Narratieve therapie in Wonderland
Samenvatting
Studiedagen met David Epston & Kay Ingamells
Georganiseerd door het narratief, dialogisch en collaboratief collectief
[Rotterdam, 9 en 10 oktober 2017]
Op uitnodiging van het narratief, dialogisch en collaboratief collectief, zijn David Epston en Kay Ingamells vanuit Nieuw-Zeeland naar Worm in Rotterdam gekomen om twee dagen training te geven aan collega’s. De eerste dag heeft een open inschrijving, de tweede is een masterclass voor opleiders.
Epston wordt vaak in een adem genoemd met Michael White als zijnde de grondleggers van de narratieve therapie. Epston is verbonden aan het Family Therapy Centre in Auckland (Nieuw-Zeeland) en White was tot zijn overlijden betrokken bij het Dulwich Centre in Adelaide (Zuid-Australië). Na de dood van White (april 2008) is Epston verder gegaan met het ontwikkelen van het narratieve gedachtegoed, waarbij hij een eigen beweging maakte, die tot andere plekken leidde. Recent is van zijn hand en die van twee collega’s (David Marsten en Laura Markham) het boek Narrative therapy in Wonderland – Connecting with children’s imaginative know-how (2017) verschenen. Een inspirerend boek met veel en ontroerend mooie casuïstiek.
Voor dit bezoek brengt Epston zijn collega Ingamells mee. Ook zij heeft al de nodige casuïstiek opgetekend en samen geven ze vaker les. Zij noemt zichzelf een leerling van Epston. Als Ingamells zichzelf voorstelt, benadrukt ze dat ze niet alleen een individu is maar ook iemand die in relatie tot haar familie en voorouders staat. Ze is geboren en getogen in Canada en in 2001 naar Nieuw-Zeeland verhuisd. Ze heeft ondervonden dat daar meer aandacht is voor het grotere gezinssysteem (the extended family). In 2003 ging ze in opleiding bij Epston en is ze mensen hoe langer hoe meer gaan zien als bewoners van verhalen. Ze ervaart narratieve therapie zowel als een kunst, als ook als een ambacht dat je met je hart vormgeeft.
Vervolgens neemt Epston het woord en hij beschrijft de geschiedenis van de narratieve therapie, waarbij hij benadrukt dat die geschiedenis geschreven wordt vanuit het heden. Desalniettemin kun je terugkijkend in de tijd, altijd zien dat iets ergens begonnen is. De kanttekening die we daarbij kunnen maken, is dat elk begin op zijn beurt terugverwijst naar een ander begin, elders in de tijd.
Epston toont ons een stuk video van ‘Narrative therapy with a young boy – Hannah is in my heart now’ (2002), waarin hij cliënt S. interviewt. Hij breidt het verhaal uit, door S. te vragen naar aspecten die zijn psychiater in hem waardeert. Hetzelfde doet hij door in een ander voorbeeld aan een meisje te vragen wat haar moeder zou zeggen over hoe ze een inspiratie voor haar was. Op deze manier komen we in contact met wat Epston en Ingamells het moral character noemen. In de lijn van White, en hoe we in België en Nederland worden opgeleid, zouden wij spreken over de waarden en intenties van een persoon. Epston en Ingamells gaan met het moral character weg van een pathologiserende omschrijving (zoals een psychiatrische beschrijving van iemand) en komen tot een gepersonaliseerde omschrijving, die recht doet aan deze unieke mens en ons toont waarin deze mens voor anderen van betekenis is. In hun contacten met cliënten zullen ze elke moral quality ook genealogisch proberen te verbinden, waarmee ze iemands verhaal groter maken dan het individuele verhaal.
Ingamells brengt vervolgens een stuk over het creëren van tegenverhalen (counter stories). White had het over alternatieve verhalen, waarbij hij een ‘gevecht’ tegen het probleemverhaal niet vruchtbaar achtte. Ingamells en Epston zoeken daarentegen gericht naar tegenverhalen, waarbij ze een balans proberen te verstoren, zodat de nadruk kan komen te liggen op dit tegenverhaal in plaats van op het probleemverhaal. Ze gebruiken bij hun uitleg de metafoor van de weegschaal, waarmee ze willen aangeven dat ze gericht een soort tegenaanval inzetten, middels het tegenverhaal, door dat tegenover het niet helpende probleemverhaal te plaatsen. Epston en Ingamells hebben het idee van tegenverhalen uitgewerkt in een nieuwe kaart (map), waarbij ze aan de verschillende soorten tegenverhalen specifieke vragen koppelen. Deze nieuwe kaart nodigt uit om opnieuw naar de vragen te kijken die we vanuit het narratief werken gewoon zijn te stellen.
De kern van het werken met tegenverhalen hebben Epston en Ingamells ondergebracht in het beschrijven van een dilemma: ‘Zou je gekend moeten worden zoals het probleem aan mensen verteld heeft wie je bent, of zou je gekend moeten worden zoals mensen die om je geven, van je houden, over je denken?’ Het werken aan tegenverhalen kan worden verdeeld in drie soorten praktijken.
Fundamentele praktijken, waarbij het gesprek gevoerd wordt volgens de relationele houding en waarden van de narratieve praktijk.
Kleine tegenverhalende praktijken, waarbij kleine praktijken het tegenverhaal helpen door middel van het stellen van narratieve vragen. Ze tonen ons welk soort vragen je kunt stellen.
Grote tegenverhalende praktijken, waarbij de intentie is om het probleemverhaal uit het centrum te halen, het tegenverhaal te zaaien en te doen groeien en in de praktijk uit te gaan proberen.
In het artikel ‘Wilbur the worrier becomes Wilbur the warrior – A teaching story for narrative therapists’ (2016), illustreert Ingamells de tegenverhalende praktijk.
Zowel op de eerste als tijdens de tweede dag maken we kennis met een belangrijke methodiek die Epston en Ingamells gebruiken in het kader van opleiding geven en supervisie: het werken aan de hand van transcripten. Daarbij doorlopen ze de geschreven versie van een interview, waarbij ze zich voortdurend afvragen welke alternatieve vragen ze hadden kunnen stellen. Deze methodiek nodigt uit tot vertragen en vergaande reflectie. Het is jammer dat ze ervoor kiezen om op beide dagen hele stukken transcript letterlijk voor te dragen in de powerpoints, waardoor het samen nadenken over alternatieve vragen en ideeën nauwelijks tot zijn recht komt.
Wij ervaren dat de rijkdom aan ervaring met cliënt(systemen) en kennis die Epston neerlegt in zijn teksten, het beste tot zijn recht komt als hij op zijn eigen manier het vertoog van de dag kan leiden. Hij heeft veel materiaal voorbereid en maakt ter plekke zijn keuzes. De grote lijn in wat hij vertelt, is daardoor niet altijd even helder. Wat zou het mooi zijn geweest als het wat beter gelukt was om zijn rijke kennis verder te dragen en te verbinden in een verder reikende interactie met het deelnemende publiek van narratieve, collaboratieve en dialogische collega’s.
Het was evenwel heerlijk om deze dagen met collega’s rond te dwalen in het narratieve landschap. We voelden opnieuw de kracht van vragen stellen, de kracht van het dichtbij de woorden van de cliënt en zijn systeem blijven en de kracht van oor en oog hebben voor de uitzonderingen. Daardoor krijgt het niet-helpende dominante verhaal een alternatief of, in de woorden van Ingamells en Epston, misschien wel een tegenverhaal. Al met al hebben we de oude ideeën weer wakker kunnen maken en nieuwe kunnen toevoegen aan ons palet. De sfeer was goed, de locatie was inspirerend en veel verhalen zijn verrijkt.
Literatuur
- Epston, D. (2002). Narrative therapy with a young boy – Hannah is in my heart now. An interview with David Epston [video]. Thousand Oaks, CA: Masterswork Productions.
- Epston, D., Marsten, D. & Markham, L. (2017). Narrative therapy in Wonderland – Connecting with children’s imaginative know-how. New York: Norton.
- Ingamells, K. (2016). Wilbur the worrier becomes Wilbur the warrior – A teaching story for narratieve therapists. Journal of Systemic Therapies. 35, (4), 42-60.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden