Ouders ontmoeten als professional – onze keuze!
Samenvatting
Binnen de geestelijke gezondheidszorg krijgen we als psychiater, psycholoog, systeemtherapeut of ouderbegeleider onvermijdelijk te maken met ouders. De auteur wil in dit artikel betogen dat een aantal keuzes betreffende onze visie op ouders en hoe we met hen omgaan, voor een deel al maatschappelijk gemaakt zijn. Door op zoek te gaan naar die maatschappelijke keuzes, ze expliciet te maken en stil te staan bij een aantal consequenties ervan, hoopt de auteur de persoonlijke keuzevrijheid en verantwoordelijkheid van ons als professionals binnen de geestelijke gezondheidszorg te vergroten. Het gaat dan met name over de mogelijkheid zelf te kiezen hoe we onszelf en ouders positioneren. Het onderscheid tussen een causale en een hermeneutische ethiek zal hierin cruciaal zijn.
Op welke stoel zitten ouders?
Ik wil graag beginnen met een praktijkvoorbeeld dat mij wakker geschud heeft. Ik hoorde een kinderpsychiater, werkzaam binnen een kinder- en jongerenafdeling van een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, het volgende zeggen: ‘De ouders zijn niet mijn cliënt.’ Voor deze kinder- en jeugdpsychiater is de patiënt het kind of de jongere. Dit is waar de filosoof Foucault op doelt als hij zegt dat kennisen machtsdynamieken een werkelijkheid construeren. Het discours bepaalt wat we weten. We weten wie cliënt is en wie niet. En we merken dat het ook over onzichtbare en onpersoonlijke ‘macht’ gaat, binnen het denken van Foucault. Het riep bij mij de vraag op of dit betekent dat ouders tegelijk met de status van cliënt ook alle bijkomende ‘voordelen’ zouden moeten verliezen, zoals respectvol benaderd worden, opgevat worden als subjecten met een eigen verhaal en vraag, discretieplicht, beroepsgeheim, de verplichting van hulpverleners om een werkrelatie op te bouwen, enzovoort?
Ik herinner me dat de betreffende arts ook niet goed wist hoe ze daarop moest antwoorden. Onze taal is normatief en sluit bepaalde groepen uit van bepaalde posities, in dit geval de ouders. De discoursen waar Foucault het over had, zijn meer dan talig: ze uiten zich in praktijken, instituties, wetgeving, materiële inrichting van voorzieningen, taakverdeling en hiërarchie in professionele posities. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in beleidsbeslissingen en partijprogramma’s, en wordt ook zichtbaar in het gegeven dat degenen die met ouders werken vaak minder betaald zijn, of als lager opgeleid worden gekwalificeerd (maatschappelijk werkers versus psychologen).
Hoe wensen ouders zelf gepositioneerd te worden in de jeugdhulp? Op welke stoel zitten ze het liefst? Janneke van Bockel, hoofdredacteur van het tijdschrift Ouderschapskennis en moeder van een dochter met de diagnose autisme spectrum stoornis, schrijft over haar jarenlange ervaringen in de (Nederlandse) jeugdhulp. Als ouder met een, wat ze mooi noemt ‘belast ouderschap’, concludeert ze:
“Opladen en moed verzamelen. Als je er vanaf de maan naar kijkt, blijken dat universele behoeften bij ‘belast ouderschap’. Toegang krijgen tot kennis is fijn en de deskundigheid en de frisse blik van een ouderbegeleider zijn belangrijk, maar uiteindelijk draait het toch om de aandacht voor jou als mens. Aandacht met oog voor je al dan niet terechte zorgen, je draagkracht en respect voor je (on)mogelijkheden. Het komt al met al neer op het sleets geworden begrip ‘gezien worden’, in plaats van instrumenteel ingezet voor het welbevinden van je kind en gekneed worden naar de normen en opvattingen van hulpverleners” (2017, p. 3).
Van Bockel signaleert dat ze soms op een stoel moest plaatsnemen waarop ze zich niet zo lekker voelde. Op haar favoriete stoel wordt ze gezien, is er oog voor haar zorgen, of ze nu terecht zijn of niet, en is er oog voor haar draagkracht. Daar ervaart zij respect voor haar mogelijkheden en gaat het ook om haar welbevinden. Impliciet lijkt ze ook te zeggen dat haar waarden en normen daar bestaansrecht krijgen.
Dominante discoursen
Hoe kunnen we nu begrijpen dat goedbedoelende professionals ouders op een stoel zetten waarop die zich niet goed voelen? Waar hun eigen kennis en waarden en normen boven die van ouders zelf komen te staan? Laten we proberen zicht te krijgen op dominante positioneringen.
De vraag wordt dan eerder: welke dominante discoursen positioneren zowel ouders als professionals op een stoel die minstens voor de ouders niet goed voelt?
Als we de woordencombinatie ‘ouders ondersteunen’ horen, zijn we geneigd te denken dat de ouders ondersteund worden, en niet dat ouders anderen ondersteunen. We vatten ouders op als ontvangers van steun, en niet als aanbieders. In het dominante discours hebben ouders steun nodig. Dat lijkt terecht. Mensen zijn sociale wezens en vooral als er kinderen komen, lijkt het van het grootste belang dat er steunsystemen zijn, al was het maar omdat heel wat ouderlijke vaardigheden geleerd moeten worden. Ouders weten bijvoorbeeld vaak niet hoe ze moeilijkheden moeten aanpakken, zoals omgaan met een huilbaby, een kleuter met woedeuitbarstingen of een met drugs en seks experimenterende puberdochter. Toch gaat de onwetendheid van de hedendaagse ouder verder dan de onwetendheid in een meer alledaagse zin. Het dominante (en dus verleidelijke) sociale discours gaat veel verder dan dat. Ouders missen volgens dat discours de noodzakelijke wetenschappelijke kennis om hun kind te begrijpen of om te weten hoe ze er het beste mee omgaan. Dat is een hedendaagse opvatting van ouderschap. Een Vlaamse opvoedingsexpert formuleert het heel scherp:
“Vroeger kenden jeugdhulpverleners een beetje meer van opvoeden dan ouders, maar vandaag is er een echte kenniskloof. We weten steeds beter hoe verfijnd de ontwikkeling van de hersenen en hun diverse functies bij kinderen verloopt, hoe druk jongeren het hebben met zich ontwikkelen, hoe ze letterlijk alles moeten leren, en hoe ingewikkeld de opdracht van ouders is. Ik kijk met bewondering naar jonge ouders die nieuw zijn ‘in het vak’ en het zonder opleiding meteen allemaal moeten kunnen en kennen (…). Ik heb dit boek geschreven om te helpen die kennis die je als ouder echt wel nodig hebt, mee door te geven, zonder verloren te lopen in details” (Adriaenssens, 2007, p. 11).
Bovendien bedoelt men met het ondersteunen van ouders vaak opvoedingsondersteuning (Gravestijn & Aartsma, 2015). In het Engels is de verwarring van ondersteunen van ouders en opvoedingsondersteuning als het ware in de taal ingebakken: men spreekt over parenting support in plaats van parent support. Ouders worden dus gepositioneerd als mensen die nood hebben aan opvoedingsondersteuning die wetenschappelijk onderbouwd is.
Hermanns (2014) is een onderzoeker die definities verzamelde van opvoedingsondersteuning (parenting support) in een poging om de betekenis van dit begrip te vatten.
- Organised interventions for parents aimed at promoting the welfare of the child (Bremberg, 2006, geciteerd in Hermanns, 2014, p. 14).
- Parenting support refers to a range of information, support, education, training, counselling and other measures or services that focus on influencing how parents understand and carry out their parenting role. A common goal is to achieve better outcomes for children and young people (and in some instances families as a whole) by providing services that offer information, support and even retraining for parents (Daly, 2007, geciteerd in Hermanns, 2014, p. 15).
- Parenting support comprises those activities from professionals, volunteers or members of a parent’s social network, that are intended to influence the parent-child relationship or parent-child interactions. (Hermanns, 2014, p. 15) (mijn cursiveringen)
Wat opvalt is dat het vanzelfsprekend om het welzijn, de ontwikkeling, de toekomst van het kind gaat. En dat de porte d’entrée voor verandering de ouder-kindrelatie, of de ouder-kindinteractie is. Dit zet de poort wijd open voor de instrumentalisering van ouders. De genoemde vanzelfsprekendheid lijkt immers de drempel te verlagen om ouders te positioneren als een middel om een bepaald ontwikkelingsdoel te bereiken, of ook om behandeldoelen te bereiken, of om bepaalde beleidsdoelen te realiseren (Macvarish, 2014).
Ouders vragen natuurlijk vaak raad met het oog op concrete opvoedingsvragen. Het is uiteraard belangrijk om daaraan tegemoet te komen. Toch ervaren veel ouders moeilijkheden die buiten het perspectief vallen van ‘kinderen grootbrengen’. Ouderschap herinterpreteert de existentie, zeg maar het totale leven van ouders, op soms erg ingrijpende wijze (Ramaekers en Suissa, 2013, pp. 123-134). Binnen het bredere gamma van ouderondersteunende praktijken zien we bijvoorbeeld ook dat er hulp geboden wordt aan ouders van kinderen die volwassen en het huis uit zijn, of zelfs overleden zijn (Vermeire & Van Reybrouck, 2013; Van Reybrouck, 2017), waarmee de facto aangetoond is dat ouderondersteunend werken breder is dan opvoedingsondersteuning.
Opvoedingsadvies in de wat engere, dominante betekenis van het woord, hanteert vaak een versmalde pedagogiek die de nadruk legt op interacties tussen ouder en kind, op gedragswijzigingen en op de toename van kennis over psychologie en neurobiologie bij ouders (Ramaekers en Suissa, 2013). Deze psycho- of neuropedagogiek verdringt als het ware een bredere pedagogiek, waarin er sprake is van een ouder, een kind, en de wereld van waarden, gewaardeerde praktijken en opvattingen waarin een toekomstige volwassene (het kind) wordt geïntroduceerd en geïnitieerd. Wat ouders zelf belangrijk vinden op ethisch, religieus en politiek vlak, dreigt dan ook op de achtergrond te verdwijnen in het dominante beeld. Ik heb zelf ooit ouderbegeleiding omschreven als ‘morele’ reflectie, omdat ik merkte dat sommige ouders morele bezwaren hadden bij het uitvoeren van de instructies van de psychiater, of omdat een moeder bijvoorbeeld niet met zichzelf kon leven omdat ze niet meer van haar kind hield (Van den Berge, 2012).
Verklaren en begrijpen
Als we nu kijken naar het brede aanbod van ouderondersteunende praktijken, zien we dat er grosso modo twee invalshoeken zijn. Enerzijds worden (wetenschappelijke) verklaringsmodellen ingezet die ouders kunnen helpen (het gedrag van) hun kinderen te begrijpen, te kaderen, te verklaren. De nadruk ligt dan op informeren door het gevulgariseerd doorgeven van wetenschappelijke kennis. Anderzijds probeert men in het contact en de conversatie met ouders ook de ouders te begrijpen, en is dit au sérieux nemen van ouders een essentieel ingrediënt van het ondersteunen. De nadruk ligt dan veeleer op gespreks- en vooral luistervaardigheden, op het interpreteren en herinterpreteren. We zouden het onderscheid grofweg kunnen omschrijven als ‘verklaren van buitenaf’ versus ‘verstaan van binnenuit’.
Wanneer we kijken naar meer onpersoonlijke en vaak gepubliceerde voorbeelden van ouderondersteuning – ik schrijf hier uitdrukkelijk niet opvoedingsondersteuning, om voornoemde redenen – zoals websites, podcasts of opvoedingshandboeken, dan vinden we voornamelijk de verklarende invalshoek terug. Experts leggen aan ouders uit hoe het komt dat hun kind zus-en-zo doet, vaak met de (terechte) bedoeling om geen te hoge of foute verwachtingen te creëren bij ouders over de mogelijkheden van hun kind, dikwijls ook met het oog op het ontschuldigen van het kind, om er begrip voor te vragen. Een mooi voorbeeld hiervan is het boek Het puberende brein van Eveline Crone. In dit boek probeert ze antwoorden te formuleren op vragen als ‘Waarom staan pubers altijd zo laat op?’, ‘Waarom is het nu zo moeilijk om even te bellen dat het wat later wordt?’, ‘Ze zitten wel urenlang aan de telefoon met vrienden en vriendinnen, maar kunnen niet even de dag doorspreken met hun ouders. Waarom niet?’ (Crone, 2008, p. 7). Een beetje verder in haar inleiding schrijft ze: ‘Het boek is niet bedoeld als een leidraad voor hoe je als ouder met je puber moet omgaan, maar is bedoeld om meer inzicht te krijgen in puberhersenen en de veranderingen die hierin plaatsvinden. (…) [W]at wellicht een verschil kan maken [als je dit boek leest] is dat het gemakkelijker te begrijpen wordt waarom de puber zo onmogelijk doet, zo onzeker is, of zo slecht kan plannen (p. 9).
Ouders krijgen ook informatie over hoe de interacties tussen ouder en kind goed of fout kunnen lopen. Bijvoorbeeld dat ze hun kleine kinderen moeten knuffelen, omdat dit ervoor zorgt dat er voldoende oxytocine, een hormoon in de hersenen, vrijkomt. Of om ervoor te zorgen dat er een goede vorm van gehechtheid ontstaat. Ze kunnen er het beste voor zorgen dat hun kind niet te veel last heeft van toxische stress, omdat die stresshormonen kan vrijmaken die het hersenweefsel zouden beschadigen. Enzovoort.
Naast de publiekelijk meest zichtbare vormen van ouderondersteuning, zoals websites en boeken, bestaan er uiteraard heel veel ouderondersteunende praktijken die niet publiek zijn of publiek worden, wegens professionele discretieplicht, beroepsgeheim, schaamtegevoelens enzovoort. Er is veel gepubliceerd door de beoefenaars van dergelijke praktijken in professionele tijdschriften, die anders dan de meer populaire opvoedingsboeken het grotere publiek niet bereiken. Het is hier zeker gepast om het oeuvre van Alice van der Pas (1993-2008; 2003) te noemen die in Nederland tot haar overlijden op 30 juli 2017 een vurig pleitbezorger was voor het institutionaliseren en professionaliseren van het beroep ouderbegeleider. In Vlaanderen hebben een aantal opleiders verbonden aan de Antwerpse Interactie-Academie – met Dany Baert (1997, 2001) als pionier – methodieken voor ouderbegeleiding ontwikkeld en verspreid. Hun werk vertrekt vanuit het ‘verstaan’, en niet vanuit de ‘verklaring’. Zowel verklaren (explanation/Erklärung) als verstaan (understanding/ Verstehen) spelen dus een rol bij heel wat praktijken die ouders willen steunen.
Ethische kaders
Experts die werken met verklaringsmodellen bewegen zich binnen een ethisch raamwerk dat we een verklaringsethiek (verder ‘een causale ethiek’) zouden kunnen noemen, te onderscheiden van een hermeneutische ethiek (Van den Berge, 2017b, pp. 136-148). Het ethische kader van het verklaren of uitleggen vertrekt vanuit de dubbele aanname: (1) wat ouders doen en laten heeft causale effecten op de ontwikkeling van het kind en (2) ouders en kinderen zijn onwetend wat betreft deze effecten en mechanismen die eraan ten grondslag liggen. Deze experts beweren bijvoorbeeld dat ouders die hun kind verwerpen het beschadigen en de ontwikkeling bemoeilijken. Of dat ouders die hun kind niet genoeg knuffelen of aanraken ervoor zorgen dat er niet voldoende oxytocine vrijkomt in de hersenen. Ook gedrag van het kind wordt in dergelijke causale termen beschreven. Adriaenssens geeft het voorbeeld van een jongen die agressief reageert op een pesterige opmerking op school. Hij legt uit wat er gebeurt aan de hand van neurologische en hormonale processen in de hersenen:
“Na de vechtpartij zit de jongen bij de directeur, die vraagt wat er aan de hand is. De jongen zakt in elkaar en zucht. ‘Ik weet het, ik weet het, ik mag me zo niet laten gaan!’ Op de vraag van de directeur waarom hij daar niet aan denken kon op het moment zelf, kan de jongen niet antwoorden. Maar wij wel: zijn wijze hersenen kwamen te traag in reactie, maar tegen het moment dat hij bij de directeur zit, zijn ze geactiveerd en geeft hij zinnige, rustige antwoorden. De wijze hersenen zijn dan weer meester over die lagere, primitievere zones” (Adriaenssens 2010, pp. 18-19).
Met andere woorden, de expert kan uitleggen en verklaren wat er gebeurd is, hij beschikt over een soort van kennis ‘van buitenaf’. Hij legt dit uit om het zo op te nemen voor de jongeman. Hij is helemaal niet geïnteresseerd in het verhaal of de betekenisverlening van de jongen zelf, omdat die er voor hem niet toe doet. En toch doet hij wat hij doet binnen een ethisch kader. Crone (2008) verklaart waarom pubers op weg in de auto niks willen zeggen en eenmaal bij de onderzoeker de proefleider vriendelijk te woord staan. De balans tussen de werking van verschillende hersengebieden kan bij pubers snel omslaan. ‘Waar voorheen werd gespeculeerd dat bepaalde gebieden in de hersenen bij pubers nog niet volgroeid zijn, toonden wij aan dat het ook gaat om de communicatie tussen hersengebieden die bij pubers nog niet optimaal verloopt. Het kan dus zo zijn dat in de auto naar het laboratorium het ene hersengebied nog de overhand had, maar dat aangekomen in het onderzoekslab het andere hersengebied het weer heeft overgenomen. Geen wonder dat de puber zo onvoorspelbaar is’ (p. 9-10). Ook hier zijn de redenen die de puber zelf geeft niet van belang. En weet de expert beter waarom iemand iets doet dan de betrokkene zelf.
Binnen dit causaal verklarende ethisch kader houdt goed ouderschap in dat ouders een zekere bescheidenheid en nederigheid aan de dag leggen, en de wil vertonen de noodzakelijke wetenschappelijke kennis te verwerven of op zijn minst te implementeren. Het vergt in die zin ook steeds een bereidheid tot samenwerking met deskundigen en het accepteren van hun deskundigheid. Experts van hun kant dienen hun kennis (conform Adriaenssens) gul te delen met ouders. Het doel van hun verklarende praktijken is het ‘goede doen’ (Van den Berge, 2017b, pp. 138-140). De expert in het (letterlijke) schoolvoorbeeld vraagt begrip voor de jongen, niet op basis van de redenen waarom de jongen handelde, maar op basis van oorzaken van zijn gedrag.
Gevolgen van een causale ethiek
Deze ethiek heeft ondanks de goede intenties een aantal ingrijpende gevolgen voor de wijze waarop we geneigd zijn ouderschap en ouderondersteuning op te vatten, en dus hoe we ouders positioneren. Dit ethisch kader legt de rollen vast van zowel ouder als expert. Want inderdaad, als hedendaags ouderschap in essentie gekenmerkt is door onwetendheid, betekent dit dat er een complement is, namelijk de expert, die wel beschikt over de noodzakelijke kennis (Van den Berge, 2016). Het is als het ware een dubbele positionering: met de figuur van de ouder wordt een complementaire figuur in het leven geroepen, de opvoedingsexpert. De relatie tussen hen is niet een relatie van gelijkheid of gelijkwaardigheid.
Ten eerste waardeert dit ethische kader hun kennis of expertise ongelijk. Omdat ouders geen kennis hebben van de processen die zich op psychologisch, neurologisch en biologisch vlak afspelen tussen zichzelf en hun kind of in hun kind, komt wat zij zelf zeggen op de tweede plaats. Zij vertellen subjectieve verhalen, terwijl de expert nood heeft aan objectieve informatie. De informatie kan ook hetero-anamnestisch van anderen komen, of dient zo mogelijk eerst te worden geobjectiveerd door het gebruik van gestandaardiseerde vragenlijsten, filmopnames of observaties. Vaak wil de expert het kind zelf zien, enzovoort.
Ten tweede: experts weten en ouders dienen de adviezen uit te voeren. Een dergelijke ethiek vat ouders op als een middel om een doel te bereiken, waarbij dit doel als vanzelfsprekend het welzijn, geluk, succes van het kind is. Er is niet veel ruimte in een verklaringsgestuurde ouderondersteuning om de doelen van de opvoeding te (her)bekijken met ouders; om het ‘goede’ te doen, is het zinvol en acceptabel ouders te instrumentaliseren.
Binnen een causale ethiek is het verder moeilijk een holistische of meeromvattende kijk te hanteren op mensen die ook vader of moeder zijn. Eenmaal opgevat als ouder verschraalt de identiteit. Dat iemand naast ouder misschien ook echtgenoot, werknemer, vriendin, dochter, peetoom of vrijwilliger is, dreigt helemaal uit het zicht te verdwijnen. De gedachte dat ouders ethische en politieke wezens zijn, telkens in de brede zin van het woord, dat ze het goede willen doen en dat ze ideeën hebben over de meest gewenste inrichting van de samenleving, hoe ongearticuleerd of rudimentair ook, of dat ze hun kinderen willen inleiden in en warm maken voor een wereld van normen en waarden die ze zelf representeren (vgl. Smeyers, 2008), krijgt geen plaats in deze ethiek (Van den Berge, 2012).
Een ‘ethiek van het verstaan’ en twee opvattingen van ‘invloed’
Tegenover een verklaringsethiek of causale ethiek staat wat we een hermeneutische ethiek of een ‘ethiek van het verstaan’ kunnen noemen. Dit is een ethisch kader dat ervan uitgaat dat het ‘goede doen’ voor een professional erin bestaat dat je probeert om iemand van binnenuit, vanuit zijn of haar ervaring en beleving, te verstaan (Van den Berge, 2016). Dit is het kader dat we bijvoorbeeld aantreffen bij Van der Pas en Baert. Van der Pas (2011) heeft het concept ‘besef-van-verantwoordelijk-zijn’ van de ouder geïntroduceerd, om hulpverleners te blijven uitnodigen deze ethiek te blijven hanteren, ook al gebruikt ze een andere terminologie. Om goed het onderscheid te vatten, is het nuttig om nog een derde distinctie te vermelden. Met het onderscheid tussen praktijken die vertrekken vanuit verklaring en praktijken die vertrekken vanuit verstaan, hangt een verschillende invulling van het begrip ‘invloed’ samen (Van den Berge, Ramaekers en Suissa, 2017, pp. 140-142). Verklaringsmodellen hanteren vaak een causale logica (Ramaekers en Noens, 2011; Ramaekers en Suissa, 2013, p. 38 e.v.) en een causale opvatting van invloed. Wat ouders doen, doet iets met het kind in een causaal-mechanistische betekenis van het woord (een biljartbal botst tegen een andere en zet die in beweging). Het doen en laten van ouders heeft een oorzakelijke invloed op de ontwikkeling van hun kinderen. Dat kan psychologisch zijn, neurologisch, endocrinologisch (hormonaal) of epigenetisch.
Een ethiek van het verstaan vertrekt ook van een invloedsdenken. Maar invloed wordt zo opgevat dat ouders betekenis verlenen aan wat hun kinderen doen en laten, en dat kinderen betekenis verlenen aan het doen en laten van hun ouders. De bioloog en antropoloog Gregory Bateson (1984, pp. 130-131) deed een poging dit onderscheid te verhelderen. Als iemand een steen wegschopt dan geeft hij die steen energie waarmee hij door de lucht vliegt. Dat is causaliteit binnen de Newtoniaanse fysica. Bateson gaat verder en stelt dat als iemand een hond een schop geeft, de Newtoniaanse fysica maar een gedeeltelijke verklaring kan bieden voor de reactie van de hond. Tenzij je heel hard schopt, zal de hond de trap op een of andere manier van betekenis voorzien. Ervaart hij de schop als vijandelijk, of als een aanzet om te spelen? En wat als een vader zijn zoon schopt? Een en ander wordt nog duidelijker als we een voorbeeld nemen uit de jeugdhulp.
Stel, een jongen van elf wordt door de huisarts verwezen naar een dienst geestelijke gezondheidszorg omdat zijn vader een ernstige alcoholverslaving heeft en zij zich zorgen maakt over de invloed van die verslaving op de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van de jongen. Een louter causale ethiek vertrekt van een causale logica: het alcoholisme van zijn vader veroorzaakt allerlei psychische fenomenen zoals neerslachtigheid in de jongen. Dit zou hulpverleners ertoe kunnen aanzetten de schade die bij de jongen berokkend wordt te behandelen. Verder zou men dan vader kunnen helpen inzicht te verwerven in zijn verslavingsproblematiek en de schade die deze toebrengt, en men zou hem kunnen motiveren om zijn (verslavings)gedrag drastisch te wijzigen. Mocht er enkel sprake zijn van een geloof in een fysieke oorzakelijkheid, dan zou de belangrijkste weg via vader zelf zijn. Het gedrag van vader wijzigen, zou immers resulteren in andere causale effecten in het kind.
Een hermeneutische logica zegt echter dat zowel de zoon als de vader hun verstaanswijze van zichzelf en elkaar kunnen wijzigen. Een hermeneutische ethiek gaat er immers vanuit dat het gedrag van zijn vader de jongen beïnvloedt, in de zin dat dit iets voor hem betekent. En dat zoon zijn van een alcoholverslaafde vader gevolgen heeft voor de wijze waarop die jongen naar zichzelf, naar de wereld en naar zijn leven kijkt. Een hulpverlener kan zo met die jongen spreken dat de betekenissen van de problematiek van vader in een gunstige zin wijzigen. En dat is iets anders, dat hanteert een andere logica, dan het kind te benaderen als iemand die a priori door zijn vaders gedrag beschadigd is. Het kan ook vader steunen als hij er zelf achter kan komen dat hij meer is dan een alcoholverslaafde vader, als met andere woorden zijn zelfverstaan wijzigt. En dan bevinden we ons in de wereld van betekenissen.
In tegenstelling tot het geval van causale mechanismen kan geen enkele expert deze betekenissen van buitenaf of bij voorbaat kennen. Om betekenissen te achterhalen dient men te luisteren, gericht op verstaan in plaats van verklaren. Deze betekenisverlening is idiosyncratisch, in die zin dat iedereen een eigen ‘mengeling’ van achtergronden heeft die we dienen te kennen om de persoon te begrijpen (Van den Berge, 2017a). De uitdaging is dat we hier te maken hebben met een hermeneutische cirkel: we kunnen de persoon alleen leren kennen als we zijn of haar contexten kennen, en we kunnen de contexten van de persoon en hoe ze mee betekenis verlenen, alleen leren kennen door de persoon in kwestie te leren kennen (Van den Berge, 2014). Dit vooronderstelt dat er een ontmoeting tot stand komt, en dat men er dus de tijd voor neemt. Wie het gesprek met vader aangaat, kan maar beter getraind zijn in het open en onbevooroordeeld luisteren naar zijn verhalen. Wie dagelijks in de praktijk van de jeugdhulp staat, zal beamen dat dit niet steeds van een leien dakje loopt (zie bijvoorbeeld Beckers, 2017). Wie met de jongen werkt binnen een hermeneutische ethiek, kan maar beter niet op voorhand zeggen dat het een typisch KOAP-kind is (kind van een ouder met een afhankelijkheidsproblematiek, in Nederland KVO-kind, kind van een ouder met verslavingsproblemen, red.), of de jongen a priori in een slachtofferrol plaatsen. Kinderen en ouders helpen, betekent binnen dit ethisch raamwerk dat je hen probeert te begrijpen, dat je probeert iets te verstaan van hun in betekenissen gedrenkte verhalen, en dat je met hen op zoek gaat naar meer leefbare en hoopgevende interpretaties van hun realiteit. Het betekent vooral ook dat je je eigen kaders, eigen normen en waarden, eigen wetenschappelijke theorieën, eigen hulpverlenersanalyses en hypothesen onderkent en achterwege laat, of minstens kan ‘opschorten’. Of anders gezegd: we proberen te vertrekken waar ouders zichzelf positioneren.
Maar kan het bijvoorbeeld niet van belang zijn om aan vader de processen te beschrijven die een verslaving verklaren? Kan het niet van belang zijn om ouders te informeren over bepaalde stadia in de ontwikkelingspsychologie, of over recente inzichten in de ontwikkeling van puberhersenen (Crone, 2011)? Met andere woorden, hoe (her)positioneren we ons zelf als therapeut of ouderbegeleider? Laten we ons dan alleen leiden door een hermeneutische ethiek, of is er ook ruimte voor causale logica’s en voor verklaringen? Uiteraard is daar ruimte voor. Maar als we de hoger beschreven implicaties van dit expertdenken willen vermijden, geven we het hermeneutische, dus het ‘verstaan van binnenuit’, het eerste en het laatste woord. Zo kan de professional bijvoorbeeld aankondigen dat hij of zij een bepaald wetenschappelijk kader introduceert, met andere woorden, het voorlegt aan ouders en nagaat wat dit voor betekenissen oproept bij hen. Het gebruikte kader wordt dan een mogelijke wijze om de dingen op te vatten, waardoor het minder alomvattend, dwingend en normatief wordt. Het is dan ‘een’ perspectief waar men als ouder voor kiest of niet.
Binnen een hermeneutisch kader verschijnen ouders ook als experts, in die zin dat alleen zijzelf kunnen weten, vaak in dialoog met anderen, wat gebeurtenissen in hun leven en in het leven van hun kinderen voor hen betekenen en wat ze zelf waardevol vinden.
In een hermeneutische aanpak is er ruimte voor ontmoeting. Dat heeft een aantal implicaties voor de praktijk (Van den Berge, 2016). Vanaf de stoel van de ‘ontmoeting’ zullen we niet alleen luisteren naar de vragen die ouders stellen, maar ook naar hun verhalen. Volgens de filosoof Charles Taylor (2016, p. 291-292) bevatten verhalen betekenissen die op geen enkele andere manier kunnen worden uitgedrukt of overgebracht (bijvoorbeeld via vragenlijsten). Bovendien zullen professional en cliënten samen een nieuw verhaal schrijven, waarvan de betekenissen en de gevolgen ook niet bij voorbaat gekend zijn. Ten derde is het zo dat we als professionals de uitspraken en handelingen van onze cliënten interpreteren, maar dat doorheen de ontmoeting wij ook zelf geraakt zullen worden door wat cliënten zeggen en doen. Wij interpreteren de verhalen van onze cliënten, maar de verhalen van onze cliënten interpreteren ons ook, ze laten ons op een bepaalde manier kijken naar onszelf en de wereld (Van den Berge, 2016, p. 269). Ze brengen ons – met de woorden van Michael White – op plaatsen waar we nooit eerder waren. Ten slotte, omdat alles wat we zeggen en doen invloed zal hebben op hoe de ouder zichzelf en de wereld zal begrijpen, dienen we erg omzichtig te werk te gaan met onze woorden en daden, en oog te hebben voor onze eigen effecten op de betekenisverlening van ouders.
Tot slot
Het is niet mogelijk niet gepositioneerd te zijn. Anders gezegd, we hebben altijd al plaatsgenomen op een of andere stoel, en ouders ook. De beslissing op die stoel plaats te nemen, is niet alleen de onze. Waar ik een pleidooi voor wil houden is te beseffen dat we die stoel niet helemaal zelf kiezen, en ouders actief, ook tegen bepaalde huidige trends in, zodanig te positioneren dat ze zich als ouders een beetje goed en begrepen kunnen voelen. We kunnen onszelf zo positioneren dat het mogelijk wordt ouders te steunen om zichzelf als ouder (en als wat ze nog meer zijn dan ouder), en hun kinderen (en wie en wat er nog allemaal in hun wereld bestaat) te interpreteren of te herinterpreteren op een wijze die hen en hun kinderen verder helpt. We kunnen ervoor kiezen oprecht geïnteresseerd te zijn in de existentiële, morele, ethische en politieke aspecten van hun ouderschap en bedacht te zijn op de gevolgen van het uitleggen van wat zij niet kunnen kennen omdat ze niet de nodige wetenschappelijke achtergrond hebben.
Dit artikel is een poging om een deel van de conclusies van het proefschrift van de auteur (Van den Berge, 2017b) te vertalen naar de praktijk.
Literatuur
- Adriaenssens, P. (2007). Gids voor succesvol opvoeden. Tielt: Lannoo.
- Adriaenssens, P. (2010). Laat ze niet schieten – Geef de grens een plaats in het leven van jongeren. Tielt: Lannoo.
- Baert, D. (1997). Werken met ouders – breder dan ouderbegeleiding. Systeemtheoretisch Bulletin, (15), 162-181.
- Baert, D. (2001). Antwerpse handjes – Een essay over theoriegestuurde praktijk. Ouderschap & Ouderbegeleiding (4), 87-100.
- Bateson, G. (1984). Het verbindend patroon. (Mind and nature, vertaald door Evelien Tonkens, Pauls Sandwijk en Ton Maas) Amsterdam: Bert Bakker.
- Beckers, W. (2017). Er woont een dwingeland op de negende verdieping. http://blog.interactie-academie.be/casuistiek/tiran-op-dezevende-verdieping/.
- Bremberg, S. (ed.). (2006). New tools for parents – Proposals for new forms of parent support. Sweden: Swedish National Institute of Public Health.
- Crone, E. (2008). Het puberende brein – Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Amsterdam: Prometheus.
- Daly, M. (ed.) (2007). Parenting in contemporary Europe – A comparative study of politics and practices. Milano: Instituto per La Ricerca Sociale.
- Gravestijn, C. & Aartsma, M. (red.) (2015). Meer dan opvoeden – Perspectieven op het werken met ouders. Bussum: Coutinho.
- Macvarish, J. (2014). The politics of parenting. In: E. Lee, J. Bristow, C. Faircloth and J. Macvarish, Parenting Culture studies. New York: Palgrave Macmillan.
- Noens, P. & Ramaekers, S. (2011). Opvoedingsondersteuning in ontmoeten – Onderzoeksverslag ter ontwerp van een bronnenboek. Leuven: Laboratorium voor educatie en samenleving, K.U. Leuven.
- Ramaekers S. (2010). Pedagogy of the encounter? – Philosophical notes on the idea of ‘meeting places’ as forms of parent support. PESGB Annual Conference 2010 Papers. Philosophy of Education Society Annual Conference. New College, Oxford, 26-28 March 2010 (pp. 1-12).
- Oxford: Philosophy of Education Society of Great Britain.
- Ramaekers, S & Suissa, J. (2013) Goed ouderschap – Een andere kijk op opvoeden. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
- Smeyers, P. (2008). Initiatie. In: J. Masschelein. (red.), De lichtheid van het opvoeden – Een oefening in kijken, lezen en denken. Leuven: Lannoo Campus.
- Van Bockel, J. (2017). Van de redactie. Ouderschapskennis, 20 (2), 3-4.
- Van den Berge, L. (2009). Het leven zoals het is – Werkondersteuning. In: Stent, jeugdzorg in overleg – De praktijk van samenwerken. Publicatie n.a.v. het Stent-congres 19 november 2009, Brussel: VZW OSBJ, 44-47.
- Van den Berge, L. (2011). Beelden van ouderondersteuning – Van infantilisering naar een rijke opvatting van zorg. Systeemtheoretisch Bulletin, 29,3, 243-260.
- Van den Berge, L (2012). Ouderbegeleiding als morele reflectie. Ouderschapskennis, 15 (2), 101-113.
- Van den Berge, L. (2014). In memoriam Annie Mattheeuws (1937-2013) – Mijmeringen van een leerling en collega. Systeemtheoretisch Bulletin, 32, 1, 5-12.
- Van den Berge, L. (2016). From fiction to friction – Towards an ethics of hermeneutics in parent counselling. Ethics and Education, 11, 3, 259-273.
- Van den Berge, L. (2017a). Ouders als ouders. Ouderschapskennis, 20 (2), 67-73.
- Van den Berge L., (2017b). Parenting support revisited – Retrieving an ethics of hermeneutics. A philosophical investigation inspired by the viewpoints of Heidegger, Wittgenstein and Taylor. Ongepubliceerd doctoraatsproefschrift. KULeuven. Link: https://lirias.kuleuven.be/bitstream/ 123456789/569886/1/proefschrift_Luc+VdB. pdf.
- Van den Berge, L. & Ramaekers, S. (2014). Figures of disengagement – Charles Taylor, scientific parenting, and the paradox of late modernity. Educational Theory, 64, 6, 607-625.
- Vandenbroeck, M. (2008). Opvoedingsondersteuning is meer dan risicomanagement. Alert, 34 (2), 56-65.
- Van der Pas, A. (2003). A serious case of neglect – The parental experience of child rearing; outline for a psychological theory of parenting. Delft: Eburon.
- Van der Pas, A. (1993-2008). Handboek methodische ouderbegeleiding (deel 1-10). Amsterdam: SWP.
- Van der Pas, A. (2011). Brief aan Dany – Antwoord op ‘Reflecties bij een gedurfde definitie’ van Dany Baert. Systeemtheoretisch Bulletin, 29, 1, 53-63.
- Van Reybrouck, T. (2017). Spreken doet soms meer pijn dan genezen. Reflecties van ouders op ‘Betekenissen van het niet spreken in koppels die een kind verloren – Wat betekent het voor de therapeutische praktijk?’ door Hooghe, Rosenblatt & Rober. Systeemtherapie, 29, 2, 119-129.
- Vermeire, S. & Van Reybrouck, T. (2013). Een zoektocht naar sprankeltjes hoop en een toekomst. Ouderschapskennis, 16 (1), 59-75.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden