Hoe kan systemisch werken de voortijdige beëindiging van pleeggezinplaatsingen voorkomen?
Samenvatting
Een kind dat opgroeit in een pleeggezin heeft de ‘rijkdom’ van twee gezinssystemen met de daarbij horende netwerken. Eigen aan pleegzorg is de veelheid aan perspectieven en thema’s en de verstrengeling van verantwoordelijkheden. Dit maakt het ingewikkeld om alle perspectieven voldoende tot hun recht te laten komen. Meerzijdige partijdigheid is nodig in het verbinden en benutten van de krachten van de beide systemen. De complexiteit leidt vaak tot handelingsverlegenheid.
Pleegzorg door een systemische bril bekijken biedt mogelijkheden om de pleegzorg te verrijken. Dit wordt geïllustreerd met behulp van de casus ‘Noa’. Aan de hand van de stappen in het pleegzorgproces worden de dilemma’s en de bijpassende acties beschreven.
Netwerkpleegzorg
Bij een uithuisplaatsing wordt eerst gezocht naar een pleeggezin in het netwerk van de ouders en het kind. Plaatsing binnen het netwerk is voor een kind vertrouwder en daardoor meestal minder ingrijpend dan plaatsing in een onbekend pleeggezin. Bovendien is het doel in eerste instantie terugplaatsing bij de ouders en is een pleeggezinplaatsing dus in principe van tijdelijke aard.
Dit dilemma komt regelmatig voor in de pleegzorg: Wat is de beste keuze? De netwerkplaatsing doorzetten door pleegouders en ouders intensief te begeleiden? Of een ander pleeggezin zoeken? Soms werkt de gezamenlijke voorgeschiedenis van de netwerkpleegouders en ouders belemmerend door hardnekkige interactiepatronen en verstarde beelden van elkaar. Sommige pleegouders zijn door hun eigen kwetsuren en teleurstellingen nauwelijks te begeleiden in het delen van ouderschap en het ruimte bieden aan loyaliteitsgevoelens. Pleegzorgbegeleiders hebben dan een onmogelijke opdracht. Als er geen ander pleeggezin in het netwerk wordt gevonden, gaat de pleegzorgaanbieder op zoek naar een pleeggezin uit het bestand.
Het zorgteam
Rondom elke (netwerk- en bestands)pleeggezinplaatsing wordt gewerkt met een zorgteam. Dat neemt vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid besluiten over het pleegkind.
Het werken in een zorgteam kent een ingewikkelde dynamiek. Enerzijds wordt gestreefd naar commitment en consensus aangezien dit een beschermende factor is voor de ontwikkeling van een (pleeg)kind. Anderzijds moeten in het zorgteam besluiten worden genomen over beladen thema’s als de bezoekregeling. De verantwoordelijkheden en gevoelens van de verschillende betrokkenen lopen niet synchroon. In het zorgteam komen deze gevoeligheden scherp bloot te liggen en is het onmogelijk tot consensus te komen zonder bij de verschillen stil te staan.
De pleegzorgbegeleider
Het inhoudelijk begeleiden van de pleeggezinplaatsing is de kerntaak van de pleegzorgbegeleider. Echter, door diverse andere taken kent de rol van de pleegzorgbegeleider botsende bevoegdheden.
Bracke (2009, p.428) stelt dat ‘pleegzorgbegeleiders geen regisseurs zijn die de touwtjes in handen hebben, maar jongleurs die betekenissen opwerpen, bespelen en in het beste geval weer opvangen.’ Dit brengt dilemma’s met zich mee. Tussen enerzijds een open en niet-oordelende houding tegenover alle betrokkenen en anderzijds signaleren en urgent handelen als de veiligheid van een kind in het geding komt. Tussen enerzijds niet partijdig zijn jegens ouders of pleegouders en anderzijds juist partij kiezen voor het etaleren van de complexiteit en conflicterende visies. De verschillende stemmen laten horen en de verschillen laten bestaan zonder dat het kind daar last van heeft.
De pleegzorgcontext bestaat bovendien uit meerdere niveaus. Een van deze niveaus is de triade pleegkind, ouders en pleegouders. Naast de triade zijn er drie andere niveaus, te weten het individuele niveau (kind, ouder, pleegouder), de dyade (kind-ouder, kind-pleegouder, ouder-pleegouder) en de uitgebreidere context (familie, netwerk, professionals). Veranderingen op het ene niveau gaan gepaard met veranderingen op alle andere niveaus. De hogere niveaus omvatten de lagere niveaus, waarbij er sprake is van een voortdurend in- en uitzoomen op alle niveaus (Choy & Schulze, 2009). De jongleur wordt telkens opnieuw uit balans gebracht.
Door het gevoel dat zij als ouders ‘gefaald’ hebben en het stigma van de ‘slechte ouder’, worstelen ouders vaak met schuld- en schaamtegevoelens. Zij zijn bijna per definitie de meest kwetsbare personen binnen het zorgteam (Vermeire, 2012). Pleegouders kampen op hun beurt met het op de loer liggen van de positie van de ‘betere ouder’. Enerzijds willen zij bewijs, vertrouwen en geruststelling uitstralen dat het pleegouderschap hen goed afgaat. Anderzijds zijn zij ook geneigd hun pedagogische onmacht en kwetsbaarheid te laten zien om gedeeld ouderschap en gelijkwaardigheid in de relatie met ouders te beklemtonen. Echter, bij een aantal pleegouders verdwijnt het gevoel van gedeeld ouderschap wanneer zij zich emotioneel te veel inlaten met het kind (Bracke, 2009).
Het circulaire patroon
Pleegzorgbegeleiders schromen vaak om de kwetsbaarheid van pleegouders openlijk in het zorgteam te benoemen. Zij kunnen bijvoorbeeld bang zijn dat ouders dan niet langer kunnen accepteren dat hun kind in dat pleeggezin opgroeit.
Vaak is een circulair patroon zichtbaar. Naarmate pleegouders meer ruimte geven aan ouders, zijn deze beter in staat de pleeggezinplaatsing te verdragen. Naarmate pleegouders zich kwetsbaarder opstellen, voelen ouders ook meer ruimte hun gevoelens van schuld en schaamte te verwoorden. Ruimte maken voor deze gevoelens en het bespreken van kwetsbaarheden is de eerste stap om het patroon te doorbreken.
Pleegzorgbegeleiders hebben vaak medelijden met ouders en willen hen van hun schuldgevoel afhelpen. Door dit krampachtig vermijden van blameren van de ouders kan de aansluiting met hen worden gemist. Ouders zijn namelijk wel degelijk een betrokken partij in de moeilijkheden van hun kind. Het kan verwarrend of zelfs paradoxaal klinken om te stellen dat het hun schuld niet is. Het lijkt belangrijker om stil te staan bij het onderscheid tussen ‘schuldig zijn’ en ‘zich schuldig voelen’. Dit verschil maakt dat er reflectieruimte ontstaat bij de ouder (Vermeire, 2012). Vervolgens kunnen de betekenis en de impact van het schuldgevoel worden verkend en geëxternaliseerd.
Bufferprocessen
Binnen ouderschap spelen verschillende bufferprocessen een rol (Van der Pas, 2012). Het optimaal functioneren van de bufferprocessen heeft een grote beschermkracht. Ze kunnen – elk afzonderlijk en zeker tezamen – de nadelige effecten van risicofactoren (zoals kindproblematiek) bufferen. Aangezien dit niet alleen voor ouders maar ook voor pleegouders geldt, levert toepassing van deze buffers op de pleegzorg een bruikbare insteek voor de pleegzorgbegeleiding op.
Als eerste dient de pleegouder voldoende goede pleegouderervaringen te hebben om zich te blijven inzetten. Daarnaast dient de pleegouder een metapositie te kunnen innemen en intellectueel, psychisch en emotioneel te kunnen reflecteren op de gang van zaken. Bovendien moet het sociaal netwerk hand- en spandiensten verlenen en moet er een bevredigende taakverdeling tussen alle betrokkenen zijn. Tot slot moet de gemeenschap investeren in pleegouderschap en daarvoor faciliteiten en diensten ter beschikking te stellen.
De vraag is hoe deze buffers kunnen worden benut in het geven van invulling en betekenis aan het pleegouderschap en het voorkomen van beëindiging van de plaatsing in het pleeggezin.
Hechtingsproblemen
Hechtingsproblemen liggen vaak ten grondslag aan de hardnekkige en lastige relatieprocessen die een belangrijke rol spelen bij het voortijdig afbreken van pleeggezinplaatsingen. Hechting is een kenmerk van relaties en dus per definitie een interactioneel begrip.
Van kindgericht naar systemisch handelen betekent dat niet het pleegkind, maar de relatie centraal staat. Het gedrag van een pleegkind had vaak een duidelijke betekenis in het vorige systeem. In het huidige systeem krijgt ditzelfde gedrag een andere betekenis, die niet strookt met de binnen het pleeggezin bestaande verwachtingen omtrent relaties. Het is dan ook logisch dat het hechtingsprobleem van het kind een probleem van het hele pleeggezin wordt (Andolfi, 2010; Dallos & Vetere, 2011).
De pleegzorgbegeleider kan de teleurstelling erkennen en het pleeggezin helpen in het zoeken naar de betekenis van het gedrag van het kind. Welke gehechtheidspatronen waren er? Hoe reguleerden de ouders de stress van het kind in het verleden? Gezien de veel voorkomende hechtingsproblemen bij uit huis geplaatste kinderen is het ouders vaak onvoldoende gelukt om de stress van hun kind te reguleren. Wat dient vervolgens in de relatie met de pleegouders hersteld te worden?
Pleegzorgbegeleiders zijn vaak in dubio. Enerzijds willen zij aansluiten bij de behoefte van pleegouders en voorkomen dat een pleegkind uit het pleeggezin moet vertrekken. Anderzijds realiseren zij zich dat het aanbieden van individuele hulp voor het pleegkind de machteloze positie van de pleegouders nog versterkt. Het kind wordt de ‘probleemhouder’ en moet individuele behandeling krijgen om het ‘mankement’ in de voorgeschiedenis op te lossen. Gevoelens van incompetentie en frustratie om een pleegkind te bereiken of te kunnen hanteren liggen hieraan ten grondslag en zijn begrijpelijk en invoelbaar. Het is makkelijker escalaties toe te schrijven aan eigenschappen van het kind dan je eigen kwetsbaarheid en onmacht onder ogen te zien (Rodenburg & De Tempe, 2015).
Aangezien hechting een flexibel en dynamisch concept is, biedt juist verbreding naar de relatie met de pleegouders veel kansen (Splingaer, 2003). Het herschrijven van het onveilige gehechtheidsscript van een kind met zijn ouders door het aanbieden van correctieve hechtingservaringen met de pleegouders is zo’n kans. Pleegouders schrijven dan als het ware een ‘correctief script’ (Govaerts, 2007). Connectie met de primaire (hechtings)behoefte van een pleegkind vormt hierbij de sleutel tot heling en herstel. Waarbij het belang van ‘er zijn en blijven’ moet worden benadrukt.
Pleegzorgbegeleiders aarzelen nogal eens om het verleden van pleegouders ter sprake te brengen. Een belangrijke verklaring hiervoor ligt in de positionering van de pleegouders als gelijkwaardige samenwerkingspartners. Indien de pleegzorgbegeleider gaat bevragen en ‘therapeutiseren’, verschuift de focus in de samenwerkingsrelatie en helt deze over in de richting van ‘cliënt en professional’. Van de pleegzorgbegeleider vraagt dit (opnieuw) een andere rol, met een risico op disbalans en weerstand.
Echter, juist in het vertraagd onderzoeken van het verleden en de invloed daarvan op het handelen in het heden kan de aanzet tot reflectie en verandering liggen. Door de eigen stress en het niet kunnen bereiken van hun pleegkind vallen pleegouders soms terug in het ‘replicatief script’; het patroon van gehechtheid dat zij met hun eigen ouders hebben ervaren (Hughes, 2017). Als gevolg van het – onbewust en ongewild – vermijden van eigen problemen of thema’s, vermijden zij het aangaan van een relatie met het pleegkind en leggen dat buiten henzelf. Zij komen met een dringende hulpvraag aan de pleegzorgbegeleider als probleemoplosser. Zij kunnen de buffer van goede pleegouderervaringen niet langer benutten.
Parallelprocessen
Pleegzorgbegeleiders ervaren ook vaak spanning tussen het frustreren van de hulpvraag van pleegouders en het bieden van houvast. Ze vinden het moeilijk de heftige emoties van pleegouders te (ver)dragen. Het lukt de pleegzorgbegeleider dan niet langer de rustige volhouder te zijn, die steunt en vertraagt om zo pleegouders te helpen mentaliseren op momenten dat zij door stress worden overspoeld. Er lijkt sprake van een parallelproces.
Voor het verstevigen van de hechtingsrelatie is het inzetten van interactiegerichte in plaats van kindgerichte hulp het meest effectief. Te denken valt aan video-interactiebegeleiding voor kind en pleegouders samen. Maar niet zonder de betekenis van de eigen kindertijd bij pleegouders te onderzoeken. De uitdaging is om het gestolde en probleemverzadigde verhaal te herschrijven tot een coherent verhaal waarin veerkracht, bescherming bieden en verantwoordelijkheid nemen centraal staan (Serneels, 2014; Vermeire, 2016). Dit kan pleegouders helpen opnieuw een metapositie in te nemen zonder door hun eigen emoties overspoeld te raken.
Pleegouders zijn vaak geneigd hun netwerk niet te willen ‘belasten’ met hun pleegouderzorgen. Zij zijn immers zelf degenen die voor het pleegouderschap hebben gekozen. Dit terwijl een steunend sociaal netwerk een belangrijke factor is in het borgen van de stabiliteit van een pleeggezinplaatsing. Daar waar hulpverleners slechts passanten zijn, is het netwerk blijvend.
Gesproken kan worden van relatieve rust omdat kwetsbaarheden en patronen gelaagd en hardnekkig kunnen zijn en horen bij de pleegzorgdynamiek. Zo blijft een bepaalde mate van spanning en onrust bij alle betrokkenen inherent aan de bezoekregeling. Daarnaast zal elke volgende leeftijdsfase van Noa nieuwe vragen bij haar teweegbrengen. Waarom komt mijn moeder mij niet opzoeken? Hoe kan het dat mijn broertjes wel bij mijn vader mogen wonen en ik niet? Word ik later net als mijn moeder? Systemische interventies kunnen ook in de toekomst helpen om samen met Noa, ouders en pleegouders bevredigende en betekenisvolle antwoorden te blijven zoeken.
Tot slot
Meer systemisch kijken en handelen in de pleegzorg biedt kansen en prikkels om de krachten van beide systemen te bundelen. Het helpt ruimte te maken voor de veel voorkomende gevoelens en kwetsbaarheden in de relaties op alle niveaus binnen de pleegzorgcontext. En om er een andere betekenis aan te geven. Met daarbij het besef dat voortdurende veranderingen op de verschillende niveaus eigen aan de pleegzorg als hulpvorm zijn. Het actief werken met beschermbuffers om een beëindiging van de plaatsing in het pleeggezin te voorkomen, is een blijvend en doorlopend proces.
Literatuur
- Andolfi, M. (2010). Een kinderprobleem is een gezinsprobleem. In M. Andolfi, M. Falcucci, A. Mascellani, A. Santona & F. Sciamplicotti (red), Het kind in gezinstherapie – De ideeën van Maurizio Andolfi (pp. 13-26). Amsterdam: Hogrefe/Molemann.
- Bracke, S. (2009). Families met pleegkinderen. In A. Savenije, M.J. van Lawick & E.T.M. Reijmers (red.), Handboek systeemtherapie (pp. 419-428). Utrecht: De Tijdstroom.
- Choy, J. & Schulze, E. (2009). Kiezen voor kinderen – Een nieuwe blik op het samenspel in de pleegzorg. Amsterdam: Spirit.
- Dallos, R. & Vetere, A. (2011). Systems theory, family attachments and processes of triangulation – Does the concept of triangulation offer a useful bridge? Journal of Family Therapy, 34(2), 117-137.
- Govaerts, J-M. (2007). Hechtingsproblemen in gezinnen – Integratie van de hechtingstheorie in het systeemtherapeutische model. Leuven: Lannoo Campus.
- Hughes, D.A. (2017). Hechtingsgerichte gezinstherapie – Werken aan de basis. Amsterdam: SWP.
- Pas, A. van der (2012). Ouderschap: een systemisch multiversum. In A. Savenije, M.J. van Lawick & E.T.M. Reijmers (red.), Handboek systeemtherapie (pp. 357-371). Utrecht: De Tijdstroom.
- Rodenburg, L. & Tempe, J. de (2015). ‘Ik ben mijn kind zo spuugzat’ – Ouderlijke emotieregulatie en nieuwe autoriteit. Systeemtherapie, 27(2), 65-81.
- Serneels, A. (2014). Rouw vanuit narratief gezinstherapeutisch perspectief – Van loslaten naar verbinden. In J. Maes en H. Modderman (red.), Handboek rouw, rouwbegeleiding, rouwtherapie – Tussen presentie en interventie (pp. 204-213). Antwerpen: Witsand Uitgevers.
- Splingaer, G. (2003). Help, mijn kind heeft therapie nodig. Tijdschrift voor Familietherapie, 9(2), 99-137.
- Vermeire, S. (2012). Ouders en schuldgevoelens: een hefboom tot verandering? Ouderschapskennis, 15(1), 37-49.
- Vermeire, S. (2016). ‘Wat als ik koning zou zijn?’ – Spelen met rollen, posities en interviews bij kinderen, jongeren en hun gezin na ingrijpende of traumatische ervaringen. Systeemtherapie, 28(2), 132-148.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden