Van onthecht naar verbonden
Samenvatting
Kinderen uit gezinnen in multistresscontexten of kinderen met traumatische levensgeschiedenissen raken soms verstrikt in moeilijkheden, zijn overspoeld door emoties en laten problematisch gedrag zien. Vaak zijn verschillende hulpverleningsinstanties zoals jeugdzorg en kinderbescherming betrokken en diagnoses als hechtingsgestoord of onveilig gehecht vallen meermaals. Ondanks de vele inspanningen en pogingen om de problemen op te lossen of te veranderen, komen deze kinderen en hun omgeving steeds meer klem te zitten. Vanaf het moment dat het kind en zijn gezin of relevante betrokkenen de therapiekamer binnenkomen, zijn de spanningen, frustraties en machteloosheid voelbaar.
Samenvatting
Wil een theorie therapeutisch inspirerend en helpend zijn, dan dient ze ook perspectieven te openen en ideeën aan te reiken die interessante leidraden van werken kunnen vormen. De auteur gaat op zoek naar inspirerende wijzen van begrijpen, die aan de ene kant houvast bieden in het werken met getraumatiseerde, problematisch gehechte kinderen en hun omgeving, en aan de andere kant de betrokkenen op constructievere sporen zetten en hen een gevoel van agency en relationele verbondenheid bezorgen. A sense of agency betekent dat deze kinderen zich als actieve participanten ervaren in hun wereld. Ze hebben het gevoel dat ze mee vorm geven aan hun leven en relaties door samen met anderen aan hun (relationele) ervaringen en acties betekenis te geven.
In dit artikel gaan we op zoek naar wegen om samen met de kinderen en hun netwerken alternatieve verhalen over de problemen, over elkaar en hun relaties naar de voorgrond te halen, en nieuwe, rijkere betekenissen te creëren. Op een speelse wijze proberen we a sense of agency te bevorderen, het besef invloed te hebben op de vele betekenissen in het leven van de kinderen en leefbaarder, hoopvoller narratieven te ontvouwen. We illustreren dit aan de hand van het verhaal van Toby.
Toby is een zevenjarige jongen. Hij woont samen met twee pleegzusjes bij zijn pleegmoeder Katrien. Zijn biologische moeder, worstelend met depressies, woont met haar nieuwe partner aan de andere kant van het land. Zijn vader verbleef op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis omwille van verslavingsproblematiek maar keerde een paar maanden geleden niet terug naar het ziekenhuis. In het verleden maakte Toby veel huiselijk geweld mee. Momenteel weet hij niet waar zijn vader verblijft en zijn moeder ziet hij een zestal keer per jaar.
Sinds een aantal maanden zijn bij Toby de woedeaanvallen aan de macht. Hij raakt geregeld in strijd met zijn pleegmoeder en ook op school gaat het van kwaad tot erger. Pleegmoeder, school en de pleeggezinnendienst denken aan ‘een hechtingsstoornis en mogelijk een vorm van autisme’. Men start een diagnostisch onderzoek en acht therapie noodzakelijk om de gedragsproblemen aan te pakken en aan de trauma’s uit het verleden te werken. Op deze manier hoopt men dat het verblijf in het pleeggezin kan doorgaan en pleegmoeder niet afhaakt.
Gedoe in de kamer en daarbuiten
Kinderen in multistresscontexten, zoals Madsen (2007) deze families omschrijft, vragen niet vaak uit zichzelf om hulp. Integendeel. Ze hopen zo snel mogelijk de therapiekamer te kunnen verlaten. Ze maken dit soms duidelijk door de boel op stelten te zetten, zich op te sluiten in stilzwijgen of zich extreem sociaal wenselijk te gedragen. Vaak hebben ze de ervaring dat volwassenen niet te vertrouwen zijn. Ze leven in een wereld die ze als bedreigend beleven, waarbij ze de anderen als fundamenteel vijandig percipiëren (Barrett, Rapee, Dadds & Ryan, 1996). Daarbij komen verschillende posttraumatische stressreacties vaak met hen mee de kamer binnengewandeld. Een pakket aan lastige emoties en lastig gedrag vult de ruimte.
Toby komt samen met pleegmoeder de therapiekamer binnen. Hij negeert mij compleet, stapt op mijn bureau af, neemt allerlei prullen in zijn hand en gooit alles door elkaar. Pleegmoeder werpt mij een hopeloze blik toe en zegt: ‘Hij is alweer begonnen….’ Krampachtig probeert ze hem tot de orde te roepen en stapt op hem af. Hij kruipt onmiddellijk onder de tafel, luid schreeuwend: ‘Pak me dan, als je kan….’
Door de verhalen over soms ingrijpende levensgebeurtenissen, de problematische opvoedingssituatie, de sociaaleconomische en culturele context waarin deze kinderen opgroeien en de veelheid aan moeilijkheden, ontstaat er vaak een sterk vernauwde kijk op deze kinderen. Veel van hen worden per definitie beschouwd als problematisch en moeilijk hanteerbaar. De omgeving krijgt maar mondjesmaat vat op hen. Kinderen uit multistressgezinnen strijden vaak met anderen en de wereld. Ze weigeren zorg van ouders, pleegouders en andere volwassenen. Elke stap die ze zetten kan al snel begrepen worden binnen dit vernauwd perspectief en activeert gelijktijdig een aantal (re) acties bij de betrokken volwassenen en hun omgeving. Jakob (2011) wijst erop dat de zorgdialoog, de zorgende uitwisselingen tussen nauw betrokken volwassenen en het kind en het gesprek erover, onder druk komt te staan en in sommige gevallen afgebroken wordt. Hughes & Baylin (2012) spreken van geblokkeerde zorg. Het gevoel dat men nog iets betekenisvol kan bijdragen in de relatie en verschil kan maken, is verdwenen.
Het lastige gedrag, de lastige emoties en het zich altijd weer ingewikkeld, moeizaam, vaak onvoorspelbaar verbinden met anderen wordt meestal gekaderd binnen de hechtingstheorieën. Deze kinderen worden vaak bestempeld als onveilig gehecht of krijgen de diagnose (reactieve) hechtingstoornis. Dit brengt op zijn beurt onmiddellijk een heel scala aan beelden, ideeën en perspectieven naar de voorgrond, zowel op het kind als op zijn ouders. En dat geldt ook voor de mogelijkheden en onmogelijkheden voor hun relatie met elkaar en de buitenwereld. Maatschappelijke en culturele narratieven hebben een belangrijke invloed op familienarratieven en zelfnarratieven. Zo is het in onze westerse wereld bijna ondenkbaar dat je je goed kunt ontwikkelen zonder je ouders, of dat er niets mis met je is als je niet bij je ouders woont. Binnen een narratief perspectief gaat men ervan uit dat we leven in en door verhalen over onszelf, onze relaties en ons leven, en dat we die verhalen vormen in een continue dialoog met vele betrokkenen en de maatschappij. Deze verhalen beschrijven niet louter onze werkelijkheid, maar construeren ook onze ervaringen, onze keuzemogelijkheden en de marges van onze bewegingsruimte (White, 2007). Binnen dit perspectief kunnen we de kinderen over wie we hierboven spreken en hun omgeving opvatten als gevangen in problematische, lastige ervaringen en gestolde narratieven die over hen, hun relatie en ervaringen circuleren. Ook zelf zijn ze gaan leven in deze narratieven die hun leven vormen.
Luidop denkend vraag ik, met de blik op het plafond gericht: ‘Wie in hemelsnaam zou misschien in staat zijn om dit vreemde, wilde dier dat onder mijn bureau zit te pakken?’ Wolvengegrom komt vanonder de tafel: ‘Niemand.’ Verder pratend zeg ik: ‘Ik ben wel benieuwd welk soort dier het is, en ik zou het graag een paar vragen stellen.’ Een poosje later weerklinkt zachtjes grommend: ‘Welke vragen?’
In deze omstandigheden dringen de volgende reflecties zich op. Welke wijzen van begrijpen van wat hier aan de hand is of wat het probleem is, kunnen therapeutisch helpend zijn? Hoe kunnen ze mogelijkheden creëren om in samenspraak leefbaardere en hoopvollere narratieven te ontwikkelen?
Een communicatief en narratief perspectief op hechting
Onze theorieën over ontwikkeling van kinderen, hechting en veerkracht beïnvloeden hoe we over kinderen denken, hoe we met ze praten, welke vragen we stellen en welke betekenissen we distilleren uit wat ze bezighoudt (Vetere & Dowling, 2005). Het lastige gedrag en het moeizaam emotioneel verbinden worden vaak verklaard vanuit hechtingstheorieën en verder onderschreven door het hechtingsonderzoek. Met louter een verklaring dreigen we in cirkeltjes te draaien. Het kind doet zo omdat het onveilig gehecht is en het is onveilig gehecht omdat het zo doet (Vermeire, 2006). Wil een theorie therapeutisch inspirerend en helpend zijn, dan moet ze ook perspectieven openen en ideeën aanreiken die interessante leidraden van werken kunnen vormen. Ik wil dus graag op zoek naar inspirerende wijzen van begrijpen, die aan de ene kant mij houvast bieden in het werken met deze kinderen en hun omgeving, en aan de andere kant de betrokkenen op constructievere sporen zetten en hen een gevoel bezorgen van agency en relationele verbondenheid. A sense of agency betekent dat deze kinderen zichzelf als actieve participanten ervaren in hun wereld. Ze hebben het gevoel dat ze mee vorm geven aan hun leven en relaties door samen met anderen aan hun (relationele) ervaringen en acties betekenis te geven (cf. White, 2007; De Mol, Reijmers, Verhofstadt en Kuczynski, 2018).
Hechtingsgedrag als antwoord op (on)veilige contexten
Bowlby omschreef hechtingsgedrag als de neiging van het kind om toenadering en contact te zoeken tot een specifieke figuur en zo te reageren in bepaalde situaties, in het bijzonder als het bang, moe of ziek is (Bowlby, 1982, p. 371). Volgens Bowlby is dit een aangeboren behoefte van ieder kind en beschikt elk kind vanaf de geboorte over een gedragsrepertoire dat nabijheid, verzorging en bescherming uitlokt of in stand houdt.
Crittenden en collega’s (2003) namen een aantal evoluties en interpretaties in de hechtingstheorieën en het hechtingsonderzoek kritisch onder de loep en hielden een pleidooi om hechting binnen een dynamische ontwikkelingsbenadering te plaatsen en binnen een veelheid aan contexten. Zo wordt bij kinderen in hoogrisicoomstandigheden (zoals mishandeling- en misbruikcontexten, extreme verwaarlozing, ouders met psychiatrische problematiek) vaak geconstateerd dat ze minder veilig gehecht zijn dan kinderen in gunstiger omstandigheden. Onderzoek richt zich dan op de vergelijking tussen kinderen in bedreigende en niet-bedreigende situaties om vervolgens te constateren dat de eersten vaak minder veilig gehecht zijn en te concluderen dat er een tekort aan hechting is. Dit zorgt er al snel voor dat het ‘onveilig gehecht’ zijn een individuele eigenschap van het kind en een diagnostische categorie wordt en dat deze kinderen benaderd worden vanuit een tekort, oftewel falen. Onveilige hechting wordt de verklaring voor de moeilijkheden die zich in het hier en nu voordoen, waarbij men de invloed van maatschappelijke of culturele contexten, of de veelvuldige hechtingsrelaties die een kind aangaat, uit het oog kan verliezen (Vermeire, 2006).
Het lijkt Crittenden (2003) betekenisvoller zich af te vragen hoe bedreigde kinderen met hun strategieën het gevaar reduceren, hoe dit gedurende hun ontwikkeling evolueert en wat dit doet met hun denken over relaties. Hechtingsgedrag dat als onveilig wordt beschouwd, kan een passende strategie zijn binnen een reëel onveilige situatie. Hechtingspatronen kunnen we steeds als adaptief zien als we voor ogen houden in welke situaties ze zich voordoen en in welke contexten ze zijn aangeleerd. Deze adaptatie is een continu, dynamisch proces, waarbij het (on)veilig hechtingsgedrag gezien kan worden als een specifieke strategie binnen bepaalde contexten.
We kunnen de verschillende strategieën die een kind ontwikkelt dus ook lezen als zijn antwoord op onveilige contexten (White, 2006; Vermeire, 2017). Binnen de narratieve benadering is er een aanname dat kinderen en volwassenen de mogelijkheid hebben om effectief te antwoorden op de moeilijkheden waarvoor ze staan. De kleinste antwoorden kunnen betekenisvol zijn en kunnen rimpelingen teweegbrengen (Yuen, 2009). Wade (1997) gaat nog een stapje verder en benoemt in onveilige en geweldcontexten zelfs de kleinste acties als acties van verzet die ingaan tegen dominante discoursen. Deze acties betekenen dat het kind in deze zorgwekkende contexten steeds iets gedaan heeft of iets doet en daarmee opkomt voor iets of tegen iets.
In de verslaggeving over Toby’s geschiedenis kunnen we teruglezen dat hij zich als peuter en kleuter reeds ongenaakbaar voordeed in de onveilige contexten. Hij vertoonde geregeld extreem uitdagend gedrag, en straffen leek hem niet te raken. We kunnen ervan uitgaan dat hij het binnenstappen in de therapiekamer ook als onveilig beleeft. Zijn lastige gedrag is zijn antwoord op de voor hem onveilige context en mogelijk een daad van verzet tegen het binnengebracht worden als probleemkind.
Dit betekent dat we het lastige gedrag of de overspoelende emoties die kinderen in deze moeilijke contexten in het hier en nu laten zien, onder andere kunnen begrijpen als antwoorden op als onveilig gepercipieerde contexten en als verzet tegen bepaalde dominante discoursen en kijkwijzen. Dit betekent dat de kinderen ook steeds opkomen voor bepaalde zaken die voor hen ertoe doen en waardenvol zijn. Dit zichtbaar maken en opmerken kan hun sense of agency bevorderen.
Hechting als een voortdurend zoekproces in het veeltalig emotioneel verbinden
Bowlby (1982) bracht met zijn hechtingstheorie het belang van de affectieve, emotionele band tussen een kind en zijn primaire verzorgers onder de aandacht. Daarop aansluitend stellen Oppenheim en Waters (1985) voor om hechtingsnarratieven eerder te beschouwen als communicatieve processen dan als hoofdzakelijk interne processen. Ze wijzen erop dat het onderscheid tussen veilig en onveilig gehechte kinderen vooral gemaakt wordt op basis van de vlotheid, de openheid en de coherentie van hun emotionele communicatie. Dit onderscheid hangt ook samen met de verschillen in hoe kinderen narratieven construeren over hechtingsthema’s en daar met anderen over communiceren.
Kinderen groeien soms op in contexten waar het communiceren over emoties niet aan de orde is, waar het soms gevaarlijk is om het over emoties te hebben, laat staan ze te tonen, of ze komen uit contexten waar duidelijk gemaakt werd dat bepaalde emoties fout zijn. Vaak is de steun niet aanwezig om de mogelijke betekenisgevingen van deze emoties in de steigers te zetten. Dit gegeven bemoeilijkt niet enkel hun communicatie met anderen maar ook hun innerlijke dialogen waarmee ze proberen betekenis te verlenen aan wat er met en rondom hen gebeurt (Dallos, 2005, 2006). Ze zijn minder in staat om te reflecteren op hun eigen en andermans emoties, gedachten en lichaamsreacties en kunnen niet signaleren wat ze nodig hebben (Jakob, 2013). Dat wat ze in communicatie brengen en proberen te signaleren wordt binnen de dominante maatschappelijke kijkwijzen niet opgemerkt of niet geïnterpreteerd als een mogelijke behoefte, vraag of uitnodiging tot hulp (Vermeire, 2017).
Hechten als bevorderen van a sense of relational agency en een gevoel van erbij horen
Bowlby (1982) stelde dat ervaringen binnen hechtingsrelaties worden geïnternaliseerd, waarbij het kind verwachtingspatronen ontwikkelt over de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van zijn opvoeders. Kinderen en jongeren met moeilijke en ingrijpende levensgeschiedenissen beschouwen veel relaties per definitie als onveilig en onbetrouwbaar en ze zien zichzelf als relationeel incompetent en onbeduidend. Ze zitten gevangen in gestolde beelden en verhalen over zichzelf, waarbij ze zichzelf zien als waardeloos, niet gewenst, niet oké. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat ze niet de moeite waard zijn om voor te zorgen (Jakob, 2011). Ze ervaren niet meer dat ze ertoe doen en dus betekenisvol zijn.
De Mol e.a. (2018) stellen dat in nauw betrokken relaties a sense of relational agency voorwaarde is om intimiteit en verbondenheid te ervaren. Een sense of relational agency ontstaat als mensen beseffen dat ze nog een relationele invloed hebben op anderen en anderen op hen, waarbij de invloed zowel intentioneel als niet-intentioneel kan zijn. Als het kind niet meer ervaart dat het verschil maakt in de relatie en betekenisvol kan bijdragen voor de ander, zichzelf en de relatie, dan zal dit onmiskenbaar gevolgen hebben voor zijn of haar welbevinden en zelfbeeld.
Crittenden (2003) hamert erop dat kinderen niet leven in één dyadische context, maar vaak in verschillende relationele contexten zijn ingebed. Shotter (1993) merkt op dat verhalen die we vertellen over onszelf niet al onze ervaringen omvatten. Er zijn gaten in het geheugen, en ook de woorden zijn niet altijd beschikbaar. Alternatieve relatieervaringen, die niet gekenmerkt zijn door geweld, manipulatie of verwaarlozing, verdwijnen uit beeld of worden begrepen vanuit de argwaan die gegroeid is uit de pijnlijke relaties (Vermeire, 2006).
Het is dus van belang om de relationele inspanningen die betrokkenen rondom het kind leveren, zichtbaar te maken. Dit geldt nog meer voor de (h)erkenning van de inzet en betrokkenheid van het kind zelf. Opmerken dat kinderen belangrijke anderen in het oog houden, aan hen denken, bezorgd zijn om hen, proberen voor hen te zorgen en hen laten weten dat je dit ziet, kan therapeutisch zeer helpend zijn (Daniel & Wren, 2005).
Hulpverleners en ouders reageren daar soms ambivalent op omdat we maatschappelijk afgesproken hebben dat ouders voor hun kinderen moeten zorgen en niet andersom. Nochtans zit juist hier een belangrijke bijdrage voor a sense of relational agency en een constructiever zelfbegrip (De Mol e.a., 2017). De erkenning van de ervaring dat een persoon de andere persoon constructief kan beïnvloeden, is van vitaal belang voor de ontwikkeling van een positieve identiteit, zelfvertrouwen en een voldoening schenkende relatie (De Mol e.a., 2018). Dit geldt niet alleen voor het kind maar ook voor degenen die nauw op het kind betrokken zijn zoals de opvoeders en (pleeg)ouders. Vanuit het gevoel van emotioneel verbonden zijn en ertoe doen, ontstaat ook a sense of belonging of het gevoel ergens bij te horen.
Gehecht zijn als een gevoel van coherentie
Deze onveilig gehechte kinderen hebben vaak incoherente (versnipperde, gereduceerde of onaffe) verhalen over hun geschiedenis, hun familie, henzelf en hun relaties. Ze missen samenhang, overzicht, het verhaal stokt of klopt niet. Veel gebeurtenissen lijken losstaande en niet verbonden ervaringen. Carter en McGoldrick (2004) wijzen erop dat kinderen en familieleden na ingrijpende periodes mogelijk bevroren zitten in de tijd. Sommigen zitten vast in verhalen uit het verleden, anderen leven enkel in het hier en nu of nog anderen houden zich krampachtig vast aan toekomstdromen. Er is geen verbinding tussen heden, verleden en toekomst. Daarbij hebben deze kinderen meestal gestolde en geïsoleerde verhalen met weinig nuances, en eenduidige verklaringen over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe ze geworden zijn wie ze zijn. Verschillende auteurs en onderzoekers benadrukken het belang van een gevoel van coherentie (Antonovsky, 1987; Byng-Hall, 1995; Stern, Doolan, Staples, Szmukler & Eisler, 1999; Walsh, 2006). Ook Jakob (2011) benadrukt de behoefte aan een coherent en voldoende constructief narratief over het gezin en het zelf.
Coherent betekent hier een zekere graad van geloofwaardigheid en van interne consistentie, gekoppeld aan het kunnen verdragen van een bepaalde onzekerheid en contradictie in de verhalen en perspectieven (Daniel & Wren, 2005). We beogen niet een netjes geordend, kloppend (historisch juist) verhaal te construeren over hoe het zover heeft kunnen komen en over wie ze zijn. Evenmin willen we aan het kind een verhaal of verklaring opdringen vanuit buitenstaandersperspectief. We gaan op zoek naar verhalen die steeds opnieuw ruimte bieden aan de verwarring, complexiteit, contradictie en ambivalenties die in deze contexten inherent aanwezig zijn. Het zijn veelzijdige, meerstemmige en tijdelijke verhalen die het leefbaar en hanteerbaar maken om verder te gaan. Deleuze en Guattari (2013) geven aan dat we als mens voortdurend in een wordingsproces zitten. Als therapeut kunnen we met deze kinderen op zoek naar verhalen die zichtbaar maken welke richtingen ze uit kunnen en dit zonder vastliggend doel (Vermeire & van Hennik, 2017).
Houvasten voor de therapeutische praktijk en nieuwe sporen voor Toby en pleegmoeder
Uit bovenstaande zoektocht distilleer ik een aantal inspirerende ideeën en concepten voor de therapeutische praktijk met deze kinderen en hun significante betrokkenen. Willen we niet gevangen raken in bepaalde arme, gestolde verhalen over deze kinderen en van deze kinderen over zichzelf, dan is het helpend om hun wijze van zich relationeel verbinden en hun lastig gedrag of overspoelende emoties blijvend te situeren in een netwerk van verbindingen en een veelheid van contexten. Hun acties benoemen als antwoorden op onveilige contexten is daarbij een interessante ingang. We kunnen deze kinderen en hun verzorgers uitnodigen om zichzelf, hun relaties en de problemen waarmee ze kampen te bekijken door een andere lens dan tot op heden gebeurde en zo een nieuwe rijkdom aan betekenissen te ontdekken of te construeren.
Door samen op zoek te gaan naar taal waarin ze hun ervaringen kunnen uitdrukken en delen en door het naar voren halen en uiteenrafelen van verschillende emotionele verbindingen en wederzijdse beïnvloedingen, proberen we a sense of agency te bevorderen. We verzamelen doorheen het proces voortdurend puzzelstukjes die samen verhalen vormen. Deze maken een tijdelijk begrijpen mogelijk van het zelf, de relaties en het leven waar het kind in zit. Ze bevorderen a sense of coherence en maken mogelijke richtingen zichtbaar.
Veilige identiteitsgronden en een team of support
Nadat Toby onder de tafel vandaan kruipt, maak ik kennis met zijn lievelingsdier de tijger en laat ik hem al zijn kennis daarover tentoonspreiden. Ik vraag hem wie er nog meer allemaal in zijn leven rondlopen die belangrijk zijn. Hij haalt er de doos met ‘Matchbox’ auto’s bij.
Na het gesprek stuurde ik naar Toby en pleegmoeder het volgende brieffragment: ‘Toby, ik vertelde jou dat bij mij veel kinderen langskomen die moeilijke dingen meemaken, kinderen die niet altijd bij hun mama of papa wonen of waar ingewikkelde dingen zijn gebeurd en soms nog gebeuren. Dat is lastig voor die kinderen en ze komen dan praten, spelen en nadenken hoe het minder lastig kan zijn. We zoeken samen hoe het wat beter kan gaan. Katrien en jij vertelden dat het bij jou een speciaal gezin is. Je woont bij Katrien maar komt niet uit haar buik. Ze is jouw pleegmama. Je hebt ook een mama Daisy. Je koos verschillende auto’s voor mama, papa, je twee broertjes en jezelf, en voor Katrien koos je een straaljager (Ron, de nieuwe vriend van mama wou je er niet bij). Je laadde alle auto’s op jezelf, de grote vrachtwagen!

Ik ontdekte daarbij dat je een Matchbox specialist bent! Je hebt ook een goocheldoos en kent een paar trucs, maar de grote verdwijntruc ken je nog niet. Je zou graag alle stoute dingen laten verdwijnen. Ik vroeg of er dingen zijn die jou boos maken, maar daar praat je niet graag over.’
Van meet af aan opmerken dat in therapie komen moeilijk voor hen is en dat ze er meestal zelf niet om gevraagd hebben om te komen spreken, is een belangrijke eerste stap in onze mogelijke samenwerking. Ook hen geruststellen dat ik hen niet ga dwingen over moeilijke dingen te spreken als ze dat niet willen, hoort daarbij. We moeten verschillende wegen zoeken die het creëren van een veilige context kunnen bevorderen (Rober, 1999). Bovendien geeft wetenschappelijk onderzoek steeds meer aan dat de mate waarin het kind zich actief betrokken voelt in het therapeutisch proces, bepalend is voor de uitkomst. Dit maakt de kwaliteit van ons samenwerken tot een belangrijke factor en benadrukt de noodzaak om een cultuur van feedback te installeren vanaf de start van de behandeling (Duncan & Miller, 2010). Zo krijgen kinderen bij aanvang een pakketje rode kaarten die ze te allen tijde mogen inzetten als iets te dicht op hun huid komt, of als thema’s aan bod komen waarover ze in geen geval willen praten. Ik besluit ook na elk gesprek met Toby en pleegmoeder een brief te schrijven met wat ze mij vertelden en wat we samen bespraken (Vermeire, 2009).
Vanaf het begin van onze conversaties gaan we op zoek naar veilige identiteitsterritoria en een team of support, zodat we een platform creëren van waaruit we naar de moeilijkheden kunnen kijken. White (2006) benadrukt het belang van veilige identiteitsterritoria. Deze omvatten verhalen over levensterreinen en relationele contexten waarbinnen het kind niet gedefinieerd is door de traumatische levensgeschiedenissen, maar als daadkrachtig persoon in zijn eigen leven verschijnt. Deze territoria zorgen voor een veilige context van waaruit het kind uitdrukking kan geven aan de trauma’s en lastige ervaringen (Vermeire, 2016).
De verhalen over de tijger, de Matchboxes, de goocheldoos, de belangrijke betrokkenen en Katrien als straaljager zijn stuk voor stuk eilandjes die we belichten. Tegelijk zijn we een team of support aan het verzamelen rond Toby en pleegmoeder die belangrijke inspiratie- en steunbronnen kunnen zijn in het vervolg van het proces.
Lastige gevoelens en problematisch gedrag: een rijkdom aan betekenissen
Dallos (2005) verwijst naar onderzoek dat aangeeft dat kinderen, zodra ze ertoe in staat zijn, betrokken geraken in gesprekken over gevoelens met hun ouders. Afhankelijk van de steun die ouders, betrokkenen en hulpverleners geven, kunnen kinderen leren betekenis te verlenen aan hun eigen gevoelens en die van anderen en daaruit verhalen te genereren. Studies suggereren dat de narratieve vaardigheden die kinderen in veilige contexten ontwikkelen, verschillen van die in onveilige contexten (Dallos, 2005). In de therapie proberen we een context te creëren waarbinnen ieders verhaal verteld en gehoord kan worden. Het risico bestaat dat kinderen de context toch als onveilig ervaren, en dat bepaalde antwoorden op die onveiligheid razendsnel geactiveerd geraken. Dan kunnen we met elkaar in uitwisselingen belanden met vooral een verwerpend of negerend effect. Het voorstel van Michael White (2007) om te werken vanuit een cool engagement met de problemen van het kind, biedt hier een houvast. Hij stelt voor om ons samen met cliënten te positioneren als onderzoeksjournalisten en zo via externaliserende gesprekken de moeilijkheden te ontrafelen. We hopen daarbij kinderen en hun verzorgers te helpen om opnieuw rijke narratieven te ontwikkelen over hun emoties en lastig gedrag.
Ik vraag aan Toby welke boze beesten er allemaal bij hem op bezoek komen. Het ergste beest zit in zijn hoofd en in zijn buik. Terwijl we dit beest samen bestuderen maakt hij het in knalrode klei. Het zweeft en laat soms scheten. We mogen zijn naam niet te luid uitspreken anders komt hij ook bij mij… Samen met pleegmoeder bedenken we een codenaam: Lachend Kakske.


Ik betrek Toby in een vraag aan pleegmoeder. Komt bij haar ook soms een Lachend Kakske op bezoek? Pleegmoeder heeft soms last van een Ontploffend Bommetje.
We nodigen het kind en zijn belangrijke opvoeders uit om de moeilijkheden in een beeld te gieten. De vorm waarin ze de problemen en dilemma’s gieten, getuigt van hun grote vindingrijkheid en creativiteit. Een beeld zegt vaak meer dan duizend woorden. We kunnen nieuwe wijzen van begrijpen vinden zodat kinderen en hun familie hun relatie met het probleem of de emotie kunnen evalueren en zich eventueel kunnen herpositioneren. Op die manier raken ze opnieuw verbonden met wat voor hen ertoe doet en wie voor hen belangrijk is of zijn (Vermeire, Beckers, Decraemer & Faes, 2017). We slaan hier een brug tussen de individuele en relationele dimensie door woorden te geven aan de binnenkant van een persoon en tegelijk in dialoog te gaan over de mogelijke effecten op anderen. Door samen taal te zoeken, krijgen de gevoelens en gedachten bestaansrecht in de sociale en relationele wereld (De Mol e.a., 2018).
Lachend Kakske laat Toby soms stampvoeten, schreeuwen en andere kinderen pijn doen. Als zowel Lachend Kakske als Ontploffend Bommetje in actie zijn, ontstaat er een gevecht. Toby wil het liefst hen beiden weg uit zijn leven. Met het ridderzwaard gaat hij de twee bollen klei te lijf en hakt hij ze in mootjes. Hij wil graag een riddervriend zijn voor zijn vrienden. Hij wil graag goed voor hen zorgen. Samen met pleegmoeder speuren we naar momenten en contexten waarin hij een goede riddervriend was en is voor zijn vrienden.
Het verbreden van het blikveld van hechtingsrelaties naar extradyadische invloeden (vrienden, familie, gemeenschap, cultuur) doet het besef groeien dat kinderen tijdens hun leven ervaringen (kunnen) opdoen in een diversiteit aan hechtingsrelaties in verschillende contexten. Ook De Mol & Rimé (2017) wijzen erop dat het belangrijk is de relationele complexiteiten en moeilijkheden buiten het gezin te exploreren.
Het naar voren halen van de eigen acties en keuzes in relatie tot de moeilijkheden helpt de kinderen om te beseffen dat ze iets ondernomen hebben, dat ze voor iets zijn blijven opkomen. In hun antwoorden op de veelheid aan moeilijkheden zitten waarden waar het kind voor staat, wensen en verwachtingen en ook kennis en vaardigheden verborgen (White, 2006). Dit opmerken promoot ook a sense of agency bij het kind.
Nadat we Tony’s riddervriendkennis en -vaardigheden hebben ontleed, sla ik hem plechtig tot ridder. Hijzelf heeft een gouden leeuw die zijn hart beschermt. Als ik hem vraag wat er in zijn hart zit dat moet beschermd worden, vertelt hij: ‘Het verdriet dat papa is weggelopen uit het ziekenhuis.’ Het verdriet is een groene Vlinder. Hij knipt het verdriet uit en legt hem op een hart. Samen zoeken we een veilig, warm plekje in de kamer waar hij ‘Vlinder Verdriet’ kan laten rusten, zodat hij hem niet voortdurend hoeft mee te nemen.

Samen op zoek naar a sense of relational agency
Het kind, zijn (pleeg)ouders en ook hulpverleners handelen soms vanuit negatieve internalisaties over elkaar. Het kind is niet geneigd om emotionele steun te zoeken bij derden die hij als bedreigend ervaart en van wie hij negatieve beelden en ideeën heeft (Jakob, 2013). De zorgrelatie staat onder druk. Het opnieuw zichtbaar maken dat men ertoe doet voor elkaar en een betekenisvolle bijdrage levert in het leven van de ander, bevordert a sense of relational agency.
Telkens bij het binnenkomen van de therapiekamer vliegt Toby met de straaljager (pleegmoeder Katrien) door de kamer en checkt of Vlinder Verdriet nog op zijn veilige plek ligt. Ik vraag Toby hoe we papa op de hoogte kunnen houden van wat hij allemaal doet en leert en hoeveel hij hem mist. We besluiten een papadoos te maken. Samen met pleegmoeder wordt deze prachtig versierd en gevuld met foto’s, schoolrapporten, cadeautjes voor vaderdag, een melktand en fragmenten uit onze brieven.
We speuren naar momenten van wederzijdse constructieve beïnvloeding. Daardoor bevorderen we het besef van emotioneel verbonden te zijn.
Een brieffragment: ‘Toby, je had de matroeska’s ontdekt in mijn bureau. Je haalde ze uit elkaar, koos eentje voor jou en eentje voor Katrien. Je nam het kleinste poppetje van Katrien en stopte het in jouw grote poppetje. Je neemt Katrien heel dicht bij jou. Ze zei onmiddellijk: “Oh my God”. Dat betekent dat Katrien blij is dat je haar meeneemt. Katrien zit in jou (en vooral in jouw hart). Het is niet zomaar een stukje dat in jou zit! Het is alles van Katrien. Ik vroeg of jij ook in Katrien zat en je hoopte het, maar je wist het eigenlijk niet. Gelukkig zei Katrien: “Ik weet heel zeker dat Toby in mijn hart zit!” Je stopte onmiddellijk jouw kleinste poppetje in de grotere pop van Katrien.’

Het is niet alleen belangrijk dat het kind weer enig besef van invloed verwerft en zich relationeel verbonden gaat voelen. Door de vele zich opstapelende moeilijkheden komen ook de verzorgers van het kind in handelingsverlegenheid terecht en ze verliezen hun sense of relational agency. Tijdens onze gesprekken is het belangrijk dat ook pleegmoeder stap voor stap op haar beurt iets begint te ervaren en beseffen van wat ze voor Toby betekent en welke waardevolle bijdragen ze levert in zijn leven. Dit gebeurt niet enkel door verschillende alternatieve verhalen zichtbaar te maken, maar ook door haar mee te nemen door het hele therapieproces en haar actief te laten meepraten, denken en doen.
Sociaal delen van gevoelens, vaardigheden en kennis
Heel wat gekwetste kinderen hebben vragen bij wat hen in hun leven is overkomen. Meestal stellen ze deze vragen niet openlijk, of ze zijn gestopt zich daar vragen bij te stellen uit angst voor de mogelijke nare antwoorden. De gelaagdheid, en vooral de rijkdom van de verschillende en genuanceerde ervaringen, lijkt verdwenen. Deze kinderen zijn gestopt met om zich heen te kijken en merken niet langer op dat anderen mogelijk ook worstelen met dezelfde thema’s, of wegen zoeken om met moeilijkheden om te gaan. Zij raken afgesneden van de vele stemmen die hen omringen en lijken wel de enigen die deze zaken meemaken en beleven. De overtuiging dat niemand kan begrijpen wat zij voelen, denken of doen, kan zich in hen hebben genesteld (Vermeire, 2016).
Als ik aan Toby vraag of hij andere kinderen kent die niet bij hun papa of mama wonen, reageert hij hoofdschuddend van nee. Hij is verbaasd en kijkt me ongelovig aan als ik vertel dat ik verschillende anderen kinderen ken die niet thuis wonen. Hij is onmiddellijk geïnteresseerd in een onderzoek en bevraging van deze kinderen. We maken samen een vragenlijst gebaseerd op wat hem bezighoudt. Heb jij ook soms een Lachend Kakske op bezoek? Wat doe jij als die jou stomme dingen laat doen? Heb jij ook een Vlinder Verdriet? Heb je goede trucs om jezelf te troosten? Wat vind je het ergste aan het niet zien van je mama of papa? Maak je soms ruzie met je pleegouders of jouw opvoeders?
We interviewen verschillende kinderen en jongeren zowel live als via skype en per mail. Toby is ervan onder de indruk dat er heel wat andere kinderen zijn in gelijkaardige omstandigheden. Maar wat hem vooral verbaast, is dat ze bereid zijn om zijn vragen te beantwoorden. Hij haalt inspiratie uit wat de verschillende kinderen ondernamen om zich staande te houden (in een dagboek schrijven, streetdance, de clown uithangen).
De verhalen, de lokale kennis en de door het leven verworven vaardigheden van de geïnterviewde kinderen zorgen voor (h)erkenning van hun ervaringen. De verhalen halen hem uit een geïsoleerde positie en verbinden hem opnieuw met belangrijke referentiegroepen en de gemeenschap. Door stemmen uit de gemeenschap uit te nodigen maken we ruimte voor gedeelde verhalen, polyfonie en herverbinding (Vermeire, 2016). Dit sluit aan bij wat Reynolds (2012) het creëren van a community of solidarity noemt.
Speuren naar meer coherente verhalen en a sense of belonging
Waarom is mama boos? Waarom is papa weggelopen en laat hij niets meer van zich horen? Waarom woon ik in een pleeggezin? Dit zijn allemaal vragen die deze kinderen bezig kunnen houden en waarbij ze vaak tot een gereduceerde verklaring zijn gekomen met negatieve identiteitsconclusies. Het is omdat ik een stout kind ben. Het is omdat ik stom ben. Het is omdat mijn papa een slechterik is.
Doorheen onze gesprekken verzamelen Toby, pleegmoeder en ik samen puzzelstukjes die de verschillende levensgebeurtenissen, zijn verdriet en kwaadheid, de afwezigheid van vader, enigszins begrijpelijk en hanteerbaar maken. Ik nodig Toby uit om een reflecterende, beschouwende positie in te nemen ten opzichte van de verhalen die hijzelf en anderen vertellen en te zoeken naar alternatieve verhalen die mogelijk zinvollere betekenissen genereren.
Ook tijdens het beluisteren van de interviews duiken nieuwe perspectieven op die we kunnen onderzoeken op hun bruikbaarheid bij het leggen van onze puzzel. Uitspraken zoals: ‘Denk nooit dat het jouw schuld is’ of ‘Ik heb geleerd dat mijn ouders mij wel graag zien, maar dat ze zelf te veel problemen hebben’, blijven nog lang in de gesprekken terugkomen.
We gaan er het beste van uit dat deze kinderen loyaal zijn naar hun ouders en dus niet gebaat zijn bij beschuldigingen of beschamende uitspraken. Anderzijds willen kinderen het gedrag van de ouder in een moreel kader kunnen plaatsen (Daniel & Wren, 2005).
Toby’s vader is na maanden spoorloos te zijn geweest, weer opgedoken. Ik vraag Toby of hij ernaar uitkijkt zijn vader terug te zien. Hij wil er niet over praten. Ik richt me tot Kangoeroe, de knuffel die hij onder de arm heeft, en vraag aan Kangoeroe of hij enig idee heeft of Toby blij is. Mij volledig toespitsend op Kangoeroe ontspint zich onderstaand gesprek:
‘Wat moet Toby zeggen of vragen aan zijn papa als hij hem terug ziet?’ Kangoeroe antwoord onmiddellijk: ‘Stoute papa.’

‘Kangoeroe, zou het slim zijn om aan zijn papa te vertellen dat Toby het niet leuk vond om hem zo lang niet te zien?’ Kangoeroe antwoordt: ‘Ja.’ ‘Een goed plan?’ Kangoeroe knikt drie keer ja.
…
‘Kangoeroe, vind jij dat Toby een beetje boos mag zijn?’ ‘Ja.’
‘Kangoeroe, vind jij dat Toby mag of moet vertellen dat hij verdrietig is geweest?’ Kangoeroe knikt tien keer ja.
Na dit gesprekje stoppen we samen met pleegmoeder de parels Boos, Blij en Verdriet in een versierd doosje om aan papa te geven als hij terug op bezoek mag.
Hechtingsgestoord of niet? Speuren naar verhalen van hoop
In een individueel gesprek met pleegmoeder stelt zij na een aantal sessies de prangende vraag opnieuw: ‘Wat denk jij, heeft Toby een hechtingsstoornis?’ Ik grijp terug naar een gefilmd gespreksmoment met ons drieën, waarbij ik pleegmoeder interview aan de hand van Toby’s vragen over het missen van een belangrijk iemand. Toby is in de speelgoeddozen aan het kijken en pleegmoeder vertelt op de film dat ze zelf jaren geen contact had met haar vader. Toby kijkt niet op en gaat onverstoorbaar door met rommelen in de speelgoeddozen. Wanneer pleegmoeder vertelt dat toen ze klein was ze veel verdriet had en soms in haar bed stilletjes huilde, neemt Toby een klein poppetje, kruipt op haar schoot en begint met het poppetje langzaam over haar wang te strelen.
Dit fragment samen bekijkend vraag ik wat zij denkt dat Toby daar probeert te doen? Pleegmoeder antwoordt: ‘Mij troosten.’ We bespreken samen nog andere momenten waar we opmerken dat Toby zich affectief verbindt. We komen tot de slotsom dat Toby een zware rugzak meedraagt die hem zeer gevoelig maakt voor onveilige contexten. Zijn antwoorden op deze onveilig gepercipieerde contexten hebben vaak lastige effecten en zorgen ervoor dat hij in moeilijkheden komt. Tegelijk bevatten zijn antwoorden ethische standpunten en beschikt hij over heel wat mogelijkheden om zich staande te houden. En blijft hij in heel wat relaties investeren.
Tot slot
Na elk gesprek bezorg ik Toby via pleegmoeder een brief over wat we samen deden, vertelden en ontdekten. Pleegmoeder leest deze aan hem voor. Ze wisselen betekenisvolle perspectieven uit en een gevoel van samen onderweg zijn kan verder vorm krijgen.
Literatuur
- Antonovsky, A. (1987). Unraveling the mystery of health. San Francisco: Jossey-Bass.
- Barrett, P.M., Rapee, R.M., Dadds, M.M. & Ryan, S.M. (1996). Family enhancement of cognitive style in anxious and aggressive children. Journal of Abnormal Child Psychology, 24, 187-203.
- Bowlby, J. (1982). Attachment and loss – Vol.1. Attachment. New York: Basic Books.
- Byng-Hall. J. (1995). Creating a secure family base – Some implications of attachment theory for family therapy. Family Process, 34, 45-58.
- Carter, B. & M.C. Goldrick, M. (2004). The expanded life cycle – Individual, family and social perspectives. Needham Heights: Allyn & Bacon.
- Crittenden, P. & Claussen, A. (2003). The organization of attachment relationships – Maturation, culture and context. Cambridge: University Press.
- Dallos, R. (2005). Narratives of young offenders. In A. Vetere & E. Dowling, Narrative therapies with children and their families, 219-238. London: Routledge.
- Dallos, R. (2006). Attachment narrative therapy. Maidenhead: Open University Press.
- Daniel, G. & Wren, B. (2005). Narrative therapy with children in families where a parent has a mental health problem. In A. Vetere & E. Dowling, Narrative therapies with children and their families, 119-139. London: Routledge.
- Deleuze, G. & Guattari, F. (2013). A thousand plateaus. London: Bloomsbury Academic.
- De Mol, J., Reijmers, E., Verhofstadt, L. & Kuczynski, L. (2018). Reconstructing a sense of relational agency in family therapy. Australian & New Zealand Journal of Family Therapy, 39, 54-66.
- De Mol, J. & Rimé, B. (2017). Depressie bij jongeren – Het gezin als bron van verandering en een plaats voor het delen van emoties met anderen. Of hoe mijn depressie ook mijn vriend kan worden.
- In S. Vermeire & J. Sermijn, Wegen naar her-binding – Narratieve, collaboratieve en dialogische praktijken, 219-228. Antwerpen: Interactie-Academie.
- Hughes, D.A. & Baylin, J. (2012). Brain-based parenting – The neuroscience of caregiving for healthy attachment. New York, London: W.W. Norton.
- Jakob, P. (2013). Geweldloosheid en gezinnen in crisis – Cocreatie van positieve gezinsnarratieven tegen de achtergrond van trauma, deprivatie, middelengebruik en belastende sociale contexten. Systeemtheoretisch Bulletin, 31, 5-27.
- Madsen, W.C. (2007). Collaborative therapy with multi-stressed families. New York/ London: The Guilford Press.
- Oppenheim, D. & Waters, H. (1985). Narrative processes and attachment representation – Issues of development and assessment. In I. Bretherton and E. Waters (eds.), Growing points of attachment theory and research – Monographs of the Society for Reasearch in Child Development, 50 (1-2), Serial No. 209.
- Reynolds, V. (2012). An ethical stance for justice-doing in community work and therapy. Journal of Systemic Therapies. 31, 18-33.
- Rober, P. (1999). Reflections on ways to create a safe therapeutic culture for children in family therapy. Family Process, 37(2), 201-213.
- Shotter, J. (1993). Conversational realities. London: Sage.
- Stern, S., Doolan, M., Staples, E., Szmukler, L. & Eisler, I. (1999). Disruption and reconstruction – Narrative insights into the experience of family members caring for a relative diagnosed with serious mental illness. Family Proces, 38, 353-369.
- Vermeire, S. (2006). Hechting – Stafkaart of doodlopend spoor. Systeemtheoretisch Bulletin, 24 (3-4).
- Vermeire, S. (2016). Wat als ik koning zou zijn? – Spelen met rollen, posities en interviews bij kinderen en jongeren na ingrijpende of traumatische ervaringen. Systeemtherapie, 28 (2), 132-148.
- Vermeire, S. & Van Hennik, R. (2017). Narratieve brieven en documenten – Een rijkdom aan mogelijkheden. In S. Vermeire & J. Sermijn, Wegen naar her-binding– Narratieve, collaboratieve en dialogische praktijken, 26-39. Antwerpen: Interactie-Academie.
- Vermeire, S. (2017). Spreken over trauma met kinderen en jongeren – Op zoek naar tekenen van verzet in aanwezigheid van getuigen. In S. Vermeire & J. Sermijn, Wegen naar her-binding– Narratieve, collaboratieve en dialogische praktijken, 183-193. Antwerpen: Interactie-Academie.
- Vetere, A. & Dowling, E. (2005). Narrative therapy with children and their families. London: Routledge.
- Walsh, F. (2006). Strengthening family resilience. New York/London: The Guilford Press.
- Wade, A. (1997). Despair, resistance, hope – Response-based therapy with victims of violence. In C. Flaskas, I. McCarthy & J. Sheenan (eds.), Hope and despair in narrative and family therapy (62-74). New York: Routledge.
- White, M. (2006). Children, trauma and subordinate storyline development. In D.
- Denborough (ed.), Trauma – Narrative responses to traumatic experience (143-165). Adelaide: Dulwich Centre Publications.
- White, M. (2007). Maps of narrative practice. New York: W.W. Norton.
- Yuen, A. (2007). Discovering children’s responses to trauma – A response-based narrative practice. International Journal of Narrative Therapy and Community Work, 4, 3-18.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden