‘Wat als ik koning zou zijn?’
Samenvatting
Kinderen, jongeren en hun families die stressvolle levensgebeurtenissen meemaakten zoals geweld of misbruik, of kinderen van ouders met zware verslavingsproblematiek of psychiatrische diagnoses, hebben net zoals elk ander kind ideeën over de wereld en over de mensen die er leven. Zij brouwen verhalen over de oorzaken van de problemen en proberen de gebeurtenissen betekenis te geven.
Sommigen hebben een heldere kijk op wat er moet gebeuren. Anderen hebben geen flauw idee hoe ermee om te gaan. Vaak draaien hun gedachten en hun antwoorden rond in cirkeltjes. Kinderen staan meestal niet te springen om te praten; gesprekken zijn vaak niet hun manier van communiceren. Onze goedbedoelde vragen als therapeut lopen het risico als ondervragen of uitvragen te klinken en brengen bovendien de hulpverlener al snel in een hiërarchische positie. Nochtans is een veilige plek creeren waar gesproken kan worden een belangrijk doel in therapie.
In dit artikel exploreer ik speelse en narratieve wegen om met kinderen in gesprek te gaan. Ik probeer ruimte te creëren voor hoopgevender perspectieven door gebruik te maken van een veelheid aan posities en rollen en de inbreng van meerstemmigheid in het werken met getraumatiseerde kinderen, jongeren en hun families.
Een aantal moeilijkheden in het spreken met kinderen
Het verhaal van John (8 jaar)
Een jaar geleden pleegde de vader van John suïcide na een periode van huiselijk geweld. Vier dagen na diens overlijden vertelde John dat hij niet langer verdrietig zou zijn. Sinds dat moment laat hij geen traan meer. Hij neemt verantwoordelijkheid voor vele taken en gedraagt zich als de vader en man in huis. Hij ‘coacht’ moeder en zijn kleine broers. Hij dicteert hoe het gras gemaaid moet worden en wanneer de vaatwasser gevuld. Hij jaagt zijn broers op zodat ze tijdig op school aankomen.
Sinds een paar maanden zijn de woedebuien aan de macht. Ze nemen zowel in frequentie als in proportie toe. John komt samen met zijn moeder in therapie vanwege de traumatische gebeurtenissen in het verleden en om de woedebuien te stoppen. Hij vertelt dat alles oké is, vermijdt elke vraag over de moeilijkheden of over zijn vader en probeert ons te overtuigen dat alles goed gaat.
Praten met kinderen volgt meestal niet de algemeen geaccepteerde regels van conversaties. Er is steeds een hiërarchie tussen de volwassene en het kind, ook al doen we pogingen om deze zo klein mogelijk te maken. Onze fysieke grootte, het aantal woorden waarover we beschikken en de wijze waarop wij de wereld overzien, installeren reeds een groot verschil. Het risico om opgesloten te raken in een ‘zorgrelatie’ waar de volwassene helpt en het kind geholpen moet worden, of waar de één advies geeft en de ander het advies opvolgt, loert steeds om de hoek. Deze hiërarchie maakt tevens dat onze vragen snel klinken als uitvragen of zoeken naar een verklaring. Ze kunnen de indruk wekken dat het kind het probleem is (Freeman, Epston & Lobovits, 1997).
Onze theorieën over de ontwikkeling van kinderen, hun morele ontwikkeling, hechting en veerkracht beïnvloeden hoe we over kinderen denken, hoe we met hen praten, welke vragen we stellen en welke betekenissen we distilleren uit hetgeen hen bezighoudt (Vetere & Dowling, 2005). De eigen ervaringen, verhalen, ideeën of overtuigingen van het kind kunnen daarbij onuitgesproken blijven. Kinderen halen hun schouders op en zeggen ‘Ik weet het niet’, geven standaard antwoorden of antwoorden sociaal wenselijk.
Hindernissen in de conversaties met kinderen bij trauma
In het eerste gesprek met John lijkt elke nieuwe vraag de woedebuien in de kamer te inviteren. Hij staat op ontploffen, begint plots luidkeels een liedje te zingen en draait zijn rug naar mij.
In de context van trauma kan de therapiekamer met zwaarte en ernst gevuld raken. De effecten van het trauma en het hele scala aan emoties is voelbaar in de ruimte. Onze drang om het kind te helpen wordt sterker, waarbij allerlei ideeën over wat goed is voor het kind onze acties sturen. De verhalen van de kinderen worden kwetsbaar voor kolonisatie (Fredman, 1997), ingepalmd en geïnterpreteerd binnen hulpverleningskaders. Dit maakt dat hun stemmen gemakkelijk verstommen. Dominante ideeën over trauma zijn dat spreken over de moeilijkheden een goede zaak is en dat therapie de beste weg is om ermee om te gaan. Dit lijkt de belofte in te houden dat het de problemen zal oplossen.
In de meeste gevallen komt het idee om in therapie te gaan niet van het kind, maar van de ouders, familie of bezorgde betrokkenen. Ze hopen op minder moeilijkheden of een betere relatie. De kinderen zijn vaak niet overtuigd dat spreken en therapie helpend kan zijn. Integendeel, ze hebben soms ervaringen achter de rug dat volwassenen niet te vertrouwen zijn en dat spreken tot meer moeilijkheden leidt. Dit brengt argwaan in de therapiekamer. Wanneer onze vragen bij het kind het gevoel oproepen dat het onderzocht en geanalyseerd wordt, dan is niet langer het probleem het probleem, maar wordt het kind het probleem (White, 2007). Ook wanneer we focussen op hun antwoorden op het trauma en niet op de details van het trauma zelf (Yuen, 2007), kunnen onze vragen als indringend en onrespectvol worden ervaren.
Na traumatische ervaringen verliezen heel wat kinderen het contact met het waardevolle van zichzelf. Ze trekken vooral negatieve conclusies over hun identiteit en hun leven. Hun gevoel van zelfwaarde kan zo’n dieptepunt bereiken dat ze geen notie meer hebben van wat ze waarderen in het leven (White, 2006a). Dit maakt het extra moeilijk om op onze vragen te antwoorden. Het niet vinden van antwoorden geeft hen een nog groter gevoel van falen. In de therapie moeten wij er nochtans voor zorgen dat we de traumatische ervaringen en de daarbij horende negatieve conclusies over zichzelf niet versterken.
Samen met zijn moeder in therapie komen heeft voor John de betekenis ‘Ik ben het probleem’, ‘Ik doe het niet goed’, ‘Ik moet veranderen en stoppen met zo boos zijn’. Zijn moeder wordt steeds ongeruster dat hij dezelfde weg opgaat als zijn vader. Ze hoopt dat hij over de geweldervaringen en de impact van zijn vaders dood heen raakt.
Als narratief systeemtherapeut is mijn gereedschapskist gevuld met vragen. Jammer genoeg werkt juist dit gereedschap in deze context vaak als wapen en niet als instrument dat ruimte creëert om verhalen te vertellen. White (2006b) vraagt zich af hoe we kunnen garanderen dat we kinderen niet bloot stellen aan een ervaring van hertraumatisering in een context van spreken over wat ze meemaakten. Ook Alan Jenkins (2009) benadrukt het belang van interveniëren, zonder praktijken van misbruik of geweld te reproduceren. Hoe kunnen we de effecten van trauma reduceren en de vaardigheden en kennis van de kinderen zelf naar de voorgrond brengen (Ncazelo Ncube, 2006)? Hoe kan ik spreken zonder deze kinderen en jongeren te forceren? Hoe kunnen we op zo’n manier met kinderen praten dat wat hen zorgen baart, wat voor hen belangrijk en waardevol is, opgemerkt kan worden door henzelf, hun gezin, de therapeut en betrokkenen?
Bij trauma of ingrijpende gebeurtenissen kan de slachtofferidentiteit mensen volledig omsluiten. De verschillende aspecten van wie men nog meer is, zijn niet langer zichtbaar. White (2006b) legt sterk de nadruk op het naar de voorgrond brengen van veilige identiteitsterritoria. Mensen vertellen verhalen over zichzelf, hun relaties en hun leven en tegelijk leven ze in die verhalen. Deze verhalen zijn territoria die hun leven en identiteit vormgeven. Het maakt verschil vanuit welke verhalen mensen naar zichzelf en hun ervaringen kijken en hierop reflecteren. Veilige identiteitsterritoria zijn verhalen over levensterreinen en relationele contexten waarbinnen het kind niet gedefinieerd is door het trauma, maar waar het kind als daadkrachtig persoon in zijn eigen leven verschijnt.
Grond onder de voeten: kinderen her-verbinden met wat ze waardevol en belangrijk vinden
Indien we de relatie therapeut-cliënt/kind parkeren worden nieuwe conversaties mogelijk. We zoeken naar een relationele context waarbinnen we volwaardige participanten zijn. Door elk een andere rol of positie in te nemen in het gesprek, raken we geëngageerd in andere identiteitsterritoria. Het ‘onuitgesprokene’ kan gezegd worden vanuit een andere positie en nieuwe, alternatieve verhalen worden binnen gebracht vanuit een andere rol.
John zegt dat het oneerlijk is dat hij in therapie moet en al deze stomme vragen moet beantwoorden. Ik merk op dat in deze uitroep ‘eerlijkheid’ belangrijk is voor hem. Er zijn heel wat zaken in de wereld rondom hem oneerlijk. Ik nodig hem uit de positie van koning in te nemen en ik word zijn onderdaan.
Deze positieswitch brengt ons in een andere relatie en conversatie.
Ik vraag: ‘Mocht jij koning zijn, hoe zou jouw koninkrijk eruit zien? En op welke wijze zou jij “eerlijkheid” of “rechtvaardigheid” installeren?’ We tekenen op een blad een landkaart met regels en wetten. Het wordt een land waar mensen niet mogen beslissen te stoppen met leven. Dit brengt mij tot de vraag: ‘En wat als mensen dit toch doen? Is het jouw verantwoordelijkheid als koning om dit te vermijden? Kan je dit als koning vermijden?’

Na een incident op school vraag ik: ‘Wat als je schooldirecteur zou zijn? Wat zou je veranderen? Hoe zou je de “eerlijkheid” uitnodigen in school?’

John tekent een plattegrond van de school en brengt een aantal belangrijke wijzigingen aan: meer groen, minder plaats voor voetbal en meer plaats voor fantasie.
Als schooldirecteur mompelt hij ook nog dat hij een andere weg naar het zwembad eist. Als nieuwsgierige leerling vraag ik: ‘Waarom?’ ‘Het is niet oké om het kerkhof te passeren met alle kinderen die te veel lawaai maken.’
We nemen een kijkje op Google Earth en hij toont me hoe een korte weg naar het zwembad vrijwel langs het graf van zijn vader loopt.
Als koning plaatsen we het kind op een expert- of alternatieve positie die hem toelaat bepaalde dingen te zeggen, denken of vragen die hij niet rechtstreeks kan, wil of durft te uiten. Het is niet langer gereduceerd tot ‘het probleem’, ‘het cliënt-zijn’ met de daarbij horende discoursen (geheel van meningen, metaforen, representaties, beelden, verhalen en verklaringen die samen een versie van de werkelijkheid produceren) die onze relatie en onze conversatie inperken. Deze nieuwe relationele context met verschillende rollen en posities maakt het tevens mogelijk om vragen voor te leggen die voorheen te indringend en/of niet respectvol voelden. Het kind kan op een indirecte wijze vertellen over wat in hem leeft en het wordt mogelijk om te praten over de pijnlijke thema’s, moeilijke dilemma’s, overtuigingen, wensen en dromen: ‘Het is maar een rolletje dat we spelen.’
Elke rol kan nieuwe ideeën binnenbrengen en vragen oproepen. De één kan protesteren, de ander kan een perspectief voorleggen of zijn opinie herzien. Vanuit deze andere positie kunnen nieuwe ideeën, kennis of antwoorden op bepaalde ervaringen ontdekt worden. Het kind of de jongere kan her-verbonden worden met wat voor hem belangrijk is zoals eerlijkheid in het voorbeeld van John. Het kan zijn relatie met de moeilijkheden evalueren en vanuit die positie een (ander) standpunt innemen.
Deze switch bij John opende verdere gesprekken over ‘eerlijkheid’ en zaken die voor hem belangrijk zijn. Als koning maakt ‘oneerlijkheid’ hem kwaad. Hij zou Monsieur Boosheid niet toelaten in zijn land! Hij maakt Monsieur Boosheid in klei en plaatst hem aan de grens van zijn land. Hij wil hem graag naar Antarctica sturen, dat vol met ‘verdwaalpijlen’ staat.

Moeder wordt er geregeld op het einde van een sessie bij gehaald en door John en mij over onze zoektocht en ontdekkingen geïnformeerd. We bouwen enige afstand in en halen moeder uit haar vanzelfsprekende rol door haar te laten reageren op deze verhalen vanop een out-sider-witnesspositie.
We vragen om eerst aandachtig te luisteren naar wat haar raakt, welk beeld dit mogelijk oproept, waar het resoneert bij haarzelf en wat ze mogelijk meeneemt. Pas nadat we ons relaas gedaan hebben, nodigen we moeder uit om aan de hand van deze voorgaande vragen haar reflecties te delen.
Deze vorm van her-vertellen erkent de ervaringen van het kind en wat het belangrijk vindt, zorgt voor rijkere verhalen en creëert verbondenheid rond gemeenschappelijke thema’s.
Wegen tot her-verbinding
Als therapeut kun je de vraag opwerpen: ‘Heb jij ook soms het idee, de overtuiging of het gevoel dat je de enige bent op deze planeet die denkt, voelt of handelt op deze manier?’
Al wil John niet praten over zichzelf, zijn leven en de dingen die gebeurden, dit betekent niet dat er geen vragen door zijn hoofd spoken. Door de tijd heen raakte John ervan overtuigd dat hij de enige op deze wereld is die deze woedeaanvallen heeft. Hij merkt niet langer op dat anderen soms ook kwaad zijn, zich verdrietig voelen of zich eigenaardig gedragen.
Ik vraag hem wat hij graag zou te weten komen over woedebuien en Monsieur Boosheid. Ik stel voor om als echte onderzoekers een wetenschappelijk onderzoek over woedebuien te beginnen en de resultaten vervolgens te delen met geïnteresseerden.
Heel wat gekwetste kinderen hebben vragen bij wat hen in hun leven is overkomen. Meestal stellen ze deze vragen niet openlijk, of ze zijn gestopt zich daar vragen bij te stellen uit angst voor de mogelijke negatieve antwoorden. De gelaagdheid, en vooral de rijkdom van de verschillende en genuanceerde ervaringen lijkt verdwenen. Deze kinderen zijn gestopt om zich heen te kijken en merken niet langer op dat anderen ook worstelen met dezelfde thema’s, of wegen zoeken om met moeilijkheden om te gaan. Zij raken afgesneden van de vele stemmen die hen omringen en lijken wel de enigen die deze zaken meemaken en beleven. De overtuiging dat niemand kan begrijpen wat zij voelen, denken of doen, kan zich in hen hebben genesteld.
Mensen ondernemen steeds pogingen om het trauma waaraan ze blootstaan te vermijden. Wanneer voorkomen onmogelijk is, zetten ze stappen om de effecten van het trauma op hun leven te beperken (White, 2006a). Volgens Denborough (2008) zijn deze antwoorden op trauma’s ook antwoorden op sociale moeilijkheden die in de maatschappij aan de orde zijn, zoals geweld, verlies en eenzaamheid. In plaats van het kind te bevragen hoe het heeft gereageerd op de ingrijpende gebeurtenissen, of onder welke sociale moeilijkheden het zich staande probeert te houden, kunnen we aannemen dat heel wat mensen hiermee om moeten gaan.
Winslade en Williams (2012) benadrukken het belang om mensen samen te brengen in wederzijdse steun, in plaats van aan te nemen dat mensen in afzondering met al deze problemen om moeten gaan. Dit brengt ons bij de vraag: kunnen we kinderen de mogelijkheid bieden om met de ervaringen en antwoorden van anderen te resoneren, zonder zelf hun verhaal te moeten vertellen?
Indien we de vragen die het hoofd van een kind bezetten kunnen grijpen, kunnen we deze vragen verzamelen en voorleggen aan anderen, terwijl het kind naar de antwoorden luistert.
John en ik maken een lijst met zaken die hij graag zou te weten komen over Monsieur Boosheid en over de ervaringen van andere mensen met hun Monsieur Boosheid.
Is er een Monsieur Boosheid die jou af en toe bezoekt? Indien ja, in welke situaties duikt hij het meest op? Komt hij plots of eerder stilletjes binnenglippen? Wat laat hij jou allemaal doen? Laat hij je soms dingen doen die je eigenlijk niet wil? Zegt hij soms jezelf pijn te doen?
Identiteit is een ‘association of life’ (Myerhoff, 2007; White, 2007) met leden uit het verleden, het heden en de toekomst. Met het kind in therapie kunnen we de leden van deze ‘levensclub’ imaginair of letterlijk bezoeken, met hen in gesprek gaan en hun ervaringen, gedachten en wensen uitnodigen in de conversatie. Wanneer we de stemmen van de levensclub laten vertellen welke stappen zij zetten, op welke wijze zij met sociale problemen omgaan en welke antwoorden zij vonden bij ingrijpende situaties, hoeft het kind of de jongere niet zelf te spreken. Hun leefwereld en identiteit raakt weer bevolkt met een veelheid aan stemmen, naast de eensporige negatieve stem die zich vaak in hun identiteit genesteld heeft. Terzelfdertijd bieden we hen de mogelijkheid om te luisteren naar deze veelheid aan stemmen.
Binnenbrengen van polyfonie
Doorheen de traumatische ervaringen zijn zekerheden bij het kind of de jongere door elkaar geschud. Wat zij zeker wisten en wat vertrouwd was, is niet langer. Hun antwoorden op de moeilijkheden worden vaak niet opgemerkt als antwoorden, laat staan dat ze erkend worden. Het kind kan anderen bevragen over hun ervaringen, lastige emoties, onaangename gedachten en hun antwoorden in moeilijke tijden. Als luisteraar krijgen ze erkenning voor hun manier van handelen.
We kunnen onderzoeken welke stemmen we voor het afnemen van een enquête of interview uitnodigen (Vermeire, 2006). We kunnen het kind of de jongere vragen in wiens ideeën hij het meest geïnteresseerd is, of wie hij het eerst wil horen. Elke stem heeft een verschillend gewicht, een verschillende waarde en een verschillende betekenis. We kunnen de stemmen imaginair of echt beluisteren. We kunnen ze in de therapieruimte uitnodigen, de straat opgaan of de enquêtes via het internet rondsturen. We kunnen vreemden bevragen of nauw betrokkenen, leeftijdsgenoten of ouderen, knuffelberen, idolen of mensen met een specifieke positie zoals de politie, de jeugdrechter, de psychiater.
John en ik beslissen om eerst een test te doen. We willen nagaan of we de goede vragen bedachten. We nodigen een collega uit. John is cameraman en ik ben interviewer. Hij neemt de camera op zijn schouder. Achter de camera heeft hij een veilige plek om te luisteren. Heel snel is hij verrast door de antwoorden van mijn collega. Zelfs gewone volwassenen kunnen zo woedend worden dat ze dingen doen die ze niet willen en daarna boos zijn op zichzelf.
De positie van een wetenschappelijk onderzoeker, interviewer of cameraman biedt het kind een veilige plaats om te staan en de vragen te stellen die hem bezighouden. Tegelijk biedt het de kans om rond te kijken en nieuwe verhalen te horen.
Het is belangrijk om niet één stem aan het woord te laten en te beluisteren want dit kan de nieuwe waarheid worden, en ook niet twee want dit kan een dilemma creëren, maar om verschillende stemmen in te brengen. Verschillende mensen brengen meerdere realiteiten en perspectieven binnen. Dit creëert keuzevrijheid en actieve reflectie (Fredman, 1997). Kennis komt steeds vanuit verschillende invalshoeken en als we deze soorten kennis binnenbrengen wordt het een polyfonische conversatie (Gergen, 1999; Vermeire, 2014). De wetenschap van experts, maar ook lokale kennis kan aan bod komen en al deze verschillende soorten kennis worden onderzocht.
John heeft de ambitie om politieman te worden en zo ‘rechtvaardigheid’ te installeren. Nadat we heel wat mensen interviewden over Monsieur Boosheid en hun antwoorden verzamelden in ‘Het grote Monsieur Boosheid onderzoeksboek’, vroeg ik hem of politiemannen mogen boos worden en of er misschien situaties zijn waar zij Monsieur Boosheid op bezoek krijgen? Hij schudt onmiddellijk het hoofd van nee, maar is niet helemaal zeker.
Ik stel hem voor onze onderzoeksgroep uit te breiden en we gaan op zoek naar politiestemmen. Een paar weken later vinden we twee politiemannen bereid om zich te laten interviewen. Intussen breidt de vragenlijst zich uit en worden voortdurend thema’s toegevoegd die John bezig houden.
- Waarom werd je politieman of -vrouw?
- Wat was je grote droom als kind?
- Welke vaardigheden heb je nodig bij de politie?
- Hoe zorg je ervoor dat mensen de regels en de wet volgen? En wat als mensen dit niet doen? Hoe denk je over straffen?
- Mag je als politieman bang zijn? Angstig, of verdrietig?
- Ben je ooit bang, boos of verdrietig geweest? Zo ja, wat deed je toen?
- Heb je al eens moeten schieten?
Het interview met de politiemannen nam een uur in beslag. Ook hier is John cameraman en ben ik interviewer.
S: ‘Ben je soms bang als politieman?’
P1: ‘Absoluut! Wij zijn mensen hé. We hebben alle gevoelens die andere mensen hebben. Ik weende al eens tijdens mijn werk.’
P2: ‘In feite, we moeten boos kunnen worden en soms wenen. We moeten verdriet kunnen voelen. Op die manier kunnen we begrijpen hoe iemand anders zich voelt.’
S: ‘Dus, je zegt dat het niet verboden is voor een politieman om verdrietig te zijn?’
P1: ‘Helemaal niet! We willen echte mensen bij de politie. Soms hebben we moeilijke zaken en dan moeten we met elkaar kunnen praten.’ P2: ‘Je kan de moeilijkheden niet met je meenemen naar huis. Anders krijg je een hoofd vol problemen en zorgen. Met elkaar praten helpt dan.’
…
S: ‘Er is een gevoel dat onze speciale aandacht opeist. We deden er al veel onderzoek naar.’
John: ‘Ja, Monsieur Boosheid…’
Op dat moment begint John alles uit te leggen over Monsieur Boosheid en zijn pogingen om hem naar Antarctica te sturen. John raakt zo geëngageerd in het gesprek dat hij zelfs zijn onderzoekerspositie vergeet, achter de camera vandaan komt, zelf de vragen stelt en zijn eigen verhaal aan de politie vertelt.
Catharsis
Myerhoff (2007) benadrukt dat luidop uitgesproken verhalen in aanwezigheid van getuigen meer zijn dan een tekst. Het is een gebeurtenis waarbij de luisteraar meer is dan een passieve ontvanger of bekrachtiger. De luisteraar verandert door het luisteren. White (2004) laat zien hoe de positie van outsider witness de luisteraar naar nieuwe of vergeten plekken brengt of nieuwe wegen opent.
Het kind of de jongere verandert tijdens het luisteren naar het interview of het presenteren van de vragenlijst. Daarmee vindt catharsis, in de betekenis die White (2004, p.49) voor ogen had, plaats: ‘Iemand beweegt van de ene naar een andere plaats.’ Getuige zijn van uitdrukkingen van levenservaringen en van de antwoorden van mensen op hun moeilijkheden brengt niet alleen emotionele beweging, maar zorgt ook voor een beweging naar andere plaatsen die mogelijk:
- een nieuw perspectief bieden op iemand zijn leven, geschiedenis of identiteit;
- een nieuw engagement naar verwaarloosde aspecten van iemands geschiedenis teweegbrengen;
- nieuwe betekenissen oproepen bij ervaringen die voorheen niet begrepen werden;
- bepaalde stappen in iemands leven initiëren die voorheen niet overwogen werden en
- een denken mogelijk maken buiten de geijkte paden.
De kinderen of jongeren kunnen de verschillende stemmen die ze horen en de verschillende personen die ze interviewen in hun leven integreren. Hun identiteitsterritoria worden met deze stemmen bevolkt als een soort reisgezellen.
De interviews creëren rijke beschrijvingen die verscheiden, gelaagd, genuanceerd, meerstemmig en waardevol zijn. Bepaalde aspecten of thema’s kunnen resoneren met de ervaringen, maar het kind kiest als luisteraar waar het aandacht aan besteedt en wat interessant, helpend, inspirerend of steunend klinkt. Deze stemmen kunnen lid worden van de association of life en resoneren als erkenning, herkenning en appreciatie. Ze werken soms als toetssteen, referentiepunt en normalisatie. Tegelijk steunen ze en geven ze advies of inspiratie. Het kind kan zo verbonden raken met de geïnterviewde rond gedeelde thema’s (White, 2004). Deze stemmen kunnen ook een tegenwicht bieden voor radicale overtuigingen en sociale discours. Zo kan bijvoorbeeld de aanname dat politiemannen te allen tijde hun emoties de baas zijn genuanceerd worden.
Na een hele reeks interviews concludeert John dat Monsieur Boosheid een klein zusje ‘Mevrouwtje Verdriet’ heeft, en zijn ouders zijn ‘Meneer en Mevrouw Ontgoocheling en Teleurstelling’. Dat heel wat mensen af en toe bezoek krijgen van Monsieur Boosheid is een opluchting voor hem. Het politie-interview gaf hem permissie te voelen wat hij voelt.
Voor John was de rol van ‘wetenschappelijk onderzoeker’ en cameraman een veilige positie om nieuwsgierig op onderzoek te gaan. Mijn ervaring is dat sommige meisjes liever een enquête opstellen voor een glossy magazine en als journalist rondlopen.
Stemmen als erkenning: veraf en nabij
Als John eenmaal weer grond onder de voeten heeft, zich niet langer het probleem voelt en ontdekt dat zijn ervaringen begrepen kunnen worden, wordt hij zeer nieuwsgierig naar wat anderen bewaren of bij zich houden wanneer iemand gestorven is. Hij is nog steeds niet bereid te praten over zijn vader en de gebeurtenissen, maar hij engageert zich snel in het maken van een vragenlijst over ‘bewaren’. Opnieuw leggen we de vragen voor aan een aantal mensen in het gebouw. Een fragment uit het interview met een collega. John is cameraman.
S: ‘Is er iemand in jouw familie gestorven die je heel graag zag?’
C: ‘Ja, mijn vader.’
S: ‘Is dit lang geleden of recent?’
C: ‘Ongeveer vijf jaar geleden.’
S: ‘Mis je die soms?’
C: ‘Ja, heel veel. Soms meer en soms minder. Vorige week op zijn verjaardag had ik een moeilijk moment.’
S: ‘Zijn er dingen die je bewaard hebt?’
C: ‘Ik heb een grote foto aan de wand van mijn bureau. Soms kijk ik ernaar en dan lacht hij naar mij.’
Op dat moment onderbreekt John en begint te vertellen dat zijn vader ook gestorven is en dat hij ook een foto heeft waarop zijn vader lacht.
Wanneer we de therapiekamer weer binnen stappen merkt hij op: ‘Ik ontdekte iets! Je vergeet dit dus nooit! Ik was bang dat ik mijn vader zou vergeten.’ Vervolgens stelt hij voor dat ik hem ook eens interview over zijn vader en het film met de camera. Ik neem de interviewpositie in en hij gaat eerst voor de spiegel staan om zich op te smukken.
S: ‘John, Is het reeds lang geleden dat je vader stierf?’
J: ‘Bijna een jaar?’
S: ‘Wat mis je het meest?’
J: ‘Zijn lekkere zelfgemaakte spaghetti…’
In onze zoektocht naar stemmen met herkenning of erkenning, kunnen we spelen met afstand en nabijheid. Elke stem heeft een ander gewicht en kan een verschillende betekenis binnenbrengen. Vaak zijn kinderen en jongeren heel nieuwsgierig naar wat hun ouders, broers, zussen of vrienden denken, maar tegelijk zijn ze bang voor de mogelijke antwoorden op hun vragen. In onze poging een veilige grond om op te staan te creëren, werkt het meestal geruststellend om eerst ongekende, random gekozen mensen te bevragen.
Wanneer ouders aan de beurt zijn is het belangrijk hen op de positie van geïnterviewde te krijgen, waarbij wij geïnteresseerd zijn in hun ervaringen, kennis en vaardigheden maar niet in hun advies, positieve bekrachtiging of morele preken. We willen hen niet op de moeder-, vader-, vriend-stoel, want dan praten ze op dezelfde vertrouwde wijze zoals steeds. We hopen op nieuwe, alternatieve nog niet vertelde verhalen, zodat het kind nieuwsgierig wordt en iets kan horen naast de vanzelfsprekende, dominante ideeën.
Gedurende het interview- en onderzoeksproces wordt de moeder van John bij elke gezette stap door ons samen over onze vraagstellingen, ontdekkingen en evoluties bijgepraat en als outsider witness gehoord, maar ze wordt niet zelf op interview uitgenodigd tot John zelf de tijd rijp acht.
Nadat we verschillende mensen interviewden, beslist hij dat het tijd is om zijn moeder te interviewen. Hij presenteert haar de vragenlijsten. Hij wil liever niet aanwezig zijn in de kamer terwijl ik haar bevraag. Hij denkt dat ze dan meer open en vrij zal praten. ‘Ze verbergt altijd haar tranen voor ons.’ We besluiten het te filmen en daarna samen de opnames te bekijken.
Documenteren van de onderzoeksresultaten en de polyfonie
De meeste interviews en enquêtes worden opgenomen en in documenten zoals brieven, verslagen en lijsten vastgelegd. Daarmee kan het kind de woorden, ideeën en antwoorden van de bevraagden herlezen of herbekijken. Na een interview is het soms moeilijk voor een kind om de woorden, zinnen of uitdrukkingen van de geïnterviewde terug te halen. Door het op te nemen, te registreren en te documenteren, kan het kind op elk moment er zijn eigen ervaringen, gedachten, gevoelens naast leggen, een standpunt innemen en nieuwe betekenissen creëren (Fox, 2003; Epston & White, 1992).
Het maakt tegelijk het werk dat het kind verzet heeft en de verschillende ontdekkingen zichtbaar. Het helpt de verworven kennis beter vast te houden, te delen en daar weer gesprekken over te hebben (Vermeire, 2009). De verzamelde wijsheid, vaardigheden en kennis rond bepaalde thema’s of ervaringen kunnen ze naar anderen inzetten. Dit is een actieve positie in tegenstelling tot de startpositie waarbij het kind therapie nodig heeft en geholpen moet worden.
Tijdens de interviews hield John een onderzoekboek bij waarin hij alle gegevens en belangrijke verhalen en ervaringen die mensen vertelden, verzamelde. Het kreeg de titel Het grote onrechtvaardigheidsboek. Na de interviews over Monsieur Boosheid en de emoties schreef hij een kroniek, De geschiedenis en familie van Monsieur Boosheid.

Rituelen en ceremonies om onze ontdekkingen, onderzoeksdata en kennis te delen
Onder meer White (2006c) ziet rituelen en vieringen als betekenisvolle stappen in het proces, weg van de probleemverhalen naar nieuwe en geprefereerde verhaalversies in het leven. Door de afgelegde weg, de ontdekkingen en nieuwe ideeën te presenteren aan een publiek kan er vanuit de toehoorders erkenning komen. Het kan een moment en plek zijn waar we beginnen met het nieuws te verspreiden, het delen van de kennis van het kind en met het verbinden van hun leven met anderen op een steunende wijze. We brengen de verschillende stemmen samen en laten ze circuleren tussen alle betrokkenen en geïnteresseerden.
Nadat alle interviews en vragenlijsten zijn afgenomen, de gegevens gedocumenteerd in een boek en de tekeningen in een map, besluiten John en ik dat het tijd is voor een ‘diploma-uitreiking’ met een kleine lezing. John was intussen een topinterviewer en cameraman, maar vooral een onderzoeker gespecialiseerd in emoties en onrechtvaardigheid. Het was tijd om al onze resultaten te presenteren aan zijn familie, vrienden en elkeen geïnteresseerd in het onderwerp. Op het einde van de bijeenkomst ontving hij een diploma.
De mogelijkheden van spelen met rollen, posities en interviews
Wat kan, mag of moet gezegd worden door zowel het kind, zijn dierbaren als de therapeut wordt in vele dialogen bepaald. De therapiekamer is omgeven met spiegels van sociale en culturele discours die de betekenissen van de therapeutische conversatie kleuren. Ons spelen met rollen en posities en het openen van de therapiedeur om te interviewen, biedt de mogelijkheid om de klassieke parcours te verlaten. De ‘moetens’ vervat in sociale discours kunnen even geparkeerd worden. We spelen met de kaders van therapie en we creëren een nieuwe relationele context die nieuwe mogelijkheden biedt.
Deze benadering herpositioneert onszelf in een meer collaboratieve positie. Onze aandrang om het kind te helpen, te veranderen of zaken te leren of te tonen wordt op een afstand gehouden. Vanuit een bepaalde rol wordt het gemakkelijker om sommige problemen te erkennen, bepaalde ideeën te honoreren of om sceptisch te zijn en vragen te stellen die voorheen onuitgesproken bleven. Het opent wegen om verder te gaan.
Literatuur
- Denborough, D. (2008). Collective narrative practice. Adelaide: Dulwich Centre.
- Epston, D. & White, M. (1992). Consulting your consultants – The documentation of alternative knowledges. In D. Epston & M. White (eds.) Experience, contradiction, narrative and imagination (pp. 11-16). Adelaide: Dulwich Centre.
- Fox, H. (2003). Using therapeutic documents – A review. International Journal of Narrative Therapy and Community Work, 4, 25-35.
- Fredman, G. (1997). Death talk – Conversations with children and families. London: Karnac.
- Freeman, J., Epston, D. & Lobovits (1997). Playful approaches to serious problems – Narrative therapy with children and their families. New York/London: Norton.
- Gergen, K. (1999). An invitation to social construction. London: Sage.
- Jenkins, A. (2009). Becoming ethical – A parallel, political journey with men who have abused. Lyme Regis, Dorset: Russell House Publishing.
- Myerhoff, B. (2007). Stories as equipment for living. In M. Kaminsky & M.Weiss (eds.), Stories as equipment for living – Last talks and tales of Barbara Myerhoff (pp. 17-27). Ann Arbor: University of Michigan Press.
- Ncube, N. (2006). The tree of life – Using narrative ideas in work with vulnerable children in South Africa. International Journal of Narrative Therapy and Community Work, 1, 3-16.
- Vermeire, S. (2006). Heb jij dat ook…? – Enquêtes en interviews als communicatieve toets en betekenisverkenning van gevoelens, ervaringen of gebeurtenissen bij kinderen. Systeemtheoretisch Bulletin, 24, 161-174.
- Vermeire, S. (2009). You’ve got mail – Werken met therapeutische brieven en documenten. Systeemtheoretisch Bulletin, 27, 317-335.
- Vermeire, S. (2011). Narratieve wegen tot herstel – Het interview als therapeutische methode. Systeemtheoretisch Bulletin, 30, 123-141.
- Vermeire, S. (2014). Ethiek. In A. Savenije, M.J. van Lawick & E. Reijmers (red.). Handboek systeemtherapie (p151-161). Utrecht: De Tijdstroom.
- Vetere, A. & Dowling, E. (eds.) (2005). Narrative therapies with children and their families. London/New York: Routledge.
- Winslade, J. & Williams, M. (2012). Safe and peaceful schools – Addressing conflict and eliminating violence. Thousand Oaks, CA: Corwin/Sage.
- White, M. (2004). Narrative practice and exotic lives – Resurrecting diversity in everyday life. Adelaide: Dulwich Centre.
- White, M. (2006a). Working with people who are suffering the consequences of multiple trauma – A narrative perspective. In D. Denborough (ed.), Trauma – Narrative responses to traumatic experience (pp. 25-85). Adelaide: Dulwich Centre.
- White, M. (2006b). Children, trauma and subordinate storyline development. In D. Denborough (ed.), Trauma – Narrative responses to traumatic experience (pp. 143-165). Adelaide: Dulwich Centre.
- White, M. (2006c). Working with children who have experienced significant trauma. In M. White & A. Morgan (eds.), Narrative therapy with children and their families (pp. 85-97). Adelaide: Dulwich Centre.
- White, M. (2007). Maps of narrative practice. New York: Norton.
- Yuen, A. (2007). Discovering children’s responses to trauma – A response-based narrative practice. International Journal of Narrative Therapy and Community Work, 4, 3-18.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden