Drang en dwang in de behandeling van complexe scheiding
Samenvatting
Wanneer ouders na hun scheiding langdurig in conflict blijven, lijden hun kinderen, zijzelf en de betrokkenen om hen heen. In dergelijke complexe situaties kan het groepsbehandelprogramma Kinderen uit de Knel geïndiceerd zijn. Echter, niet alle ouders staan daarvoor open. In dit artikel onderzoeken wij de voordelen en risico’s van het inzetten van drang (druk uitoefenen) en dwang (juridische maatregel) om behandeling toch mogelijk te maken. Het argument hiervoor is dat het niet wenselijk is een context waarin kinderen ernstig lijden voort te laten bestaan. Belangrijke thema’s rond het spanningsveld tussen recht en zorg, de mogelijkheden van vrijwillige, semivrijwillige en onvrijwillige behandeling, een hiërarchie van problemen en de veelvuldige discussies rond veiligheid, komen daarbij aan de orde.
Een toenemend aantal gescheiden ouders raakt na de scheiding verwikkeld in conflicten. Niet zelden ontstaat er langdurige strijd tussen de ouders waar de kinderen ernstig onder lijden. Ook de ouders zelf en de naastbetrokkenen lijden meestal sterk onder de destructieve processen, wat schadelijk is voor hun eigen welzijn maar er ook toe leidt dat ze niet voldoende emotioneel beschikbaar kunnen zijn voor hun kinderen (Visser et al., 2016). Omdat het gaat om kinderen die in de knel zitten en om kinderen van wie de ontwikkeling mogelijk gevaar loopt, zien veel betrokkenen noodzaak tot actie.
In dergelijke complexe scheidingssituaties kan het groepsbehandelprogramma Kinderen uit de Knel worden ingezet (Van Lawick & Visser, 2019). Het doel van dit programma is om langs (systeem)therapeutische weg spanning en strijd tussen de ouders te verminderen zodat de kinderen minder lijden onder de stress. Een probleem hierbij is dat de betreffende ouders er meestal van overtuigd zijn dat het probleem bij de andere ouder ligt en geen reden zien om in een therapie naar het eigen aandeel te kijken. De motivatie om deel te nemen aan therapie is dan ook vaak beperkt. Omdat ouders menen dat de andere ouder moet worden aangepakt zijn ze geneigd langs allerlei wegen te blijven strijden om hun gelijk te halen. In de loop van de tijd zijn daardoor meestal veel partijen betrokken geraakt, zoals mediators, advocaten, kinderrechters en jeugdbeschermers, zonder dat dit tot een oplossing heeft geleid. In Kinderen uit de Knel worden ouders geholpen de spanningen omlaag te brengen door elkaar meer los te laten en ‘echt te scheiden’.
Jarenlange strijd tussen ouders is des te zorgelijker omdat bekend is dat deze emotioneel schadelijk is voor kinderen, zelfs al laten ze niet altijd klachten of gedragsproblemen zien (Harold & Sellers, 2018). Ook ouders zelf en de mensen om hen heen kunnen ziek worden van de stress. Ten slotte raken ook betrokken hulpverleners veelal uitgeput of ingezogen in de strijd van ouders, waardoor ze niet meer effectief hulp bieden en polarisatie optreedt.
Wanneer het niet lukt de strijd te doorbreken en ouders niet bereid zijn deel te nemen aan een programma als Kinderen uit de Knel, dient zich dan ook de vraag aan of het wenselijk is om een vorm van drang of dwang uit te oefenen op de ouders om toch deel te nemen. In de Nederlandse jeugdzorg spreken wij van drang als er druk wordt uitgeoefend door professionals, en dwang wanneer de behandeling wordt opgelegd via een juridische maatregel. Wanneer ouders deelnemen na drang kan men dit zien als een ‘semivrijwillige’ deelname, bij dwang kunnen we spreken van onvrijwillige deelname. Maar de grens tussen vrijwillig, semivrijwillig en onvrijwillig is niet altijd duidelijk te trekken, temeer daar er ook invloed kan worden uitgeoefend door het niet-professionele netwerk van het gezin, waardoor ouders zich gedwongen kunnen voelen om mee te doen. Wanneer invloed wordt uitgeoefend door het niet-professionele netwerk spreken we in dit artikel van ‘druk’.
Over het afdwingen van deelname aan hulpverlening is veel discussie mogelijk (Verkroost, 2019; Zwaneveld et al., 2018). Enerzijds kleven aan drang en dwang ethische en praktische bezwaren, anderzijds is het voort laten bestaan van een situatie waarin kinderen ernstig lijden eveneens bezwaarlijk. Kansen en bezwaren moeten hierbij tegen elkaar afgewogen worden, waarbij het wellicht de grootste uitdaging is om te accepteren dat elke keuze nadelen kent. Wanneer de kinderen ernstig lijden, vrijwillige behandeling gestagneerd is en een doelmatige interventie in de vorm van Kinderen uit de Knel beschikbaar is, lijkt het gerechtvaardigd een bepaalde mate van drang of dwang toe te passen. Dit dient dan wel op zodanige wijze te gebeuren dat voor zowel ouders als professionals duidelijk is wanneer en waarom dit gebeurt en wie welke rol vervult in dit proces.
Dit artikel beoogt om de afwegingen die hierbij gemaakt kunnen worden in kaart te brengen en handvatten te bieden aan professionals bij het maken van een keuze. Hierbij komen de volgende vraagstukken aan de orde:
- Kunnen drang en dwang helpen verandering te creëren?
- Op welk moment is drang de aangewezen of dwang de enig overblijvende optie?
- Wie kan drang of dwang uitoefenen?
- Met welke effecten moet rekening gehouden worden bij afgedwongen deelname?
- Welke voorwaarden stelt afgedwongen deelname aan het hulpverleningsproces?
Gelijk of geluk: spanningsveld tussen recht en zorg
Het proces van complexe conflictscheidingen speelt zich af in twee verschillende domeinen: het recht en de zorg.
De kracht van het rechtssysteem is dat er door een rechter een oordeel geveld kan worden, dat een oordeel bindend is en dat sancties kunnen worden opgelegd. Ouders kunnen langs deze weg begrensd worden in inadequaat of destructief gedrag. De beperking van het systeem is dat eindeloze juridische procedures kunnen plaatsvinden terwijl psychologische en relationele factoren buiten beschouwing blijven. Hierdoor blijven juridische oplossingen gezocht worden voor problemen die zich beter lenen voor een benadering langs therapeutische weg.
De kracht van het zorgsysteem is dat psychologische kwetsbaarheden en interacties bewerkt kunnen worden en ouders (en kinderen) geholpen kunnen worden het eigen aandeel in de strijd te veranderen, en niet te gaan voor ‘gelijk’ maar voor ‘geluk’ (van het kind en van henzelf). De beperking van het therapeutisch systeem is dat er eindeloos gezocht kan worden naar samenwerking en intrinsieke motivatie terwijl krachtige begrenzing buiten beschouwing blijft. Hierdoor blijven therapeutische oplossingen gezocht worden voor problemen die zich beter lenen voor een formeel-juridische aanpak.
In het beloop van een complexe conflictscheiding zien we vaak dat juridische procedures en hulpverleningstrajecten elkaar afwisselen. Uiteindelijk resulteert dit in een herhalende, ‘meer-van-hetzelfde’-benadering (Watzlawick et al., 1970). Advocaten en rechtbanken zetten in op steeds meer beroepsprocedures en gedetailleerde afspraken; hulpverleners zetten in op meer verschillende therapieën en meer ‘samenwerking en consensus’. De ene partij betoogt dat de oplossing ligt in verdergaande juridische dwang, waarbij de samenwerking met de ouders verloren gaat; de andere partij houdt vol dat de oplossing ligt in samenwerkingsgerichte therapeutische processen, zonder dat begrenzing van de ouders plaatsvindt.
In dit onvermijdelijke spanningsveld is het voor hulpverleners zoeken welke weg op welk moment de meeste kans van slagen heeft. Lastig hierbij is dat het motiveren een andere opstelling vraagt dan het begrenzen, waarbij beide opstellingen soms moeilijk te verenigen zijn binnen een en dezelfde persoon of instelling. Om die reden is het van belang in iedere fase te wegen welke opstelling door welke betrokken partij het beste kan worden ingenomen en hoe daarbij onderlinge strijd tussen hulpverleners en verwijzers voorkomen kan worden.
Vrijwillige, semivrijwillige en onvrijwillige deelname
In het behandelprogramma Kinderen uit de Knel worden ouders geholpen anders om te gaan met de – door hen als lastig ervaren – opstelling van de andere ouder en te accepteren dat er onvolkomenheden zullen blijven in de situatie. Het doel is steeds dat de kinderen minder spanning ervaren en minder lijden onder de situatie. Daarbij wordt van ouders gevraagd zich te richten op de eigen mogelijkheden tot verandering en op het verlagen van verwachtingen over verandering bij de ander (Van Lawick & Visser, 2019).
Veel verwijzingen naar het behandelprogramma worden gedaan in een vrijwillig kader. Ouders kunnen zichzelf aanmelden of gezinnen worden verwezen door lokale teams, bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin. Vaak zal er sprake zijn van enige druk vanuit de omgeving om deel te nemen. Omdat er veel hulpaanbod is, zullen ouders met intrinsieke motivatie om de strijd te staken in ‘lichtere’ trajecten dan Kinderen uit de Knel vaak al succes boeken. Ouders die zich – uiteindelijk – aanmelden bij een intensief traject als Kinderen uit de Knel zullen dan ook veelal de nodige ambivalentie kennen ten aanzien van deelname.
De mate van ‘onvrijwilligheid’ verschilt per situatie. Zo zullen ouders die door een lokaal team verwezen worden over het algemeen minder weerstand tegen deelname hebben dan ouders die door Jeugdbescherming onder drang van een ondertoezichtstelling (ots) worden verwezen.
Vrijwillige deelname
Als ouders beiden instemmen met deelname van henzelf en van hun minderjarige kinderen en er geen sprake is van verdergaande opgelegde maatregelen wanneer het traject geen resultaat oplevert, kan gesproken worden van vrijwillige deelname. Zelfs als dit door de ouders zelf niet altijd zo wordt gevoeld. Zij zijn veelal niet echt gemotiveerd voor een groepsprogramma, aarzelen om hun kind mee te laten doen met de kindergroep of twijfelen omdat naar hun mening het echte probleem bij de andere ouder ligt. In die zin is er vaak sprake van semivrijwillige deelname. Ook kan het zijn dat een van de ouders zeer gemotiveerd is en aandringt op deelname terwijl de ander dat niet wil.
Voorafgaand aan het Kinderen uit de Knel-traject vindt daarom een gesprek met de ouders plaats waarin de ambivalenties besproken kunnen worden. De ouders worden in dit gesprek ook geïnformeerd over de inhoud van het programma. De therapeuten vertellen de voorwaarden voor deelname, onder andere dat deelname betekent dat zowel ouders als kinderen deelnemen en dat de ouders juridische procedure dienen te stoppen of ‘on hold’ zetten (dat wil zeggen geen nieuwe juridische stappen nemen).
Ook wordt aan beide ouders gevraagd waar ze naar verlangen en wordt duidelijk gemaakt dat van hen gevraagd zal worden zich te richten op eigen verandering om de situatie te verbeteren, en dat de therapeuten niet de rol van scheidsrechter zullen vervullen. Ouders en Kinderen uit de Knel-therapeuten wegen aan het einde van dit gesprek af of deelname aan het behandelprogramma zinvol lijkt.
Wanneer het een verwijzing betreft in vrijwillig kader kan met de verwijzer en ouders worden overlegd of de verwijzer aanwezig is bij het informatieve gesprek. Sommige ouders willen graag dat de verwijzer erbij is, anderen juist niet.
In het informatieve gesprek is de sfeer niet veroordelend, de ervaren pijn wordt erkend. Veel ouders ervaren in het gesprek een andere toon dan voorheen en willen het risico wel nemen en starten. Binnen een vrijwillige context ‘ja’ zeggen tegen het programma betekent dat ouders al een eerste stap zetten in het loslaten van het willen veranderen van de ander en het doorbreken van de strijdspiralen.
Als er sprake is van ambivalentie kunnen beide ouders tijdens het informatieve gesprek intrinsiek gemotiveerd raken voor deelname door de geboden informatie en het contact met de therapeuten.
Semivrijwillige deelname
Bij sommige ouders is de weerstand zo hoog dat het niet lukt hen in het informatieve gesprek te motiveren tot vrijwillige deelname. Dan kan er een behandelcontext worden gecreëerd door drang van de verwijzer waardoor sprake is van een semivrijwillige deelname.
De externe motivatie kan dan bijvoorbeeld zijn dat een verwijzer van een wijkteam aankondigt dat zij bij weigering van de ouders in haar team zal bespreken of ‘opschaling’ de volgende stap zal moeten zijn. Dan is er sprake van drang en wordt de deelname semivrijwillig. Juridisch gezien tekenen ouders vrijwillig voor deelname, echter zonder intrinsieke overtuiging dat het programma kan helpen. Als er geen intrinsieke motivatie is maar wel extrinsieke motivatie, door druk of drang van buitenaf, is de uitdaging voor de therapeuten om de ouders van externe motivatie tot interne motivatie te doen komen (Lentfert, 2020).
De therapeuten kunnen de intrinsieke motivatie stimuleren door naast ouders te gaan staan en hen te vragen wat de verwijzer zou willen zien aan ander gedrag van hen als ouders waardoor een ondertoezichtstelling kan worden afgewend. Ook het nadrukkelijk centraal stellen van het welzijn van hun kind(eren) of invloed van het netwerk kan helpen om de ouders gemotiveerd te doen raken voor deelname (Van der Elst & Van Lawick, 2020).
Onvrijwillige deelname
Soms is er bij aanmelding expliciet sprake van dwang door de verwijzer middels een juridische maatregel die is opgelegd aan ouders. De meest uitgesproken vorm van onvrijwilligheid is dat een ouder stelt zelf niets te zien in deelname, maar zich alleen akkoord verklaart met deelname omdat het moet van de rechter. Wanneer het een verwijzing betreft met drang of dwang is het om meerdere redenen van belang dat de verwijzer bij het eerste informatieve gesprek met beide ouders aanwezig is. De verwijzer kan toelichten waarom aan een verwijzing naar Kinderen uit de Knel wordt gedacht: Is er strijd? Zijn er zorgen over het kind? Ziet de verwijzer een relatie tussen de kindsignalen en de strijd tussen de ouders? De verwijzer kan waardevolle informatie verstrekken, in het bijzijn van de ouders, over de ernst van de kindsignalen en de intensiteit en achtergrond van de strijd. Hij of zij kan daarnaast vertellen wat er al aan hulpverlening is geprobeerd en welk effect dat heeft gehad. Ook kan de verwijzer duidelijk maken wat de consequenties zijn van niet-deelnemen.
Wanneer ouders sterk twijfelen of aangeven niet te willen deelnemen vragen de therapeuten de ouders hun beslissing over deelname na afloop van het informatieve gesprek niet aan hen, maar aan de verwijzer te laten weten. Hiermee kaderen ze het traject vanaf het begin in en maken ze duidelijk dat de beslissing van de ouders onderdeel is van dossiervorming bij de regiehouder. De Kinderen uit de Knel-therapeuten blijven zo ondersteunend voor ieder en zijn geen partij waaraan verantwoording hoeft te worden afgelegd.
Meer-van-hetzelfde voorkomen
Wanneer er sprake is van weigering tot deelname is er vaak al een lange voorgeschiedenis met vruchteloze ‘meer-van-hetzelfde’-pogingen. Het is daarom van belang meteen stappen te nemen om herhaling hiervan in het vervolgtraject te voorkomen. De therapeuten stellen hiertoe, in samenspraak met de verwijzer, het kader vast waarbinnen het Kinderen uit de Knel-traject plaatsvindt, zodat actieve regie van de verwijzer na de behandeling mogelijk is. De mogelijkheden voor ouders en professionals om in de toekomst meer-van-hetzelfde te doen worden zo op voorhand expliciet begrensd. Deze begrenzing kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Hiërarchie aanbrengen in de problemen
Bij langdurige strijd geldt het principe: zolang er strijd is kunnen andere problemen niet worden opgelost. Dit is van belang omdat zowel ouders als hulpverleners vaak geneigd zijn therapeutische hulp te zoeken voor problemen die gevolgen zijn van de strijd. Bijvoorbeeld om kindertherapie vragen omdat het kind angst vertoont, of opvoedondersteuning vragen omdat het kind ongezeglijk gedrag vertoont. Bij langdurige strijd maakt het individueel aanpakken van dergelijke symptomen echter weinig kans omdat gedragsproblemen meestal een reactie op de strijd zijn, bijvoorbeeld als uiting van loyaliteitsconflicten bij het kind.
Ouders op hun beurt vragen vaak om individuele therapie vanwege het lijden dat de andere ouder hun aandoet, zonder dat er sprake is van een wens om op het eigen gedrag te reflecteren en zelf te komen tot ander gedrag.
Begrenzing van therapieaanbod voorkomt dat hulpverleners vruchteloos in gesprek gaan met gezinsleden over allerlei thema’s en kinderen naar individuele therapieën worden verwezen zonder dat het onderliggende probleem – spanning en strijd – wordt aangepakt. Hierdoor wordt ook voorkomen dat de kinderen lang blijven lijden onder de strijd. Therapieaanbod voor het kind suggereert bovendien dat er met het kind iets mis is, terwijl het gaat om een begrijpelijke reactie op een verscheurende situatie. Kinderen kunnen overigens wel gebaat zijn bij een contact zonder therapeutische doelstelling, een ‘luisterend oor’ in de eigen omgeving.
In deze benadering heeft het krachtig formuleren van het uitgangspunt ‘eerst strijd verminderen’ een begrenzende functie. De ruimte voor de ouders om ‘uit te waaieren’ rond opvoedingsissues wordt hierdoor beperkt en verwijzers worden beschermd tegen de machteloosheid en twijfel die onvermijdelijk worden opgeroepen bij deze processen.
Ouders en niet (uitspraken van) kinderen bepalen
Bijna alle ouders zeggen dat ze het kind centraal stellen in hun opstelling. Vaak blijven ze hier oprecht van overtuigd, ook als hun handelen desastreus blijkt uit te pakken voor hun kind. Veel ouders voeren daarbij aan ‘dat ze alleen maar doen wat hun kind wil’: het kind wil de vader niet zien, is bang voor de moeder of een nieuwe partner, of moet steeds huilen na de overdracht, enzovoort.
Uit onderzoek komt echter naar voren dat de kinderen vooral last hebben van de spanning in de ‘tussenruimte’ tussen de ouders (Schoemaker et al., 2017). Een dochter die misselijk thuiskomt na een weekend bij vader is bijvoorbeeld niet misselijk omdat ze bij vader slecht heeft gegeten, maar omdat ze de hele dag opzag tegen het moment dat vader haar voor de deur zou afzetten en moeder dan weer geen woord tegen hem zou zeggen.
Ook hier is een duidelijke stellingname van belang: kinderen van strijdende ouders ervaren een loyaliteitsconflict en alles wat ze doen of zeggen wordt mede daardoor bepaald. Alles wat een kind in een strijdsituatie zegt wordt gedreven door de wens loyaal te zijn aan een bepaalde ouder of een bepaalde familie (Asen & Morris, 2020). Hierdoor kan er niet van worden uitgegaan dat het kind werkelijk zegt wat het wil. Als ze wel gedwongen worden zich uit te spreken is het de vraag of die keuze het eigen welzijn dient. Meerdere kinderen vertellen bijvoorbeeld dat ze achteraf verschrikkelijk spijt hebben van de keuze om contact met een ouder te verbreken, maar dat ze destijds geen andere mogelijkheid zagen omdat ze geheel gevangen zaten in het perspectief van de ouder bij wie ze woonden, waardoor ze bijvoorbeeld bang waren de liefde van de nabije ouder te verliezen of een gedemoniseerd beeld van de afwezige ouder opbouwden (Van der Linde, 2021; Verrochio et al., 2018). Paradoxaal genoeg betekent dit: wanneer je – in complexe scheidingssituaties – het kind serieus neemt, laat je het niet de koers bepalen.
Wanneer de verwijzer deze ‘presente’ (standvastige) houding inneemt, kunnen de Kinderen uit de Knel-therapeuten de ouders steunen en erkenning geven voor hun goede bedoelingen, maar hen er ook mee confronteren dat hun goede bedoelingen tot op heden helaas nog geen vermindering van spanningen hebben opgeleverd.
Veiligheid
In de praktijk zijn, in geëscaleerde strijdsituaties, ouders nogal eens geneigd het begrip ‘onveilig’ te gebruiken om de situatie bij de andere ouder aan te duiden.
De term ‘onveiligheid’ kan daardoor voor veel ruis zorgen bij de aanmeldingen. Een suggestie van onveiligheid kan bijvoorbeeld maken dat alle betrokkenen (ouders, hulpverlening, scholen) direct gealarmeerd raken, met als risico dat ouders en omgeving in een paniekmodus komen en de situatie escaleert. Hulpverlenende instanties kunnen dan meegaan in de paniek over de veiligheid van de kinderen en maatregelen nemen zonder te onderzoeken of de onveiligheidssuggesties misschien onderdeel zijn van strijd tussen de ouders in de context van een complexe scheiding.
Het kan echter ook andersom gebeuren, dat de focus wordt gelegd op onenigheid tussen de gescheiden ouders (over bijvoorbeeld normen of opvoedstijl) terwijl er sprake is van daadwerkelijke onveiligheid. Zo kan het gebeuren dat gezinnen worden verwezen naar hulpverlening zonder dat voldoende onderzoek is gedaan naar onveiligheid, waardoor een jaar na melding bij Veilig Thuis het geweld nog steeds niet gestopt is (Steketee et al., 2020).
Als er werkelijk sprake is van actuele onveiligheid past het niet om strijd tussen de ouders als primaire spanningsbron voor de kinderen te benoemen, omdat de kans groot is dat de spanning voortkomt uit gegronde zorg over basale onveiligheid. In deze gevallen dient de verwijzer zich te richten op veiligheidsonderzoek.
Om zoveel mogelijk ruis te voorkomen en adequate inschatting van veiligheid te waarborgen verdient het aanbeveling in het gesprek over veiligheid onderscheid te maken tussen ‘actuele veiligheid’ en ‘emotionele veiligheid’. Actuele veiligheid wil zeggen dat er in de actuele situatie, naast de strijd tussen de ouders, geen sprake is van misbruik, fysieke mishandeling, fysieke verwaarlozing of fysiek geweld tussen de gezinsleden waar het kind slachtoffer en/of getuige van is. Emotionele veiligheid wil zeggen dat er geen sprake is van ernstige spanningen in de tussenruimte, voortkomend uit bijvoorbeeld onenigheid over opvoedstijl of het negatief afschilderen van de andere ouder.
In situaties waar sprake is van semivrijwillige of onvrijwillige aanmelding is het nuttig het gesprek over veiligheid te beperken tot ‘actuele veiligheid’. Dat wil zeggen, de situatie wordt dan als ‘veilig genoeg’ benoemd wanneer er in de actuele situatie, naast de strijd tussen de ouders, geen sprake is van misbruik, fysieke mishandeling enzovoort. Het is daarbij cruciaal dat de verwijzer bij aanmelding duidelijk uitspreekt dat de situatie bij beide ouders in deze zin ‘veilig genoeg’ is en dat daar in haar ogen afdoende onderzoek naar is gedaan, los van de last die de kinderen ondervinden als gevolg van de strijd. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat wanneer een ouder vermoedt dat daadwerkelijk basale dus actuele onveiligheid aan de orde is, therapie geen passend aanbod is. Wanneer de verwijzer het veilig genoeg acht bij beide ouders, wordt aan de ouders tijdens het intakegesprek expliciet gevraagd of ze de visie van de verwijzer delen.
In situaties waar sprake is van vrijwillige aanmelding zal vaak nog geen inschatting gemaakt zijn door een verwijzer, waardoor de intaker zich eerder genoodzaakt zal zien zelf onderzoek naar de actuele veiligheid in gang te zetten. In dit kader zal dan ook eerder een meer genuanceerd gesprek plaatsvinden over de verschillende aspecten van het begrip veiligheid.
Als de veiligheid afdoende is vastgesteld uiten de therapeuten begrip voor de zorgen die de ouder heeft, maar confronteren ze tevens de ouder met het feit dat beweringen over onveiligheid de strijd en de spanningen voor de kinderen verhogen. De therapeuten leggen uit dat de zorgen over onveiligheid door hen zullen worden bezien als ‘moeite met verschillen’ en dat zij willen helpen zoeken hoe de ouders hier zo mee kunnen omgaan dat de spanningen omlaaggaan.
Wanneer beide ouders, ondanks grote zorgen, akkoord kunnen gaan met de stelling dat er sprake is van actuele veiligheid in beide huizen en beide ouders hun eigen bijdrage willen leveren aan de structurele en emotionele veiligheid, volgt aanmelding voor het Kinderen uit de Kneltraject.
Wanneer een van de ouders vasthoudt aan twijfels over de actuele veiligheid is een duidelijke stellingname door de betrokken therapeuten of de verwijzer noodzakelijk: of de ouder neemt onmiddellijk stappen om de veiligheid nader te laten onderzoeken door bevoegde instanties, of er moet geconcludeerd worden dat er sprake is van onwil om het belang van de kinderen voorop te stellen. In beide gevallen is Kinderen uit de Knel niet de aangewezen interventie. In dat geval benoemt de verwijzer dat zij zich moet beraden op vervolgstappen omdat als gevolg van de onveiligheidssuggesties door een van de ouders de strijd tussen de ouders doorgaat en dat er in dat geval opnieuw een onderzoek kan volgen door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).
Vormgeving van drang en dwang
Wanneer ouders blijven aarzelen om deel te nemen aan het behandeltraject terwijl de verwijzende instantie dit wel geïndiceerd acht, komen drang en dwang in zicht. Dan verdient het de voorkeur dat verwijzers voorafgaande aan het informatieve gesprek met ouders overleg hebben met de therapeuten van Kinderen uit de Knel. In de heftige strijddynamiek van de ouders is het behulpzaam expliciet het gezamenlijk ‘ankerpunt’ vast te stellen: ‘Het is veilig genoeg bij beide ouders en de strijd moet stoppen.’
Drang
Jeugdbescherming en andere instellingen kunnen formeel geen dwang toepassen, maar wel verschillende vormen van drang uitoefenen bij de aanmelding en afronding van het traject. Drang kan bijvoorbeeld worden uitgeoefend door te wijzen op de consequenties wanneer het traject geen strijdvermindering blijkt op te leveren. Een hulpverlener van een lokaal team kan duidelijk maken dat zij de situatie zo zorgelijk vindt dat – in overleg met ketenpartners – besproken zal worden of er ‘opgeschaald’ moet worden door de Jeugdbescherming in te schakelen. Een gezinsmanager van Jeugdbescherming die naar Kinderen uit de Knel verwijst kan drang uitoefenen om deel te nemen door de ouders duidelijk te maken dat een ondertoezichtstelling zal worden aangevraagd als de ouders zich niet bereid verklaren tot deelname. Wanneer er reeds sprake is van een ondertoezichtstelling, kan de gezinsmanager duidelijk maken dat verdere stappen overwogen zullen worden, zoals het voorleggen aan de kinderrechter van aanpassing van de zorgregeling om de ontwikkelingskansen van het kind te waarborgen.
In al deze situaties is sprake van een schemergebied tussen drang en dwang: formeel wordt geen dwang uitgeoefend, maar de ouders zullen wel aanzienlijke druk voelen om het advies op te volgen. In een dergelijk geval zou daarom van ‘semivrijwillige’ deelname gesproken kunnen worden. Daarbij moet opgemerkt worden dat therapeuten van Kinderen uit de Knel ouders zelf nooit onder druk zetten om deel te nemen. Ook hebben de therapeuten de vrijheid geen behandeling aan te bieden wanneer zij geen behandelmogelijkheden zien. En ten slotte staat het de ouders altijd vrij om niet deel te nemen en de consequenties daarvan te nemen.
Dwang
Wanneer er grote zorgen zijn over het welzijn van kinderen, zal overwogen worden dwang uit te oefenen door betrokken partijen zoals de verwijzer van een lokaal team, Jeugd- en Gezinsbescherming, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of de rechtbank.
De formele gang van zaken hierbij is dat als ouders er niet in slagen om samen beslissingen te nemen en de kinderen in de knel zitten door het conflict, de rechter de Raad voor de Kinderbescherming om advies vraagt. De Raad voor de Kinderbescherming kan dit advies ter zitting geven of eerst een onderzoek instellen. Bij signalen en vermoedens van actuele onveiligheid zal dat om een beschermingsonderzoek gaan en bij vermoedens van scheidingsproblematiek om een gezag- en omgangsonderzoek. Soms verwijst de Raad voor de Kinderbescherming in zijn advies rechtstreeks naar Kinderen uit de Knel, dan is er sprake van gedwongen deelname. Formeel gesproken is de rechtbank dus de enige instantie die daadwerkelijk dwang kan uitoefenen op ouders via een vonnis.
Wanneer een ondertoezichtstelling is uitgesproken, kan de jeugd- en gezinsbeschermer aan de rechter vragen besluiten te nemen die tegen de visie van ouders ingaan. Vanuit deze positie kunnen verwijzers van Kinderen uit de Knel de ouders ertoe dwingen een hulpverleningstraject te volgen dat het belang van de kinderen dient.
Overwegingen bij deelname onder dwang of drang
Tot op heden is geen onderzoek verricht naar de vraag of de resultaten van deelname aan Kinderen uit de Knel verschillen bij vrijwillige of onvrijwillige deelname.
Dat verplichting in sommige situaties een positieve bijdrage kan leveren is bekend van behandelingen in een forensisch kader (Tervoort, 2012), waarbij overigens wel sprake is van een therapeutische relatie die de intrinsieke motivatie kan stimuleren. Een ander voorbeeld is de verplichte scheidingsmediation die in Noorwegen in 2012 is ingevoerd. Daar moeten ouders die willen scheiden verplicht een mediatiegesprek voeren, eventueel gevolgd door nog vier gesprekken. Sinds de invoering hiervan komt bijna negentig procent zonder juridische procedures tot een overeenkomst (Moons, 2014). De groep van ruim tien procent waar conflicten blijven spelen is waarschijnlijk de groep waarbij in Nederland deelname aan Kinderen uit de Knel overwogen wordt.
Risico’s en kansen bij ‘onvrijwillige’ deelname
Moet het Kinderen uit de Knel-traject aangeboden worden bij gezinnen waarin nauwelijks of geen sprake is van vrijwilligheid? Er kan twijfel zijn of zonder intrinsieke motivatie voldoende resultaten te boeken zijn, want aan onvrijwillige deelname zijn onmiskenbaar een aantal risico’s verbonden. Immers, wanneer ouders uitsluitend deelnemen om aan de voorwaarde van de verwijzer te voldoen en te bewijzen dat zij niet degenen zijn die dwarsliggen – met mogelijk een volgende juridische procedure in het achterhoofd – moet rekening gehouden worden met een aantal nadelige gevolgen.
Ten eerste stelt deze ouder zich mogelijk niet open voor de therapeuten en voor de groep, waardoor hij of zij er niet van zal profiteren. Immers, een therapeutische relatie en vertrouwen in de behandeling zijn belangrijke factoren voor het slagen van een behandeling. Ten tweede kan het problematisch voor de kinderen zijn omdat deze de boodschap van de ouder meekrijgen dat ook hun deelname eigenlijk ongewenst en zinloos is. Ten derde kan het voor andere ouders in de groep, voor de behandelaren en voor het groepsproces, frustrerend zijn als een ouder ostentatief ‘zijn tijd uitzit’ in de groep.
Tegenover deze risico’s staat een aantal kansen. Ouders kunnen tijdens de deelname gemotiveerd raken en tot de overtuiging komen dat ze er niet voor niets willen zitten. Wanneer verandering op gang komt die ontspanning met zich meebrengt, kan er een positieve spiraal in gang worden gezet voor alle betrokkenen. De afgedwongen deelname kan ook ruimte geven, het bespaart ouders die zich hebben ingegraven in het standpunt dat de ander het probleem is, de moeizame stap dat ze publiekelijk moeten erkennen dat hun eigen aandeel een rol speelt. Zo kan zonder gezichtsverlies deel worden genomen aan een behandelprogramma, en wordt het gevoel van ‘meedoen is bakzeil halen’ verminderd.
Ook wordt een gelijkwaardige start mogelijk doordat in de Kinderen uit de Knel-behandeling beide ouders mee moeten doen. De vaak gehoorde twijfel ‘hij doet toch niet mee dus waarom zou ik dan wel’ of ‘zij speelt alleen maar mooi weer met haar deelname en daar werk ik niet aan mee’ speelt dan geen rol.
Ten slotte, ouders die altijd verkondigd hebben dat ze niets in therapie zien en dat dit voor hen niet werkt, wordt gezichtsverlies bespaard; ze hoeven hun standpunt niet te wijzigen maar kunnen toch profiteren van de behandeling.
Ook ‘falen’ biedt waardevolle handvatten
Er zijn nog op een ander niveau voordelen verbonden aan afdwingen van deelname. Vaak is er een lange voorgeschiedenis en hopen verwijzers nog steeds dat therapeutische bemoeienis de oplossing zal brengen. Wanneer dan een grondig therapeutisch traject doorlopen is zonder dat dit resultaat heeft opgeleverd, kunnen de Kinderen uit de Knel-therapeuten verklaren dat verdere therapeutische bemoeienis geen meerwaarde heeft. Dat is voor zowel ouders als verwijzers meestal een nieuw inzicht, want beide partijen zijn gewend steeds een therapeutische weg te zoeken om de spanningen omlaag te brengen. Pas als het inzicht doordringt dat dit niet gaat lukken, kunnen alle partijen zich erbij neerleggen dat een andere weg moet worden gekozen: een instantie met gezag zal knopen moeten doorhakken omdat het de ouders niet lukt dusdanig te veranderen dat de spanningen verminderen. Deze vaststelling biedt Jeugdbescherming de legitimatie om het eigen gezag te doen gelden, de ouders directief aan te spreken en maatregelen via de kinderrechter af te dwingen. Iets waar Jeugdbescherming niet toe zal overgaan zolang zij de indruk hebben dat therapie nog verbetering kan brengen.
In een dergelijke situatie is het noodzakelijk dat de Kinderen uit de Knel-therapeuten in de afgesproken evaluatie in aanwezigheid van ouders en verwijzer verklaren dat het volgens hen geen zin heeft opnieuw therapie in te zetten om de strijdspiralen te doorbreken. De verwijzer kan dan een of beide ouders aanspreken op hun aandeel in de voortgaande strijd en hen met de consequenties ervan confronteren. Ook kunnen de therapeuten, wanneer de spanning tussen de ouders in hun ogen niet zozeer voortkomt uit strijd maar uit psychische broosheid bij een ouder, deze hypothese delen met ouders en verwijzer. Ook als de betreffende ouder niet in deze hypothese mee kan gaan, kan dit de verwijzer nieuw inzicht verschaffen en handvatten bieden voor een andere aanpak.
Het onvrijwillige traject is op deze manier een belangrijk hulpmiddel voor de verwijzer. Het is in een dergelijk scenario wel van belang dat er bij aanvang van het Kinderen uit de Knel-traject een verwijzer betrokken is die in staat is consequenties te verbinden aan het verloop van het traject.
Niet alleen voor de ouders, maar ook voor de betrokken hulpverleners en de samenleving als geheel is de hiervoor beschreven begrenzing van belang. Want inmiddels gaat een groot deel van de energie en tijd van Jeugdbescherming zitten in conflictscheidingen, en hebben rechters en advocaten er de handen aan vol. Veel energie kan bespaard worden als de betrokken hulpverleners, rechters, advocaten en leraren niet gevangen blijven in de gedachte dat voor het welzijn van de kinderen ‘beter communiceren en contact tussen de ouders’ nodig is in gevallen waarin dit onhaalbaar is.
Wanneer ouders niet bereid blijken te voldoen aan de voorwaarden voor deelname zal de behandeling niet starten. Dit kan tot teleurstelling of frustratie bij de verwijzer leiden omdat gezocht moet worden naar een andere aanpak van de zorgelijke situatie. Wanneer de aanmelding en het beloop echter goed zijn doorgesproken en ingekaderd, zal de verwijzer de afwijzing als nuttige informatie kunnen beschouwen die haar helpt een volgende stap vorm te geven.
De ouders Alice en Ben worden onder de paraplu van een ondertoezichtstelling verwezen naar Kinderen uit de Knel. Beiden hebben geen fiducie in deelname. Beiden zitten passief het traject uit, maar aan het eind van het traject begrijpt moeder het concept ‘parallel ouderschap’ en ziet dat als een eyeopener. Ze onderkent dat ze nog steeds poogt haar ex te veranderen en aan te sturen via lange mails. Ze laat zich coachen om haar mails anders te formuleren en een constructieve opstelling aan te nemen wat betreft meer omgang tussen vader en kinderen.
De ouders Carol en Damian hebben vlammende conflicten en wijzen daarbij voortdurend naar elkaar. Ze worden door Jeugdbescherming aangemeld. Ze zien hun eigen aandeel hierin niet en voelen er ook weinig voor daarnaar te kijken. Vader Damian gaat gaande het proces zien dat zijn ex door angsten gedreven wordt, maar geen kwade intenties heeft. Hij bindt in wanneer er conflicten dreigen en instrueert zijn familie te stoppen met negatieve commentaren naar zijn ex. Jeugdbescherming besluit na evaluatie van het traject op basis van de aanhoudend onvoorspelbare opstelling van moeder de hoofdverblijfplaats naar vader te verleggen omdat er geen verwachting meer is dat zij haar opstelling kan wijzigen. Moeder Carol krijgt een aanbod voor individuele ondersteuning maar gaat daar vooralsnog niet op in.
De ouders Ezra en Felix worden door Jeugdbescherming aangemeld. Vader ziet niets in deelname en stelt zich hooghartig en afwijzend op en heeft een negatieve invloed op het groepsproces. Hij neemt daarin twee andere vaders mee. De therapeuten investeren veel in zijn wens om beter contact met zijn jongste zoon te hebben die zich van hem afwendt. Met hulp van de kindertherapeuten lukt dit. Hij stelt zich daarna coöperatiever op in de groep maar blijft weigeren naar zijn eigen aandeel te kijken. Met de moeder worden in het natraject haar mogelijkheden doorgenomen. Ze verzoent zich ermee dat vader waarschijnlijk nog lange tijd afspraken moeilijk zal maken waarna er veel meer rust komt voor de kinderen.
De ouders Gijs en Hatice komen geregeld niet opdagen en doen hun huiswerk niet. Moeder maakt veel drama in de groep, vader stelt zich afwisselend belerend en gekwetst op. Aan het eind vindt een evaluatie met Jeugdbescherming plaats waarin vastgesteld wordt dat er geen beweging zit in de opstelling van de ouders en dat er geen zicht op is dat ouders bereid zijn hun gedrag te veranderen. De zorgen over de kinderen zijn niet van dien aard dat Jeugdbescherming wil ingrijpen. Jeugdbescherming besluit haar bemoeienis af te sluiten. Aan het oudste kind wordt contact met een buddy van Villa Pinedo aangeboden, de jongste heeft de mogelijkheid van een luisterend oor van een juf op de basisschool. Vader dient na afloop nog wel een klacht in vanwege zijns inziens tekortschietende hulpverlening.
Tot slot
Deelname aan een Kinderen uit de Knel-behandeling is mogelijk wanneer beide ouders de voorwaarden onderschrijven, wat onder meer betekent dat zij verklaren het veilig genoeg te achten bij de andere ouder.
Verwijzingen kunnen daarbij plaatsvinden een in vrijwillig of verplicht kader. Druk en drang vanuit de omgeving kunnen helpen om ambivalente ouders zover te krijgen dat ze bereid zijn een informatief gesprek met de therapeuten te hebben. In dit gesprek kunnen de behandelaren dan hun kwaliteiten inzetten om ouders nieuwsgierig te maken en te motiveren naar het eigen aandeel te kijken.
De behandeling zal vooral tot strijdvermindering leiden als het de therapeuten lukt een aanzet tot vertrouwen in de behandelaren en de behandeling te doen ontstaan en ouders, naast een eventuele externe motivatie, ook een interne motivatie gaan ervaren. Na de start van het programma kunnen dan verschuivingen plaatsvinden in motivatie: ouders die onder dwang deelnemen kunnen na de start intrinsiek gemotiveerd raken en ouders die zich vrijwillig aanmelden kunnen gaandeweg hun hakken in het zand zetten.
Bij sterk ambivalente of ronduit onwillende ouders is deelname op basis van dwang of drang door de verwijzer mogelijk. De voordelen van onvrijwillige deelname kunnen daarbij opwegen tegen de nadelen die kleven aan deelname van ouders zonder intrinsieke motivatie. Op basis van de beschreven overwegingen is er dan ook geen reden om ouders bij wie geen intrinsieke motivatie aanwezig is het traject te onthouden, mits het traject goed is ingekaderd in samenspraak met een verwijzend regiehouder. Uitoefening van drang en dwang kan in die gevallen een belangrijke en zelfs onmisbare stap zijn om tot een verbetering van de situatie voor de kinderen te komen.
Ook kan systematische begrenzing van therapeutische bemoeienis een uitweg bieden voor de groeiende hoeveelheid tijd en energie die hulpverleners en instanties besteden aan conflictscheidingen.
Literatuur
- Asen, E., & Morris, E. (2020). High conflict parenting post-separation. Routledge.
- Elst, E. van der, & Lawick, M.J. van (2020). Net-Werken – Werken met belangrijke betrokkenen in de context van conflictscheidingen – een noodzaak. Systeemtheoretisch Bulletin, 38(2), 89-116.
- Harold, G.T., & Sellers, R. (2018). Annual research review – Interparental conflict and youth psychopathology – an evidence review and practice focused update. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 59(4), 374–402.
- Lawick, M.J. van, & Visser, M.M. (2019). Kinderen uit de Knel – Een interventie voor ouders, kinderen en hun netwerk verwikkeld in een conflictscheiding. SWP.
- Lentfert, M. (2020). Van ik moet naar ik wil – Hoe verplichte systemische behandeling vrijwillig kan (gaan) voelen [Afstudeerscriptie]. Intensieve Opleiding Systeemtherapie Lorentzhuis Haarlem.
- Linden, F. van der (2021). En altijd maar verlangen. Luitingh-Sijthoff.
- Moons, C. (2014). Verplichte scheidingsmediation ter voorkoming van vechtscheidingen [Masterscriptie]. Tilburg University.
- Schoemaker, K., Kruijff, A. de, Visser, M., Lawick, J. van, & Finkenauer, C. (2017). Vechtscheidingen – Beleving en ervaringen van ouders en kinderen en verandering na Kinderen uit de Knel [Onderzoeksrapport]. Academische Werkplaats aanpak Kindermishandeling.
- Steketee, M., Tierolf, B., Lünnemann, K., & Lünnemann, M. (2020). Kwestie van lange adem – Kan huiselijk geweld en kindermishandeling echt stoppen. Verwey-Jonker Instituut.
- Tervoort, M. (2012). Forensische psychiatrie – tussen dwang en vrijblijvendheid. Van Gorcum.
- Verkroost, D.S. (2019). Jeugdhulpverlening ‘met zachte drang’ – duidelijkheid vereist. Tijdschrift voor Jeugdrecht, 1(1), 17-24.
- Verrochio, M.C., Baker, A., & Marchetti, D. (2018). Adult report of childhood exposure to parental alienation at different developmental time periods – Exposure to parental alienation. Journal of Family Therapy, 40(4), 602-618.
- Visser, M.M., Schoemaker, K., Schipper, C. de, Lamers-Winkelman, F., & Finkenauer, C. (2016). Interparental violence and the mediating role of parental availability in children’s trauma related symptoms. Journal of Child & Adolescent Trauma, 9, 115-125.
- Watzlawick, P., Beavin, J., & Jackson, D. (1970). De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Van Loghum Slaterus.
- Zwaneveld, A.M., Linden, B. van der, Overdam, M. van, Lagerwerf, R., & Zararsiz, Z. (2018). Is er nog een plekje vrij? (Rapport). Kinderombudsman Rotterdam.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden