Patronen van partnergeweld
Samenvatting
‘While horror at their acts is inevitable, greater understanding of how they become to behave in these violent ways evokes compassion rather than blame.’ (Bowlby, 1984)
In dit artikel beschrijven wij vier verschillende geweldpatronen bij koppels. We baseren ons daarbij enerzijds op recente wetenschappelijke evoluties en bevindingen over partnergeweld en anderzijds op inzichten uit emotionally focused therapy (eft) (Johnson, 2004).
Michael P. Johnson (1995) maakte voor het eerst onderscheid tussen twee types van partnergeweld: enerzijds ‘situationeel koppelgeweld’ dat voortkomt uit escalerende interacties (Johnson & Leone, 2005; Kelly & Johnson, 2008), en anderzijds ‘intiem terrorisme’, een vorm van partnergeweld die zijn oorsprong vindt in macht, controle en genderverschillen. Bij het eerste type is het geweld bidirectioneel van aard, bij het tweede type unidirectioneel. Zowel in de vakliteratuur (Groen & Van Lawick, 2013; Stith, McCollum, Amanor-Boadu & Smith, 2012) als in onderzoeksliteratuur over partnergeweld (Bookwala, Frieze, Smith & Ryan, 1992; Gray & Foshee, 1997; Hellemans, 2015; Magdol, Moffitt, Caspi, Newman, Fagan & Silva, 1997; Straus, 2008) is men ervan overtuigd dat situationeel koppelgeweld het meest voorkomt, zeker bij de koppels die men in de therapiekamer ziet (Simpson, Doss, Wheeler & Christensen, 2007). In dit artikel beperken we ons tot deze meest voorkomende vorm van partnergeweld.
Vanuit de klinische praktijk beschrijven we interactieprocessen die de context vormen van situationeel koppelgeweld. Dit resulteert in de beschrijving van vier geweldpatronen. We hopen hulpverleners en therapeuten hierdoor meer inzicht te geven in de manier waarop partnergeweld ingebed is in relationele impasses die ontstaan uit negatieve, zichzelf bevestigende interactiepatronen.
We vertrekken hierbij vanuit het eft-model. Eft is een vorm van relatietherapie die zeer effectief is bij relatieconflicten (Johnson & Brubacher, 2016). Dit therapiemodel beschouwde partnergeweld lang als een contraindicatie voor koppeltherapie (Johnson, 2004; Johnson et al., 2005). Recent gaan er echter steeds meer stemmen op dat eft bij situationeel koppelgeweld wel aangewezen kan zijn (Johnson & Brubacher, 2016; Schneider & Brimhall, 2014). Vanuit onze klinische praktijk kunnen wij aansluiten bij deze recente bevindingen, vanuit de vaststelling dat geweld vaak voortkomt uit onveilige gehechtheid in relaties en de daaruit voortvloeiende negatieve interactiepatronen.
Recente wetenschappelijke ontwikkelingen over partnergeweld
Niettegenstaande de vaststelling dat situationeel koppelgeweld de meest voorkomende vorm van partnergeweld is, blijft het dominante maatschappelijke discours over partnergeweld zich organiseren in termen van polarisatie (dader-slachtoffer) en gender (man-vrouw). Veel therapeuten handelen dan ook vanuit deze visie wanneer een koppel rond dit thema in therapie komt. Koppels die ervaren dat hun incidentele geweld niet altijd unidirectioneel is, en/of niet denken in termen van dader en slachtoffer in hun conflict, zullen dan het gevoel hebben dat er geen plaats voor hen is in het hulpverleningsaanbod (Migerode & Walravens, 2011). Een meer genuanceerde maatschappelijke en wetenschappelijke visie dringt zich op.
In haar literatuuroverzicht over de aard, de gevolgen en de behandeling van partnergeweld schrijven Stith et al. (2012) dat de kennis over partnergeweld de laatste jaren sterk is gewijzigd. Waar onderzoek zich voordien richtte op beperkte groepen in de bevolking (vooral vrouwelijke slachtoffers van geweld), leren grootschalige bevolkingsonderzoeken (o.a. Anderson, 2004; Henderson, Bartholomew, Trinke & Kwong, 2005; Whitaker, Haileyesus, Swahn & Saltzman, 2007) dat geweld binnen koppels meer bidirectioneel van aard is en dat vrouwen evenveel geweld gebruiken als mannen (Whitaker et al., 2007). Een grootschalige studie van Anderson (2004) naar de gezondheidsgevolgen van partnergeweld bevestigt dat. Daaruit blijkt dat zowel mannen als vrouwen psychische en fysieke gevolgen overhouden aan partnergeweld. Voor verder overzicht van deze onderzoeken verwijzen we naar Stith et al. (2012) en Dutton & White (2012). Stith en haar collega’s (2012) besluiten dat er een grote kloof is tussen de wetenschappelijke kennis over partnergeweld en het ontwikkelen van klinische systemische interventies die effectief zijn in het behandelen van partnergeweld.
Onderzoek leert ons dus dat het moeilijk is om louter te blijven denken in termen van daders en slachtoffers waarbij het geweld unidirectioneel is. Hoewel er typen van partnergeweld beschreven zijn waar die polarisatie wel opgaat (bijvoorbeeld ‘intiem terrorisme’ van Michael Johnson, 1995; 2006; Johnson et al., 2005) blijken die veel minder voor te komen (Dutton & White, 2012). Dit artikel beperkt zich tot het verder uitdiepen en beschrijven van het type ‘situationeel koppelgeweld’.
Gehechtheid en partnergeweld
Hoewel de laatste decennia veel onderzoek is gedaan naar partnergeweld – prevalentie, gevolgen, samenhang met andere probleemgebieden – is er weinig onderzoek verricht naar de processen die samenhangen met het ontstaan van deze vorm van geweld (Bookwala, 2002). De laatste jaren is hierin verandering gekomen. Onderzoekers vertrekken daarbij vooral vanuit de volwassen gehechtheid in relaties (Shaver & Mikulincer, 2007), geïnspireerd door het werk van Bowlby (1969; 1973; 1984). Verschillende gehechtheidsonderzoekers hebben aangetoond dat het voorkomen van partnergeweld verbonden is met onveilige gehechtheid (Allison, Bartholomew, Mayseless & Dutton, 2008; Babcock, Jacobson, Gottman & Yerington, 2000; Bond & Bond, 2004; Bookwala, 2002; Doumas, Pearson, Elgin & McKinley, 2008; Dutton, Saunders, Starzomski & Bartholomew, 1994; Pearson, 2006; Roberts & Noller, 1998). Zowel het werk van Allison et al. (2008) als dat van Babcock et al. (2000) was hierbij bijzonder inspirerend, aangezien zij gehechtheid en geweld niet louter individueel, maar ook als kenmerk van de relatie bekijken.
Ross & Spinner (2001) stellen dat het meeste onderzoek naar gehechtheid binnen relaties vertrekt vanuit de assumptie dat volwassenen in hun relaties bepaald worden door één dominante gehechtheidsstijl, namelijk hun ‘dispositionele gehechtheid’. Hiermee bedoelt men die specifieke gehechtheidsstijl (veilig versus onveilig) die men als individu ontwikkelde in de relatie met vooral ouderlijke zorgfiguren en gehechtheidsfiguren doorheen het leven (Ainsworth, 1989; Bowlby, 1969; Shaver & Mikulincer, 2006; Sprecher & Fehr, 2010). Deze assumptie vinden we eveneens terug bij het idee dat partnergeweld vooral voorkomt bij mispairing (Bond & Bond, 2004; Collins, Cooper, Albino & Allard, 2002; Doumas et al., 2008; Schneider & Brimhall, 2014). Hierbij gaat men er vanuit dat partners met een complementaire dispositionele hechtingsstijl meer risico lopen op partnergeweld. Zo zien we bijvoorbeeld dat een koppel met een angstig gehechte partner en een vermijdend gehechte partner sneller kan vastlopen in de negatieve interactiepatronen van aanklampen en terugtrekken.
Wij erkennen het belang van de dominante gehechtheidsstijl die veelal zijn oorsprong kent in de kindertijd. In het werken met situationeel partnergeweld lijkt het ons echter belangrijk te kijken naar de ‘relatiespecifieke gehechtheid’ (Sprecher & Fehr, 2010). Daarbij wordt volwassen gehechtheid gezien als het resultaat van zowel de dispositionele gehechtheid als de beïnvloeding van relatiespecifieke kenmerken (bijvoorbeeld de aan- of afwezigheid van zorg door de andere partner).
We stellen vast dat niet alle escalerende conflicten te verklaren zijn vanuit de kinderlijke, dispositionele gehechtheid. Zo zijn er bijvoorbeeld ook partners die dispositioneel eerder vermijdend gehecht zijn, maar die in een bepaalde volwassen liefdesrelatie toch een aanklampende positie innemen. In ons klinisch werk met partnergeweld stellen we ons daarom meer de vraag welke gehechtheidspositie beide partners in deze relatie innemen dan wat hun dominante gehechtheidsstijl is. Dat laat meer ruimte om partnergeweld te benaderen als een interpersoonlijk beïnvloedingsproces dan als een persoonsgebonden kenmerk.
Vier geweldpatronen
Gewelddadige aanklamper–terugtrekker
‘Als hij me voortdurend totaal negeert, krijg ik het gevoel dat ik steeds minder beteken voor hem. Uiteindelijk ben ik tot alles in staat om hem te laten luisteren.’
In eft onderscheidt men drie negatieve interactiepatronen: aanklamperterugtrekker, aanvaller-aanvaller en terugtrekker-terugtrekker. De meest voorkomende en bekende interactiecirkel is die van aanklamper-terug-trekker. Johnson (2004) beschrijft hoe de aanklamper op momenten dat de terugtrekker afstand neemt, intens gehechtheidsgedrag zal vertonen uit angst de partner te verliezen. Dat uit zich als angstig vastklampen, achtervolgen en agressieve pogingen om alsnog een reactie van de andere partner te krijgen. Het geweldpatroon dat we hier willen beschrijven, kan men beschouwen als een verdere escalatie van deze negatieve interactiecirkel, waarbij de aanklamper agressief wordt. Het geweld is hierin te begrijpen als nabijheid-zoekend hechtingsgedrag (Allison et al., 2008; Bartholomew, Kwong & Hart, 2001; Doumas et al., 2008; Schneider & Brimhall, 2014). De gehechtheidsbetekenis van het geweld is dat de partner in de aanklampende positie de terugtrekkende partner gaat forceren om hem of haar dichterbij te voelen. Het betreft dus agressie vanuit verlatingsangst. Het geweld kan gepaard gaan met machtsmisbruik, dat tot doel heeft de andere partner te beletten de relatie te verlaten. Het gehechtheidsmechanisme van de aanklampende partner raakt overgeactiveerd, wat zich uit in gewelddadig gedrag en sterke woede-uitbarstingen. Bowlby (1969; 1973; 1984) beschreef al hoe woede in intieme relaties veelal te begrijpen is als een poging om terug contact te maken met de ontoegankelijke hechtingsfiguur.
Bij het eerste gesprek met Frank en Marianne wordt duidelijk dat ze vast zitten in een negatieve interactiecirkel van aanklampen en terugtrekken. Frank vertelt dat zijn vrouw heel veel werkt en alleen nog bij hem is uit financiële overwegingen. ‘Bovendien drinkt ze te veel’, zegt hij. Ondertussen staart zijn vrouw strak voor zich uit. Ze lijkt wel verdoofd. Frank beschrijft hoe hij zich bedrogen en verlaten voelt, ‘alsof alle liefde en contact tussen ons wegvloeit.’ Marianne zegt dat ze steeds meer versteent. ‘Met hem valt toch niet te praten als hij zijn buien heeft. Het enige dat dan helpt, is me verstoppen achter mijn schild en afwachten tot hij stopt.’ Frank spreekt op zijn beurt over de onmacht die hij ervaart wanneer ze zich zo terugtrekt. Hij vertelt dat hij soms overspoeld wordt door de drang haar door elkaar te schudden tot ze met hem zou praten. Bij de vraag of deze cirkel ook een fysieke component kent, geeft Frank toe dat hij gevaarlijk kwaad kan worden wanneer zij hem negeert. Zeker wanneer zij zich terugtrekt in haar werkkamer en de deur sluit, kan hij het ‘verliezen’. Zo heeft hij laatst de deur opengeschopt en haar bij haar nek en haren op de grond getrokken.
Het geweld is op emotioneel vlak te begrijpen als een uiting van de behoefte zichzelf te beschermen tegen de primaire pijn en de oerpaniek die ontstaat bij inbreuken op het vlak van liefde en gehechtheid. Hoe groter de eerdere kwetsuren in iemands leven op het vlak van liefde, emotionele betrokkenheid en veiligheid zijn geweest, hoe groter de kans dat hij of zij overspoeld wordt door primaire emoties en hoe sterker hij of zij beroep zal doen op reactieve copingmechanismen (Hargrave & Pfitzer, 2011). Dit is de plaats waar dispositionele gehechtheid en de situationele gehechtheid op elkaar inwerken. De partner die in dit interactiepatroon overgaat tot geweld vertoont intense emotionele reacties wanneer hij of zij zich niet gezien, verzorgd, veilig of geliefd voelt. De inbreuken op het vlak van gehechtheid en liefde in deze relatie zetten het limbisch systeem als het ware in een staat van alarm. Om de primaire verlatingsangst te reduceren raakt het emotioneel systeem hyperactief. Relationeel vertaalt dit zich in aanklampend gedrag, woede en nabijheid-zoekende agressie.
De andere partner neemt in dit geweldpatroon een eerder angstig-vermijdende of angstig-afwijzende gehechtheidspositie in. Hij of zij ervaart het aanklampende gedrag van zijn of haar partner als intrusief en onveilig, en daarom neemt hij of zij afstand. Ook deze partner ervaart een vorm van ‘oerpaniek’, maar zal daarop reageren met zich terug te trekken om zichzelf te beschermen. Zijn of haar emotioneel systeem gaat eerder naar afsluiten en schijnbare hypoactiviteit of de-activatie. Wanneer dit patroon uitmondt in geweld, komt de fysieke onveiligheid bovenop de reeds gevoelde emotionele onveiligheid. Door het geweld trekt de angstig-vermijdende partner zich nog meer terug. Het terugtrekken is te begrijpen als een strategie om met de toegenomen onveiligheid in de relatie om te gaan. Omdat de fysieke veiligheid ontbreekt, zal deze partner zijn of haar hechtingsnoden onderdrukken en helemaal geen nabijheid-zoekend gedrag meer vertonen. Dit gedrag heeft twee functies: enerzijds probeert de terugtrekkende partner ruimte te zoeken om zijn of haar emoties te reguleren en anderzijds probeert hij of zij verdere escalatie in de relatie te voorkomen. Als reactie daarop zal de separatieangst bij de angstig-ambivalente partner dan nog toenemen.
Door de geweldincidenten tussen haar en Frank wordt Marianne stiller en meer teruggetrokken. Ze voelt zich steeds minder graag gezien door hem en kan heel moeilijk begrijpen dat hij knuffels en bevestiging zoekt nadat hij zo kwaad is geweest. ‘Hij staat daar eerst maar te stomen als een hete kookpot en dan verwacht hij dat ik hem zonder handschoenen vastneem. Ik heb me al meer dan eens aan hem verbrand. Ik houd liever wat afstand.’
Gewelddadige terugtrekker–aanklamper
‘De verwijten blijven maar komen. Het stopt nooit. Het geeft me het gevoel dat ik niet meer kan ademen. De enige weg eruit is uitbreken.’
Dit geweldpatroon vindt net als het vorige patroon zijn oorsprong in de negatieve interactiecirkel van aanklampen en terugtrekken. Het geweld ontstaat in dit geval wanneer de vermijdende partner reactief agressief wordt, omdat hij of zij ervaart dat zijn of haar beschermingsmechanisme van terugtrekken niet voldoende relationele en emotionele veiligheid biedt. De aanjagende partner is in dit geweldpatroon veelal gefrustreerd omdat zijn of haar pogingen om de teruggetrokken partner te bereiken niets opbrengen. De aanklamper uit zijn of haar separatieangst veelal in de vorm van kritiek en verwijten. Als antwoord trekt de vermijdend gehechte partner zich terug, in een poging niet overspoeld te worden door het overweldigende nabijheid-zoekende gedrag. Zeker bij mensen die vele kwetsuren met zich meedragen op het vlak van liefde en gehechtheid kan het aanklampende gedrag van de partner het gevoel van afwijzing en de angst om verlaten te worden sterk voeden. Ze horen en voelen vooral de bevestiging dat ze in de ogen van hun partner niet meer beminnenswaardig zijn, dat ze falen, en trekken zich steeds verder terug. Dit negatieve interactiepatroon kan omslaan naar een geweldpatroon wanneer de terugtrekkende partner voelt dat zijn of haar hechtingsmecha-nisme van vermijden niet meer voldoende bescherming biedt. Hij of zij raakt innerlijk overspoeld, kan niet meer denken en krijgt het gevoel dat er geen eigen ruimte meer is. Op dat moment slaat de ogenschijnlijke onraakbaarheid om in ruimtezoekende agressie.
Tatjana vertelt hoe gefrustreerd ze is dat haar man zo weinig met haar spreekt. Ze tracht hem tot meer respons te dwingen door hem te vertellen dat hij anders met haar moet omgaan. Yves sluit zich meer en meer af voor haar kwaadheid en verwijten. Tatjana’s pogingen leiden tot haar grote ergernis niet tot een verbetering in het contact. Soms raakt ze bevangen door de angst dat hij iemand anders heeft.
Ik onderzoek samen met het koppel hoe deze negatieve interactie-cirkel kan leiden tot geweld. Yves vertelt dat hij helemaal blokkeert op momenten dat zij hem van ontrouw beschuldigt. Dan wil hij weg, naar buiten. Tatjana laat hem dan echter zelden gaan. Voor Tatjana is het weggaan en zwijgen van Yves een bevestiging dat hij niet meer bij haar wil zijn. Ze raakt zo overspoeld door kwaadheid en de angst om hem te verliezen dat ze hem blijft aanjagen en verwijten. Yves beschrijft hoe hij zich dan opgesloten en helemaal in het nauw gedreven voelt. De verwijten geven hem het verstikkende gevoel dat hij verantwoordelijk is voor alles wat fout gaat. Hoe vaak hij ook aangeeft dat ze moet stoppen en hoe hard hij ook zijn best doet om weg te gaan, hij heeft het gevoel dat niets helpt. Op het moment dat Yves het gevoel heeft dat elke persoonlijke ruimte verdwenen is, gaat het licht uit en rest er nog maar één uitweg: de aanval. Hij gaat haar te lijf.
Het geweld in dit geweldpatroon heeft een afstand-zoekende gehecht-heidsbetekenis (Allison et al., 2008; Schneider & Brimhall, 2014). Het heeft de functie een halt toe te roepen aan het aanhoudend contact zoeken van de aanklampende partner. De gewelddadige partner hoopt de afstand te creëren die nodig is om zijn of haar eigen gehechtheidangsten te kunnen reguleren en verminderen. Waar de vermijdende partner zich aanvankelijk beschermt door het hechtingsmechanisme te deactiveren, raakt hij of zij toch emotioneel overspoeld door het aanhoudend geklop van de andere partner. Op zo’n moment lijkt de beschermingsmuur bijna in te storten. De terugtrekkende partner neemt dan zijn of haar toevlucht tot agressie om zichzelf in deze relatie te kunnen blijven handhaven.
De plotse uithaal van de reactief geworden terugtrekkende partner wordt als zeer onveilig ervaren door de aanklampende partner. Verlangend naar contact wordt hij of zij, meestal totaal onverwacht, op gewelddadige wijze aan de kant geduwd. Dit is veelal een traumatische ervaring voor de aanklampende partner; die wordt bevestigd in zijn of haar beeld van de afstand tussen hen. Het trauma brengt de aanklampende partner in een ontredderde toestand, waardoor de hechtingsbehoeften aan troost en verbondenheid zich nog meer opdringen (Johnson, 2002). De kans bestaat dat de aanklampende partner nog meer nabijheid zal zoeken. Het gebeurt ook dat de aanklampende partner ten gevolge van de toegenomen onveiligheid steeds meer overspoeld wordt door onmacht en separatieangst, zodat ook hij of zij steeds vaker agressie zal gebruiken om alsnog tot de ander door te dringen. Dit geweldpatroon evolueert dan naar een patroon van symmetrisch escalerend geweld waarbij de ene partner de andere wil bereiken (nabijheid-zoekend hechtingsgedrag) en waarbij de andere partner agressief-defensief reageert (afstand-zoekend hechtingsgedrag) op het geweld van de andere partner.
Gewelddadige aanklamper–gewelddadige aanklamper
‘Ik weet zelfs niet meer waarover de ruzie gaat, maar plots merk ik dat we aan het vechten zijn.’
Het derde geweldpatroon handelt over symmetrisch escalerend koppelgeweld dat ontstaat vanuit de negatieve interactiecirkel van aanvallen-aanvallen (Johnson, 2004).
Nathan en Els stellen zichzelf voor als twee koppige mensen die elk strijden voor hun gelijk. De heftige discussies die ze in het begin van hun relatie juist zo boeiend vonden, lopen steeds meer uit de hand. Ze weten vaak niet meer waarover ze ruzie maken. Ze schrikken ervan hoe het ene verwijt het andere opvolgt, hoe ze elkaar steeds meer kwetsen en de emotionele afstand woord per woord toeneemt. De laatste tijd smijten ze regelmatig met de deuren, af en toe wordt er geduwd en zelfs geslagen.
Wanneer we dit negatieve interactiepatroon van naderbij bekijken, zien we dat een inbreuk op vlak van liefde en gehechtheid het limbisch systeem van beide partners alarmeert. Ze raken emotioneel overspoeld en reageren met emotionele hyperactivatie. Vanuit hechtingsperspectief zijn de wederzijdse verwijten en aanvallen te begrijpen als een oorspronkelijk functionele en natuurlijke reactie op het verlies van een veilige verbinding (Bowlby, 1984). De emoties brengen de partners in een sneltrein van actie-reactie. Iedere reactie van de ene partner is voor de andere een nieuwe bron van pijn. Beiden reageren met een grote intensiteit en wakkeren elkaars onderliggende hechtingsangsten aan. Het is hierbij kenmerkend dat het tempo van de verwijten en de negatieve interactie zo hoog ligt dat beide partners geen tijd krijgen om de eigen emoties te reguleren. Het aanklampende gedrag neemt zo toe dat het tot een gevaarlijk niveau van agressie kan leiden (Hargrave & Pfitzer, 2011, p. 85).
De gehechtheidsbetekenis van het gewelddadig gedrag is enerzijds te begrijpen als een protest tegen het verlies van liefde en veiligheid. Anderzijds is het een middel om zich op een agressieve, defensieve manier af te schermen van de fysieke en emotionele intensiteit van de andere partner. Immers, beide partners houden de ander verantwoordelijk voor het verlies van de veilige verbinding. Door van zich af te bijten, hopen ze dat de andere partner zal begrijpen dat hij of zij eigenlijk diep gekwetst is. De andere partner interpreteert deze signalen echter als bedreigend en aanvallend en reageert eveneens verwijtend. De verwijten en zelfs de agressie zijn dus te begrijpen als een aanklacht, een protest en een verdediging tegen de onveiligheid en onbereikbaarheid van de ander.
Het is opvallend dat koppels die terechtkomen in deze vecht-vechtcyclus het wederzijds geweld vaak niet als problematisch ervaren. Ze spreken veelal van ‘het loopt dan uit de hand’ of ‘hij sloeg me nadat ik hem een trap gaf’. Voor veel van deze koppels is het geweld een signaal dat hun strijd uit de hand loopt. Ze markeren de grens en erkennen dit voor elkaar. Het lijkt erop dat ze beseffen dat het te gevaarlijk wordt, en veelal reguleren ze elkaar terug richting veiligere wateren. Zoals reeds beschreven kan dit geweldpatroon ook een uitloper zijn van de vorige twee patronen. Zowel in het geweldpatroon waarbij het geweld een nabij-heid-zoekende functie heeft als bij de geweldvorm waarbij het een afstand-zoekende betekenis heeft, kan het partnergeweld bidirectioneel van aard worden waarbij beide partners fysiek geweld gebruiken.
Hoewel deze vorm van wederzijds geweld de veiligheid in de relatie ondermijnt, komt de veiligheid pas echt in het gedrang wanneer het geweld voor een van beiden een andere betekenis krijgt. Door het verschil in fysieke kracht bijvoorbeeld kan de fysiek zwakkere partner (meestal de vrouw) plots voelen dat ze extra kwetsbaar is. Ze verliest het gevoel van controle en veiligheid in de relatie; ruzie wordt dan een kwestie van leven of dood. Dan kan er sprake zijn van gehechtheidstrauma (Johnson, Makinen & Millikin, 2001) waarna de posities tegenover elkaar veranderen. Wanneer één partner het geweld niet langer als bi-directio-neel ervaart, maar als ongelijk en traumatisch, loopt een koppel het risico te vervallen in het geweldpatroon van de gewelddadige aanklamper en de angstige terugtrekker. Als antwoord op de toegenomen onveiligheid zal één partner zich gaan terugtrekken. Deze verandering in gehechtheidspositie is voor de andere partner vaak moeilijk te begrijpen en jaagt bij hem of haar de angst aan dat de relatie hem of haar ontglipt.
Els vertelt hoe ze is begonnen zich meer af te sluiten voor Nathan nadat hij haar in een dronken toestand zo hard tegen de grond duwde dat ze ernstig geblesseerd was. Toen ze hem zei dat ze bang werd, nam hij haar niet ernstig. Ze beschrijft hoe er toen iets in haar brak. Ze besloot om vanaf dat moment voorzichtiger te zijn in het contact met hem en conflicten meer uit de weg te gaan. Nathan wordt bang van haar terugtrekken en denkt steeds vaker dat ze een relatie heeft met iemand anders. Hoe meer hij haar daarover kwaad en gefrustreerd aanspreekt, hoe angstiger zij wordt.
Gewelddadige terugtrekker–terugtrekker
‘Ik weet niet wat ik voel. Ik weet alleen dat ik agressief word.’
Het laatste geweldpatroon dat we beschrijven, vertrekt vanuit het interactiepatroon terugtrekken-terugtrekken (Johnson, 2004). In deze verhouding gaan beide partners met gehechtheidsangst om door zich terug te trekken en hun emoties te onderdrukken. Deze interactiecirkel wordt gekenmerkt door wederzijdse angstig-vermijdende hechting. Vaak zijn dit partners die vanuit hun jeugdervaringen en/of vanuit negatieve, uitputtende volwassen liefdesrelaties geleerd hebben zich verregaand af te sluiten van hun partner. Wanneer ze geconfronteerd worden met inbreuken op het vlak van liefde en gehechtheid, hanteren beiden partners een overlevingsstrategie waarbij ze hun emoties en gehechtheidsbehoeften onderdrukken. Ze pogen zichzelf hiermee te beschermen tegen verdere afwijzing en hopen zo de verbinding tussen hen te behouden.
Hoewel partners met een vermijdende stijl zich veel minder bewust zijn van hun emoties en deze maskeren en verdoven, zijn ze niet vrij van emotionele pijn (Gross & Levenson, 1993, Johnson, 2002). Het geweld in dit patroon ontstaat op momenten dat bij een van de partners het zelfbeschermende mechanisme van niet voelen, ontkennen en vermijden niet langer de nodige bescherming biedt. Hij of zij wordt naar aanleiding van een uitlokkende gebeurtenis overspoeld door primaire emoties en angsten en reageert daarop met agressie en plotse hyperactivatie. De gehechtheidsbetekenis van het geweld is in dit patroon afhankelijk van de plotseling overweldigende emotie. Wanneer de agressief wordende partner overspoeld wordt door separatieangst, heeft het geweld een nabijheid-zoekende functie. Wordt hij of zij overspoeld door de angst al te verbonden te zijn, dan heeft het geweld een afstand-zoekende betekenis. In de praktijk zien we dat externe stressoren of middelengebruik zoals alcohol en drugs hierbij een belangrijke uitlokkende en drempelverlagende factor kunnen zijn.
Deze koppels zitten vast in een paradox waarbij ze enerzijds verlangen naar emotioneel contact en anderzijds bang zijn om zich emotioneel te verbinden. Een emotionele, zij het agressieve uitbarsting lijkt de enige manier om hun nood aan nabijheid of afstand uit te drukken. Kenmerkend bij deze koppels is dat de ware hechtingsbetekenis van de escalaties veelal verloren gaat. Aangezien de agressie opnieuw angst en onveiligheid met zich meebrengt, schakelen deze paren hun emoties na een uitbarsting snel terug uit. Ze stappen terug in het afstand-afstandpatroon dat hun zo vertrouwd is en terug veiligheid brengt.
In de praktijk zien wij twee mogelijke ontstaansvormen van dit vermijdende geweldpatroon. De eerste mogelijkheid is dat het ontstaat uit een van de eerder besproken geweldpatronen. Net zoals Johnson (et al., 2005; 2008) erop wijst dat de interactiecirkel van terugtrekken-terugtrekken vaak ontstaat na periodes van aanklampen en terugtrekken, geldt ook dat dit patroon van gewelddadig terugtrekken-terugtrekken ontstaat uit de andere geweldpatronen. Wanneer bijvoorbeeld een aanklampende partner er ondanks vele en intense, al dan niet agressieve pogingen niet in slaagt contact te maken met de teruggetrokken partner, groeit het risico dat de aanklampende partner het uiteindelijk opgeeft. Zijn of haar coping verschuift van aanklampend naar vermijdend gedrag. Het tragische is dat beide partners tot de slotsom komen dat het probleem aan henzelf ligt. Beider terugtrekken is te begrijpen als een natuurlijke reactie van zich te verbergen voor de ander, omdat ze niet meer voelen en geloven dat ze beminnenswaardig of ‘liefbaar’ zijn (Johnson, 2008; Migerode, 2015).
Bjorn, leidinggevende van een internationaal transportbedrijf, leert zijn vrouw Manuella kennen in het buitenland. Ze geloven zo in hun liefde dat Manuella naar België migreert. Na een aantal weken maakt de hoopvolle verliefdheid plaats voor moeilijkheden. Manuella voelt zich alleen en onmachtig in het nieuwe land. Ze kent de taal en gewoonten niet en voelt zich afgesneden van haar familie. Wanneer zij haar gemis aan Bjorn tracht duidelijk te maken, reageert hij eerder koud en miskennend op haar pijn. Hij voelt zich door haar bekritiseerd en falend als partner. Hoe meer ze verstrikt raken in het patroon van aanklampen en terugtrekken, hoe groter Manuella’s isolement en eenzaamheid worden. Manuella raakt met momenten zo bevangen door onmacht en de angst dat Bjorn haar zal verlaten, dat ze Bjorn steeds heviger verwijten toeslingert en hem zelfs regelmatig slaat. Bjorn trekt zich steeds meer terug in zijn werk.
Wanneer ik het koppel jaren later ontmoet na een ernstige escalatie van geweld, is er nagenoeg geen interactie en verbinding meer tussen hen vast te stellen. Ze spreken de laatste twee jaar amper tegen elkaar. Ze geven aan dat er veel minder geweld is dan vroeger, maar dat er recent toch weer een uitbarsting was waarbij Bjorn haar plots op een gewelddadige manier door elkaar schudde toen hij thuiskwam van een lange, uitputtende zakenreis.
Dit vermijdende geweldpatroon is dus in een aantal gevallen een uitloper van de andere typen geweldpatronen. Een tweede mogelijke ontstaansvorm van het vermijdende geweldpatroon vinden we terug bij mensen die door ernstige en langdurige hechtingskwetsuren in hun kinderjaren de volwassen wereld inwandelen met een sterk vermijdende hechtingsstijl. Ze leerden al vroeg in hun leven dat verbinding een gevaarlijke aangelegenheid is en dat zij niet beminnenswaardig genoeg zijn om hun noden en emoties kenbaar te maken aan een belangrijke ander. Deze mensen uiten hun emoties meer via somatisering, vijandigheid en vermijding door zich obsessief bezig te houden met instrumentele taken (Dozier & Kobak, 1992; Johnson, 2002; Mikulincer, Florian & Weller, 1993).
Hoewel ze veel energie steken in het niet voelen van hun pijn en daar doorgaans goed in slagen, kunnen ze plotseling overspoeld worden door de angst verlaten te worden of niet te voldoen in de ogen van de ander. Zeker op momenten dat er opeens emotionele nabijheid of net te grote afstand ontstaat, is het mogelijk dat onderdrukte emoties, separatieangst en afgesplitste gehechtheidsbehoeften opnieuw aangewakkerd worden en zich in de vorm van woede en agressie uiten.
Emily en Tom zijn twee jonge ouders. Ze leerden elkaar kennen tijdens een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Ze hebben samen twee kinderen. Ze zoeken hulp wanneer de kinderen na ernstig partnergeweld uit huis geplaatst dreigen te worden. Tom zegt dat er eigenlijk geen problemen tussen hen zijn. Ze zien elkaar graag, brengen veel tijd samen door en hebben nooit ruzie of meningsverschillen. Het gaat alleen moeilijk wanneer ze samen iets drinken. Dat is het moment waarop ze meer ontspannen zijn en waarop ze makkelijker dingen kunnen bespreken. De gesprekken slaan dan echter vaak plots om in ruzies. Emily vertelt dat Tom extreem jaloers wordt als hij te veel drinkt. Hoe meer zij zich dan terugtrekt en zwijgt, hoe meer hij dit ervaart als een bevestiging van zijn angst en hoe kwader hij wordt. Het gebeurt dat deze avonden uitmonden in slaande ruzie. De volgende ochtend besluiten ze steevast dat de ruzies te wijten zijn aan de overmaat van drank. De gewelddadige uitbarsting is voor beiden weer een bevestiging dat nabijheid gevaarlijk is. Ze hullen zich terug in stilzwijgen.
Discussie
Eft introduceerde de gehechtheidstheorie in de wereld van de relatietherapie en luidde daarmee een nieuw tijdperk in voor deze therapievorm, met een grotere nadruk op emoties en gehechtheid (Johnson, 2007). Sindsdien groeit het aantal domeinen waarin eft toegepast wordt (depressie, kanker, rouw, trauma). Niet zelden wordt dit gekoppeld aan degelijk onderzoek (Wiebe & Johnson, 2016). Waar voorheen geweld binnen koppels als tegenindicatie gold, kwam daar recent verandering in (Johnson & Brubacher, 2016; Schneider & Brimhall, 2014). Deze ontwikkeling volgt het belangrijke werk dat Sandra Stith (2012) leverde in het herintroduceren van relatietherapie als legitieme behandeling bij partnergeweld.
Met dit artikel leveren we een bijdrage in het verfijnen van de kijk en aanpak van partnergeweld in relatietherapie en meer specifiek in eft. De vier beschreven patronen helpen de relatietherapeut om geweld een plaats te geven binnen de interactiecyclus. Daarbij sluiten we aan bij andere speciale toepassingsgebieden in eft: ook ziekte, buitenechtelijke relaties of verslavingen worden bij voorkeur begrepen als een van de stappen in de interactiecyclus. In deze kijk ligt niet zozeer de nadruk op dispositionele gehechtheid, als wel op de relatiespecifieke gehechtheid. Dit laat toe meer oog te hebben voor de wederzijdse beïnvloeding in het hier en nu.
Een belangrijk therapeutisch gevolg is dat we, net als in het basis-model van eft, in de eerste therapiefase samen met het paar op zoek kunnen naar de manier waarop geweld een deel vormt van een ruimer geheel. Zo kunnen we samen met de partners op zoek naar de primaire emoties en gehechtheidsnoden die het proces aansturen.
Tot slot zijn we ons bewust van een aantal beperkingen van dit artikel. De voorgestelde classificatie komt voort uit de klinische ervaring van de auteurs, in combinatie met hun theoretische en ethische oriëntatie. Het betreft dus een theoretisch voorstel, dat de toets van het wetenschappelijk onderzoek nog dient te ondergaan.
Een classificatie is een vereenvoudiging van de werkelijkheid, dus doet sowieso onrecht aan de complexiteit van de realiteit. We vatten deze onderverdeling op als een dynamische onderverdeling waarbij eenzelfde koppel in de tijd van het ene type in het andere kan overgaan, zoals eerder beschreven. Een classificatie is niet meer dan een beschrijving van gedragingen. We willen hiermee een ordening aanbrengen in de chaos die koppels (en zeker koppels waarbij sprake is van partnergeweld) met zich mee kunnen brengen. Daarnaast willen we met de verschillende vormen iets meegeven over de processen die mee aan de grond liggen van het ontstaan van partnergeweld en van de verschillende gehecht-heidsbetekenissen die ermee samenhangen.
We spreken enkel over onveilige gehechtheid, terwijl onderzoek en ervaring aantonen dat partnergeweld ook bij veilig gehechte koppels voorkomt (Babcock et al., 2000; Buck, Leenaars, Emmelkamp & Van Marle, 2012). Partnergeweld bij veilig gehechte koppels beschouwen we als een vijfde vorm van partnergeweld die we ‘zeer situationeel partnergeweld’ noemen. Vanwege plaatsgebrek zijn we daarop in dit artikel niet ingegaan.
Hoe het werken aan de-escalatie eruit kan zien, welke bijkomende interventies aan bod kunnen komen en op welke wijze de gebruikelijke stappen van eft vorm kunnen krijgen bij deze geweldpatronen, verdient een uitgebreide bespreking in een volgend artikel.
We beschrijven verschillende interactiepatronen en hebben het dus vooral over interpersoonlijke factoren. We hebben hierbij onvoldoende aandacht voor intrapersoonlijke factoren en processen. We denken bijvoorbeeld aan de impact van trauma, verslaving en posttraumatische stressstoornis. Bij trauma wisselen partners sneller van het ene patroon naar het andere, soms in die mate dat het een chaotisch patroon vormt. Geweld in een kader van prominent aanwezig trauma bij een of beide partners verdient een eigen bespreking en verfijning van deze bijdrage.
Wij pleiten ervoor om agressief gedrag binnen de koppeldynamiek van veel voorkomend koppelgeweld te plaatsen, en het te begrijpen als een natuurlijke reactie op inbreuken op het vlak van gehechtheid en liefde. Pas als beide partners zich voldoende gevalideerd voelen door de therapeut, zullen ze samen stappen kunnen zetten om elk hun verantwoordelijkheid te nemen voor hun aandeel in dit geweldpatroon. Gedragen door onze ervaring zijn we overtuigd dat we partnergeweld beter kunnen bespreken en koppelgericht behandelen wanneer we het plaatsen in de verschillende varianten van de gehechtheidsdans.
Literatuur
Ainsworth, M.D.S. (1989). Attachments beyond infancy. American Psychologist, 44, 709-716.
Allison, C.J., Bartholomew, K., Mayseless, O. & Dutton, D.G. (2008). Love as a battlefield – Attachment and relationship dynamics in couples identified for male partner violence. Journal of Family Issues 29(1), 125-150.
Anderson, K.L. (2004). Perpetrator or victim? Relationships between intimate partner violence and well-being. Journal of Marriage and Family, 64, 851-863.
Babcock, J.C., Jacobson, N.S., Gottman, J.M. & Yerington, T.P. (2000). Attachment, emotional regulation and the function of marital violence – Differences between secure, preoccupied, and dismissing violent and non-violent husbands. Journal of Family Violence, 15(4), 391-409.
Bartholomew, K., Kwong, M. & Hart, S. (2001). Attachment. In J. Livesley (ed.), The handbook of personality disorders (pp. 196-230). New York: Guilford.
Bond, S.B., & Bond, M. (2004). Attachment styles and violence within couples. Journal of Nervous & Mental Disease, 192, 857-863.
Bookwala, J. (2002). The role of own and perceived partner attachment in relationship aggression. Journal of Interpersonal Violence, 17, 84-100.
Bookwala, J., Frieze, I.H., Smith, C. & Ryan, K. (1992). Predictors of dating violence – A multivariate analysis. Violence and Victims, 7, 297-310.
Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol.1. Attachment. New York: Basic Books.
Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol.2. Separation. New York: Basic Books.
Bowlby, J. (1984). Violence in the family as a disorder of the attachment and care-giving systems. American Journal of Psychoanalysis, 44, 9-27.
Buck, N.M., Leenaars, E.P., Emmelkamp, P.M. & Van Marle, H.J. (2012). Explaining the relationship between insecure attachment and partner abuse – The role of personality characteristics. Journal of Interpersonal Violence, 27(16), 3149-3170.
Collins, N.L., Cooper, M.L., Albino, A. & Allard, L. (2002). Psychosocial vulnerability from adolescence to adulthood – A prospective study of attachment style differences in relationship functioning and partner choice. Journal of Personality, 70, 965-1008.
Doumas, M.D., Pearson, C.L., Elgin, J.E. & McKinley, L.L. (2008). Adult attachment as a risk factor for intimate partner violence – The ‘mispairing’ of partners’ attachment styles. Journal of Interpersonal Violence, 23, 616-634.
Dozier, M. & Kobak, R. (1992). Psychophysiology in adolescent attachment interviews – Converging evidence for deactivating strategies. Child development, 63, 1473-1480.
Dutton, D.G., Saunders, K., Starzomski, A. & Bartholomew, K. (1994). Intimacy-anger and insecure attachment as precursors of abuse in intimate relationships. Journal of Applied Social Psychology, 24, 1367-1386.
Dutton, D.G. & White, K.R. (2012). Attachment insecurity and intimate partner violence. Aggression and Violent Behavior, 17, 475-481.
Gray, H.M. & Foshee, V. (1997). Adolescent dating violence – Differences between one-sided and mutually violent profiles. Journal of Interpersonal Violence, 12, 126-141.
Groen, M. & Van Lawick, J. (2013). Intieme oorlog – Over kwetsbaarheid van familierelaties. Amsterdam: Van Gennep.
Gross J.J. & Levenson, R.W. (1993). Emotion suppression – Physiology, self-report and expressive behavior. Journal of personality and Social Psychology, 64, 970-986.
Hargrave, T.D. & Pfitzer, F. (2003). The new contextual therapy – Guiding the power of give and take. New York: Brunner-Rout-ledge.
Hargrave, T.D. & Pfitzer, F. (2011). Restoration therapy – Understanding and guiding healing in marriage and family therapy. New York: Routledge.
Hellemans, S. (2015). Het welzijn van slachtoffers van partnergeweld – Resultaten van een bevolkingssurvey in Vlaanderen. Systeemtherapie, 27(1), 6-19.
Henderson, A.Z., Bartholomew, K., Trinke, S.J. & Kwong, M.J. (2005). When loving means hurting. Journal of Family Violence, 20(4), 219-230.
Johnson, M.P. (1995). Patriarchal terrorism and common couple violence – Two forms of violence against women. Journal of Marriage and the Family, 57(2), 283-294.
Johnson, M.P. (2006). Conflict and control – Gender symmetry and asymmetry in domestic violence. Violence Against Women, 12, 1003-1018.
Johnson, M.P. & Leone, J.M. (2005). The differential effects of intimate terrorism and situational couple violence – Findings from the National Violence Against Women Survey. Journal of Family Issues, 26, 322-349.
Johnson, S.M. (2002). Emotionally focused therapy with trauma survivors – Strengthening attachment bonds. New York: Guilford.
Johnson, S.M. (2004). The practice of emotionally focused couple therapy – Creating connection (2nd ed.). New York: Brunner-Routledge.
Johnson, S.M. (2007). A new era for couple therapy – Theory, research and practice in concert. Journal of Systemic Therapies, 26, 5-16.
Johnson, S.M. (2008). Hold me tight– Seven conversations for a lifetime of love. New York/London: Little, Brown.
Johnson, S.M., Bradley, B., Furrow, J., Lee, A., Palmer, G., Tilley, D. & Woolley, S. (2005). Becoming an emotionally focused couple therapist – The workbook. New York: Rout-ledge.
Johnson, S.M., & Brubacher, L. (2016). Emotionally focused couples therapy – Empiricism and art. In T. Sexton & J. Lebow (eds.), Handbook of family therapy. New York: Routledge.
Johnson, S.M., Makinen, J.A. & Millikin, J.W. (2001). Attachment injuries in couple relationships – A new perspective on impasses in couples therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 27(2), 145-155.
Kelly, K.D. & Johnson, M.P. (2008). Differentiations among types of intimate partner violence – Research update and implications for interventions. Family Court Review, 46(3), 476-499.
Magdol, L., Moffitt, T.E., Caspi, A., Newman, D.L., Fagan, J. & Silva, P.A. (1997). Gender differences in partner violence in a birth cohort of 21-year-olds – Bridging the gap between clinical and epidemiological approaches. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 68-78.
Migerode, L. (2015). Ik zie u graag – Hoe blijfje gelukkig in je relatie. Tielt: Lannoo.
Migerode, L. & Walravens, G. (2011). Een visie op liefde en geweld bij koppels. In A. Groenen, E. Jaspaert, E. & G. Vervaeke (red.), Partnergeweld – Als liefde een gevecht wordt (pp. 115-127). Leuven: Acco.
Mikulincer, M., Florian, V. & Weller, A. (1993). Attachment styles, coping strategies and post-traumatic psychological distress. Journal of Personality and Social Psychology, 64, 817-826.
Pearson, C.L. (2006). Adult attachment as a risk factor for intimate partner violence. McNair Scholars Research Journal, 2(1), 41-46.
Roberts, N. & Noller, P. (1998). The associations between adult attachment and couple violence – The role of communication patterns and relationship satisfaction. In J. A. Simpson & W. S. Rholes (eds.), Attachment theory and close relationships (pp. 317-350). New York: Guilford.
Ross, L.R. & Spinner, B. (2001). General and specific attachment representations in adulthood – Is there a relationship? Journal of Social and Personal Relationships, 18, 747-766.
Schneider, C. & Brimhall, A.S. (2014). From scared to repaired – Using an attachment-based perspective to understand situational couple violence. Journal of Marital en Family Therapy, 40, 376-379.
Shaver, P.R. & Mikulincer, M. (2006). Attachment theory, individual psychodynamics, and relationship functioning. In A.L. Vangelisti & D.Perlman (eds.), The Cambridge handbook of personal relationships (pp. 251-271). Cambridge: Cambridge University Press.
Shaver, P.R. & Mikulincer, M. (2007). Adult attachment theory and the regulation of emotion. In J.J. Gross (ed.), Handbook of emotion regulation (pp. 446–465). New York: Guilford.
Simpson, L.E., Doss, B.D., Wheeler, J. & Christensen, A. (2007). Relationship violence among couples seeking therapy – Common couple violence or battering? Journal of Marital and Family Therapy, 33, 270-283.
Sprecher, S. & Fehr, B. (2010). Dispositional attachment and relationship-specific attachment as predictors of compassionate love for a partner. Journal of Social and Personal Relationships, 28(4), 558-574.
Stith, S.M., McCollum, E.E., Amanor-Boadu, Y. & Smith, D. (2012). Systemic perspectives on intimate partner violence treatment. Journal of Marital and Family Therapy, 38(1), 220-240.
Straus, M.A. (2008). Dominance and symmetry in partner violence by male and female university students in 32 nations. Children and Youth Services Review, 30, 252-275.
Whitaker, D.J., Haileyesus, T., Swahn, M. & Saltzman, L.S. (2007). Differences in frequency of violence and reported injury between relationships with reciprocal and nonreciprocal intimate partner violence. American Journal of Public Health, 97, 941-947.
Wiebe, S.A. & Johnson, S.M. (2016). A review of the research in emotionally focused therapy for couples. Family Process, 55(3), 390-407.

Bijlage: geweldvormen in negatieve interactiecycli
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden