic et al, 2007). Externaliserende en internaliserende problemen hebben vaak betrekking op moeilijkheden met het uiten van emoties en met geremde en rigide emotionele reacties (Zahn-Waxler, Klimes-Dougan & Slattery, 2000). Lagere niveaus van emotionele variabiliteit in conflictinteracties reflecteren mogelijk een context waarin moeder-kindparen weinig kans hebben om te leren hoe ze verschillende types van emoties kunnen uiten en hoe ze emoties kunnen reguleren. Dus problemen van moeders en kinderen met het flexibel uiten en beheersen van emoties tijdens conflictinteracties in de vroege adolescentie kunnen een risicofactor zijn voor latere externaliserende of internaliserende problemen bij adolescenten.
Emotionele variabiliteit is ook gerelateerd aan de psychosociale aanpassing van moeders. Zo is gevonden dat emotionele variabiliteit in moeder-kindinteracties inderdaad gerelateerd is aan depressie van moeders (Connell, Hughes-Scalise, Klostermann & Azem, 2011). Het is een belangrijke uitdaging voor moeders om tijdens conflictinteracties constructief betrokken te zijn bij hun adolescente kind. Moeders kunnen een problematische relatie ervaren als een persoonlijk falen (Branje et al., 2012; Silverberg & Steinberg, 1990).
Alles bij elkaar genomen is lage emotionele variabiliteit in ouder-kindparen in conflictinteracties dus gerelateerd aan ongezond psychosociaal functioneren van zowel kinderen als ouders tijdens de kindertijd en adolescentie. In onze studies (Van der Giessen et al., 2013; Van der Giessen, Hollenstein, Hale, Koot, Meeus & Branje, 2015) hebben we de samenhang over de tijd heen onderzocht tussen emotionele variabiliteit in conflictinteracties enerzijds, en latere externaliserende problemen van adolescenten en internaliserende problemen van moeders en adolescenten anderzijds.
De rol van emotionele variabiliteit in externaliserende problemen van adolescenten
In een studie (Van der Giessen et al., 2013) hebben we de ontwikkeling van agressief gedrag van adolescenten voor moeder-kindparen met lage versus hoge variabiliteit onderzocht. Hoewel adolescenten uit tweetallen met lage en hoge variabiliteit aanvankelijk een vergelijkbaar niveau van agressie vertoonden, verliep de ontwikkeling van agressief gedrag in de adolescentie verschillend voor beide groepen. Adolescenten van tweetallen met lage variabiliteit rapporteerden eerst een afname in agressief gedrag, maar in de midden-adolescentie een toename in agressief gedrag. Uiteindelijke lieten zij hogere niveaus van agressief gedrag zien dan adolescenten van tweetallen met hoge variabiliteit. Adolescenten van ouder-kindparen die niet genoeg mogelijkheden hebben om verschillende soorten emoties te leren uiten, delen en reguleren (Granic et al., 2007; Hollenstein et al., 2004), doen minder adequate emotieregulatievaardigheden op en laten daardoor hogere niveaus van agressief gedrag zien (De Rubeis & Granic, 2012; Silk, Steinberg & Morris, 2003).
Onze resultaten suggereren dat het beperkte vermogen om emoties te uiten tijdens conflictdiscussies tijdelijk een remming van agressie geeft, maar uiteindelijk tot meer agressie leidt, omdat deze adolescenten niet voldoende hebben geleerd hoe ze om moeten gaan met emoties. De stabiele niveaus van agressief gedrag gerapporteerd door adolescenten van tweetallen met hoge variabiliteit kunnen erop wijzen dat zij in de loop van de adolescentie hebben geleerd om adequaat verschillende emoties te gebruiken, te delen en te reguleren (Silk et al., 2003). Dus het emotioneel repertoire van moeder-kindparen gedurende de adolescentie lijkt verbonden te zijn met de mate van agressief gedrag van adolescenten.
De rol van emotionele variabiliteit in internaliserende problemen van moeders en adolescenten
In een andere studie (Van der Giessen et al., 2015) hebben we de associaties tussen enerzijds de emotionele variabiliteit in conflictinteracties tussen moeders en kinderen in de vroege adolescentie, en anderzijds internaliserende problemen van moeders en adolescenten vijf jaar later onderzocht. De resultaten lieten zien dat een lage emotionele variabiliteit in de vroege adolescentie voorspellend was voor internaliserende problemen van moeders, en angst en depressieve symptomen van adolescenten vijf jaar later. Moeder-kindparen die in de vroege adolescentie de neiging hadden om tijdens conflictinteracties in enkele emoties te blijven hangen, rapporteerden een toename in internaliserende symptomen gedurende de adolescentie. Bovendien bleek uit onze resultaten dat alleen emotionele variabiliteit als structureel aspect van de relatie, en niet de emotionele inhoud van conflictinteracties, van invloed was op internaliserende problemen.
In lijn met onze verwachtingen lijken meer emotioneel rigide moederkindparen wederom minder in staat te zijn succesvol om te gaan met emoties tijdens conflictinteracties. Ze zijn mogelijk minder toegerust flexibel om te gaan met verschillende emotionele uitdagingen en veranderingen die plaatsvinden tijdens de adolescentie (Branje et al., 2012). Deze moeder-kindparen lijken moeilijkheden te hebben met het uiten, delen, aanpassen en reguleren van hun emoties tijdens conflictinteracties (Granic, 2005; Gross, 2007). Ze zijn daardoor minder in staat om openlijk met elkaar te communiceren over hun gevoelens en emoties. Ook in andere studies is gevonden dat een minder open communicatie in moeder-kindrelaties samengaat met internaliserende problemen (o.a. Kerr & Stattin, 2000; Van Dijk, Branje, Keijsers, Hawk, Hale & Meeus, 2013). Moeder-kindparen met hogere emotionele variabiliteit zijn in staat een veilige context te verzorgen waarin adolescenten negatief kunnen doen, maar ook vaardigheden in emotieregulatie kunnen verwerven (Granic, 2005) en kunnen leren om effectief hun negativiteit te reguleren.
Conclusie
Bij elkaar genomen tonen deze bevindingen dat een rigide emotioneel repertoire een voorspeller is voor een lagere relatiekwaliteit en voor hogere niveaus van internaliserende en externaliserende problemen van moeders en adolescenten op een later tijdstip. Over het algemeen suggereren de studies dat conflictinteracties tijdens de vroege adolescentie adaptief zijn voor een gezond sociaal-emotioneel functioneren van moeders en adolescenten op termijn, wanneer deze interacties gekenmerkt worden door het vermogen om flexibel te schakelen tussen een brede diversiteit aan emoties. Moeders zouden adolescenten moeten begeleiden tijdens interacties om zowel positief als negatief affect te laten zien.
Het observeren van emotionele variabiliteit van ouder-kindparen tijdens conflictinteracties kan clinici helpen om adaptieve en minder adaptieve ouder-kindinteracties te onderscheiden. Beperkte emotionele variabiliteit van ouder-kindparen kan deel uitmaken van een breder risicoprofiel waarop preventie of vroege interventie zich kan richten. In preventie en behandeling zou men ouders en adolescenten kunnen leren om tijdens conflicten een breed scala aan positieve en negatieve emoties te uiten, te delen, te moduleren en aan te passen.
Onze resultaten kunnen gezinnen ook helpen begrijpen hoe ze interactiepatronen kunnen aanpassen aan ontwikkelingsuitdagingen die plaatsvinden tijdens de adolescentie. Ouders denken bijvoorbeeld vaak dat ze de negatieve emoties van adolescenten moeten onderdrukken en de positieve emoties van adolescenten moeten aanmoedigen, of dat ze zelf negatieve emoties tijdens conflicten moeten vermijden. Ons onderzoek suggereert echter dat adaptieve interacties tijdens de adolescentie worden gekenmerkt door een brede diversiteit aan emoties. Ouders moeten adolescenten daarom tijdens interacties begeleiden om allerlei affecten te uiten, te delen en te reguleren.
Literatuur
- Achenbach, T. & Rescorla, L. (2003). Manual for the ASEBA adult forms & profiles. Burlington: University of Vermont, Department of Psychiatry.
- Adams, R.E. & Laursen, B. (2007). The correlates of conflict – Disagreement is not necessarily detrimental. Journal of Family Psychology, 21, 445–458. doi:10.1037/0893-3200.21.3.445.
- Birmaher, B., Khetarpal, S., Brent, D., Cully, M., Balach, L., Kaufman, J. & Neer, S.M. (1997). The Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED) – Scale construction and psychometric characteristics. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36, 545–553. doi:10.1097/00004583-199704000-00018.
- Branje, S.J.T. (2008). Conflict management in mother-daughter interactions in early adolescence. Behaviour, 145, 1627–1651. doi:10.1163/156853908786131315.
- Branje, S., Laursen, B. & Collins, W.A. (2012). Parent-child communication during adolescence. In A. Vangelisti (ed.), Routledge handbook of family communication (2nd ed.) (pp. 271–286). New York: Routledge.
- Connell, A.M., Hughes-Scalise, A., Klostermann, S. & Azem, T. (2011). Maternal depression and the heart of parenting – Respiratory sinus arrhythmia and affective dynamics during parent-adolescent interactions. Journal of Family Psychology, 25, 653-662. doi:10.1037/a0025225.
- De Goede, I.H.A., Branje, S.J.T., Delsing, M.J.M.H. & Meeus, W.H.J. (2009). Linkages over time between adolescents’ relationships with parents and friends. Journal of Youth and Adolescence, 38, 1304-1315. doi:10.1007/s10964-009-9403-2.
- De Rubeis, S. & Granic, I. (2012). Understanding treatment effectiveness for aggressive youth – The importance of regulation in mother-child interactions. Journal of Family Psychology, 26, 66-75. doi:10.1037/ a0026837.
- Fogel, A. (1993). Developing through relationships – Origins of communication, self, and culture. Chicago: University of Chicago Press.
- Gottman, J., McCoy, K., Coan, J. & Collier, H. (1996). The specific affect coding system (SPAFF) for observing emotional communication in marital and family interaction. Mahwah, NJ: Erlbaum.
- Granic, I. (2005). Timing is everything – Developmental psychopathology from a dynamic systems perspective. Developmental Review, 25, 386-407. doi:10.1016/j. dr.2005.10.005.
- Granic, I., Hollenstein, T., Dishion, T.J. & Patterson, G.R. (2003). Longitudinal analysis of flexibility and reorganization in early adolescence – A dynamic systems study of family interaction. Developmental Psychology, 39, 606-617. doi:10.1037/0012-1649.39.3.606.
- Granic, I., O’Hara, A., Pepler, D. & Lewis, M.D. (2007). A dynamic systems analysis of parent-child changes associated with successful ‘real-world’ interventions for aggressive children. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 845–857. doi:10.1007/ s10802-007-9133-4.
- Gross, J.J. (2007). Handbook of emotion regulation. New York: Guilford.
- Hollenstein, T. (2012). Using state space grids for understanding processes of change and stability in adolescence. In E. S. Kunnen (ed.), A dynamic systems approach to adolescent development (pp. 73-90). London: Psychology Press.
- Hollenstein, T., Granic, I., Stoolmiller M. & Snyder, J. (2004). Rigidity in parent-child interactions and the development of externalizing and internalizing behavior in early childhood. Journal of Abnormal Child Psychology, 32, 595-607. doi:10.1023/ b:jacp.0000047209.37650.41.
- Hollenstein, T. & Lewis, M.D. (2006). A state space analysis of emotion and flexibility in parent-child interactions. Emotion, 6, 656-662. doi:10.1037/1528-3542.6.4. 656.
- Izard, C.E. (2009). Emotion theory and research – Highlights, unanswered questions, and emerging issues. Annual Review of Psychology, 60, 1-25. doi:10.1146/ annurev.psych.60.110707.163539.
- Keijsers, L. & Poulin, F. (2013). Developmental changes in parent-child communication throughout adolescence. Developmental Psychology, 49, 2301-2308. doi:10.1037/ a0032217.
- Kerr, M. & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of adolescent adjustment – Further support for a reinterpretation of monitoring. Developmental Psychology, 36, 366-380. doi:10.1037//0012-1649.36.3.366.
- Laursen, B. (1995). Conflict and social interaction in adolescent relationships. Journal of Research on Adolescence, 5, 55–70. doi:10.1207/s15327795jra0501_3.
- Laursen, B. & Collins, W.A. (2009). Parent– child relationships during adolescence. In R.M. Lerner & L.D. Steinberg (eds.), Handbook of adolescent psychology. Volume 2: Contextual influences on adolescent development (pp. 3-42). Hoboken, NJ: Wiley.
- Lichtwarck-Aschoff, A., Kunnen, S.E. & Van Geert, P.L. (2009). Here we go again – A dynamic systems perspective on emotional rigidity across parent-adolescent conflicts. Developmental Psychology, 45, 1364-1375. doi:10.1037/a0016713.
- Linder, J. R., Crick, N.R. & Collins, W.A. (2002). Relational aggression and victimization in young adults’ romantic relationships – Associations with perceptions of parent, peer, and romantic relationship quality. Social Development, 11, 69-86. doi:10.1111/1467-9507.00187.
- Lunkenheimer, E.S., Olson, S.L., Hollenstein, T., Sameroff, A.J. & Winter, C. (2011). Dyadic flexibility and positive affect in parentchild coregulation and the development of child behavior problems. Development and Psychopathology, 23, 577–591. doi:10.1017/S095457941100006X.
- Marshall, S.K., Tilton-Weaver, L.C. & Bosdet, L. (2005). Information management – Considering adolescents’ regulation of parental knowledge. Journal of Adolescence, 28, 633-647. doi:10.1016/j.adolescence.2005.08.008.
- Petronio, S. (2004). Road to developing communication privacy management theory – Narrative in progress, please stand by. Journal of Family Communication, 4, 193-207. doi:10.1080/15267431.2004.9670131.
- Pinquart, M. & Silbereisen, R.K. (2002). Changes in adolescents’ and mothers’ autonomy and connectedness in conflict discussions – An observation study. Journal of Adolescence, 25, 509-522. doi:10.1006/jado.2002.0491.
- Reynolds, W.M. (2004). The Reynolds Adolescent Depression Scale, Second Edition (RADS-2). In M. Hersen (series ed.), D.L. Segal & M. Hilsenroth (vol. eds.), Comprehensive Handbook of Psychological Assessment. Volume 2: Personality assessment (pp. 224–236). New York: Wiley.
- Shulman, S., Laursen, B., Kalman, Z. & Karpovsky, S. (1997). Adolescent intimacy revisited. Journal of Youth and Adolescence, 26, 597–617. doi:10.1023/A:1024586006966.
- Silk, J.S., Steinberg, L. & Morris, A.S. (2003) Adolescents’ emotion regulation in daily life – Links to depressive symptoms and problem behavior. Child Development, 74, 1869–1880. doi:10.1046/j.1467-8624.2003.00643.x.
- Silverberg, S.B. & Steinberg, L. (1990). Psychological well-being of parents with early adolescent children. Developmental Psychology, 26, 658-666. doi:10.1037//0012-1649.26.4.658.
- Smetana, J.G. (2011). Adolescents, families, and social development – How teens construct their worlds. West Sussex, UK: Wiley Blackwell.
- Stattin, H. & Kerr, M. (2000). Parental monitoring – A reinterpretation. Child Development, 71, 1072–1085. http://dx.doi.org/10.1111/1467-8624.00210.
- Thelen, E. & Smith, L.B. (1994). A dynamic systems approach to the development of cognition and action. Cambridge, MA: MIT Press.
- Tilton-Weaver, L., Kerr, M., Pakalniskeine, V., Tokic, A., Salihovic, S. & Stattin, H. (2010). Open up or close down – How do parental reactions affect youth information management? Journal of Adolescence, 33, 333-346. doi:10.1016/j.adolescence.2009. 07.011.
- Van der Giessen, D., Branje, S.J., Frijns, T. & Meeus, W.H. (2013). Dyadic variability in mother-adolescent interactions – Developmental trajectories and associations with psychosocial functioning. Journal of Youth and Adolescence, 42, 96-108. doi:10.1007/s10964-012-9790-7.
- Van der Giessen, D., Branje, S., Keijsers, L., Koot, H.M., Van Lier, P.A.C. & Meeus, W. (2014). Emotional variability during mother-adolescent conflict interactions – Longitudinal links to adolescent disclosure and maternal control. Journal of Adolescence, 37, 23-31. doi:10.1016/j.adolescence.2013.10.007
- Van der Giessen, D., Hollenstein, T., Hale III, W.W., Koot, H.M., Meeus, W. & Branje, S. (2015). Emotional variability in motheradolescent interactions and internalizing problems of mothers and adolescents – Dyadic and individual processes. Journal of Abnormal Child Psychology, 43, 339-353. doi: 10.1007/s10802-014-9910-9
- Van Dijk, M., Branje, S., Keijsers, L., Hawk, S., Hale III, W.W. & Meeus, W. (2013). Self- concept clarity across adolescence – Longitudinal associations with open communication with parents and internalizing symptoms. Revised and resubmitted for publication.
- Zahn-Waxler, C., Klimes-Dougan, B. & Slattery, M.J. (2000). Internalizing problems of childhood and adolescence – Prospects, pitfalls, and progress in understanding the development of anxiety and depression. Development and Psychopathology, 12, 443-466. doi:10.1017/S0954579400003102.
- Zimmer-Gembeck, M.J. & Collins, W.A. (2006). Autonomy development during adolescence. In G.R. Adams & M.D. Berzonsky (eds.), Blackwell handbook of adolescence (pp. 175-204). Oxford, UK: Blackwell.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden