MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Artikelen
    • De Praktijk
    • Onderzoek gesignaleerd
    • Reflecties
    • Discussie
    • Professie en Persoon
    • Congressen
    • Boeken (en zo)
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
    • Artikel indienen
    • Gebruik van artikelen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Proefabonnement
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Systeemtherapie
    • Redactie
    • Adverteren
    • Open Access
    • Links
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 30 (2018) / nummer 4
PDF  

Een jongen in wonderland – David Epston en zijn narratieve verdiensten

Bruno Hillewaere
1 september 2025

Samenvatting

Kunnen we sommige namen uit de muziekgeschiedenis los denken van hun creatieve partners? Bij Simon denken we spontaan aan Garfunkel, bij Lennon aan McCartney. Hun namen zijn in de collectieve herinnering haast onlosmakelijk verbonden aan hun metgezel. Zo ook zullen we David Epston wellicht altijd associëren met Michael White, zijn vriend en compagnon de route bij het ontstaan en vormgeven van de narratieve therapie. Net zoals Paul Simon een bloeiende loopbaan heeft uitgebouwd na het uit elkaar vallen van het duo, heeft ook Michael White veel alleen neergezet tot aan zijn plotse overlijden in 2008 (zie Hillewaere & Van Hennik, 2008). David Epston is inmiddels vierenzeventig, levend en wel en energiek. Ook hij heeft veel gepubliceerd, en nog steeds schrijft hij erg veel. Toch lijkt zijn invloed in het veld veel minder groot te zijn dan die van Michael White. Wellicht heeft dit te maken met hun verschil in persoonlijkheid en de manier waarop ze dingen neerzetten. David Epston verwoordde het zelf heel mooi als volgt: ‘Ik las duizend boeken tegelijk, Michael las één boek duizend keer.’ Dat verschil komt ook tot uiting in hun wijze van publiceren en workshops verzorgen. Bij White kunnen we naast heldere praktijkvoorbeelden ook terugvallen op goed uitgewerkte theoretische funderingen, iets wat bij Epston veel minder het geval is. Zijn charme ligt in de brede inspiratie, het out of the box denken en de vele creatieve gevalsbeschrijvingen. Creatief en vindingrijk is Epston zeker, en dat heeft ook zo zijn effect gehad in het tot stand komen van deze tekst. ‘Ik houd niet zo van een klassiek interview’, zo zei hij me tijdens een diner in hotel New York in Rotterdam, ‘maar ik beloof je dat als je me je vragen mailt, ik deze snel zal beantwoorden.’ Om me vervolgens in reactie op enkele heldere vragen, per kerende post te overstelpen met vele artikelen, hoofdstukken uit boeken en manuscripten, vergezeld van de wat achteloze uitnodiging: ‘Hier staan vast de antwoorden waarnaar je op zoek bent.’ Zo dus is deze Professie & Persoon over David Epston geen klassiek interview geworden, maar – kan het passender? – een verhalende tekst. En laat ons, zoals het een narratieve benadering en een goed verhaal past, beginnen bij het begin.

David Epston werd geboren in 1944 in Ontario, Canada. We stellen hem ons voor als een energiek jongetje, creatief en fantasierijk, net zoals we hem kennen uit de workshops en de vele praktijkvoorbeelden. Hij heeft een mooie anekdote over zijn examens Latijn en Frans op het einde van de middelbare school. Toen het Frans niet zo goed wilde lukken, liep hij door zijn kamer en sprak zichzelf moed in met de woorden: ‘Je hebt een Franse ziel (soul), je hebt een Franse ziel.…’ Hetzelfde met de vertaling van Julius Caesar uit het Latijn: ‘Je hebt een Latijnse ziel, je hebt een Latijnse ziel….’ Het was toen, zo schreef hij later, dat hij besefte dat talen een soul van zichzelf hebben. Dat is voor narratieve therapie heel belangrijk: woorden zijn geen afspiegeling of representatie van de werkelijkheid, ze geven die werkelijkheid mede vorm. Een voorbeeld: iemand die gepest wordt en voortdurend ettertje genoemd wordt, zal zich mogelijk zo gaan voelen en er zich naar gedragen.

Net als White zal ook Epston in een medisch georiënteerde setting werken, en daar zal hij merken dat wanneer men over mensen spreekt als ‘patiënt’ en ‘ziek’, dit iets doet met de manier waarop ze zichzelf en de wereld zien. Het zorgt ervoor dat er een arme betekenisgeving en een beperkend verhaal ontstaan. De gevoeligheid voor taal en woorden zal voor Epston altijd een belangrijk fundament in zijn werk blijven. Zo zal hij in supervisies aansporen om zo letterlijk mogelijk bij de tekst van de cliënten te blijven. Uit respect voor de woorden van de cliënten, niet omwille van de structuur van de taal. Maar de anekdote laat ook nog iets anders zien. Epston denkt graag out of the box en zoekt steeds opnieuw naar creatieve manieren om tot mogelijke oplossingen te komen. Deze creativiteit zorgt er in narratieve therapievormen voor dat iemand rijkere betekenissen en rijkere verhalen van zichzelf aan bod kan laten komen. Dat zal Epston kenmerken in zijn verdere werk, en op deze manier zal hij een inspiratie zijn voor Michael White.

Na zijn middelbare school gaat hij antropologie studeren. Hij is gefascineerd door andere culturen. Het zal hem en zijn manier van denken sterk beïnvloeden. Epston ziet de houding van een therapeut die bij cliënten of families komt als de houding van de antropoloog die veldwerk doet en zich daarbij openstelt voor de leefwijze en de verhalen van de volkeren die hij ontmoet. Hij houdt daarbij meer van etnografie dan van empathie, en hij verkiest de term informed not knowing boven not knowing. Empathie brengt voor Epston een risico met zich mee op een vorm van ongelijkheid, omdat het de therapeut is die empatisch dient te zijn naar de cliënten. Etnografie impliceert meer een open, nieuwsgierige houding naar de betekenisgeving en de verhalen van de ander waarmee je samen nieuwe landschappen van betekenis ontdekt. Met informed not knowing bedoelt hij dat je, net zoals een antropoloog, het beste goed voorbereid een gesprek in kunt gaan. Niet voor niets is de workshop ‘What’s a good question’ een van de workshops die hij het meest gegeven heeft. ‘Wil je buiten-gewone antwoorden, dan zul je buiten het gewone vragen moeten stellen.’ Nieuwsgierigheid, een open houding en goede, buitengewone vragen vormen belangrijke elementen in het instrumentarium van de antropoloog en de narratief therapeut. In 1963 emigreert hij, hij is dan negentien, naar Nieuw Zeeland. Hij studeert in die periode, deels in het Verenigd Koninkrijk, gemeenschapswerk (community development) en maatschappelijk werk. Als familietherapeut en maatschappelijk werker zal hij in Auckland aan de slag gaan, en dat zal voor de rest van zijn leven zijn uitvalsbasis blijven. Gemeenschapswerk (community of concern) zal zijn hele leven zijn manier van werken blijven kleuren. Narratieve therapie is veel meer dan wat zich in een consultatieruimte afspeelt.

Hij huwt met Ann, een vrouw die net als Cheryl White uitgesproken feministische ideeën heeft. Dit feminisme, dat ook van grote invloed is op het sociaal constructionisme, heeft met de daaruit voortvloeiende ideeën over gelijkwaardigheid en met een sterke positionering ten aanzien van ongelijkheid en onrecht zeker mee geholpen om de narratieve therapie verder vorm te geven. Op die manier ontstaat er een verhaallijn in het leven van Epston: tegen onderdrukking en voor vrijheid en gelijkwaardigheid, tegen de onderdrukte verhalen van volkeren, tegen de onderdrukte positie van de vrouw, en tegen het onderdrukkende taalgebruik, onder meer in de medische wereld en in de therapie. Epston zelf is een vrijgevochten en eigenzinnig persoon. Deze vrijheid gunt hij ook graag zijn cliënten.

In 1981 is White, die dan inmiddels al enige naam heeft door enkele publicaties onder meer in Family Process, een van de organisatoren van het tweede Australische congres voor Familietherapie. Epston hoort van een creatieve excentrieke man die, zonder aantekeningen of duidelijke structuur, een boeiende workshop gaf en wiens enthousiasme door het congres zinderde. Dit is het begin van vele levendige conversaties en een vruchtbare vriendschap en samenwerking. White schrijft hierover: ‘Het is zonder enige twijfel Davids fascinerende kindertijd en zijn voormalige loopbaan als antropoloog die hem tot een geprivilegieerde verhalenverteller maken. (…) Hij verzamelt ideeën voor verhalen uit heel de wereld en negeert hierbij grenzen tussen disciplines in een zoektocht naar helpende metaforen om gebeurtenissen in sociale systemen te interpreteren’ (White & Epston, 1990). Epston is de verhalenverteller en White is iemand die zich grondig verdiept in zijn bronnen. Dat doet White eerst met het werk van Bateson en vervolgens met dat van Michel Foucault. Het is vanuit deze inspiratie dat White en Epston ook psychisch lijden zullen zien als een protest tegen maatschappelijke ongelijkheid en onderdrukking.

Hun samenwerking leidt in 1989 tot de co-creatie Literary means to therapeutic end, dat het jaar nadien in de Verenigde Staten uitgebracht wordt onder de meer bekende titel Narrative means to therapeutic ends (White & Epston, 1990). White neemt het eerste deel voor zijn rekening, de theoretische fundamenten en de uitwerking van enkele narratieve concepten. Epston doet in het tweede deel waar hij goed in is, verhalen vertellen en brieven schrijven. Brieven schrijven in de taal van de cliënten is voor hem een tweede natuur geworden en vormt mede het hart van de narratieve therapie. Wie schrijft die blijft, wordt hier: wiens woorden men neerschrijft, die persoon die blijft. Brieven schrijven geldt als een grote vorm van respect en erkenning. Brieven zijn meer blijvend voor cliënten dan gesproken sessies.

Hun eerste gezamenlijke boek blijft een inspirerend boek waarin de fundamenten van de narratieve therapie goed worden neergezet, en waarin onder meer externaliseren duidelijk wordt beschreven. Het narratieve adagium luidt: de mens is niet het probleem, het probleem is het probleem. Een mens geeft betekenis aan zijn leven doorheen de contacten en relaties met anderen en creëert via rijke verhalen mogelijkheden tegenover de inperkingen en verarming door sociale vertogen en onevenwichtige machtsverhoudingen. White zal het concept externaliseren verder in de diepte goed neerzetten. Epston gaat hier creatief en in de breedte mee aan de slag. Voor een grondige uiteenzetting van externaliseren verwijzen we naar de oorspronkelijke teksten of de maps van White (White, 2007). Belangrijk om te vermelden is dat het veel meer betreft dan een eenvoudige techniek (Hillewaere & Van Hennik, 2008). Epston brengt samen met Freeman en Lobovits in 1997 een leuk boek uit met de veelzeggende titel Playful approaches to serious problems, opnieuw met, hoe kan het ook anders, tal van creatieve praktijkvoorbeelden. Hij zal later een anti-anorexia en anti-boulimie project starten en dat uitvoerig archiveren (www.narrativeapproaches.com). Het is zijn weerbare vorm van protest tegen het lijden. Epston heeft een enorme liefde voor taal en geschreven teksten. Hij vindt archiveren een prachtig begrip. Publicaties dienen volgens Epston net als een openbare bibliotheek vrij beschikbaar te zijn, met bijdragen van en voor zowel cliënten en therapeuten als geïnteresseerde lezers.

White en Epston zijn hun hele leven bezig geweest met vernieuwen. In hun beginperiode in de jaren tachtig vroegen ze elkaar bij elke ontmoeting: ‘Wat doe je anders dan de vorige keer?’ Op een gegeven moment antwoordde White dat hij enkel nog vragen stelde. Enkele maanden voor Whites overlijden, aldus Epston, hadden ze afgesproken om een nieuwe start te maken, zowel met elkaar als met de narratieve therapievorm. Beiden waren wars van protocollen omdat die tekortdoen aan het unieke karakter van de mens en van een narratieve therapie. En dat is dodelijk voor de creativiteit van cliënten en therapeuten. Epston vertelt daarover de volgende anekdote, die goed weergeeft hoe hij en White over taal en lokale betekenisgeving dachten. Bij het vertalen van het boek Maps of narrative therapy van Michael White (White, 2007) naar het Spaans vroeg Marcela Polenca uit Colombia wat voor Michael White belangrijk was om mee te nemen in de vertaling. Hij gaf aan dat zij die vraag beter kon stellen aan zichzelf en aan de Zuid-Amerikaanse familietherapeuten voor wie het boek bedoeld was. Het was voor White net zoals voor Epston niet zozeer belangrijk dat hun woorden goed weergegeven werden, maar dat het zinvol en betekenisvol zou zijn voor de mensen die het zouden lezen. Dit respect voor unieke en lokale betekenisgeving betekent ook dat Epston een hekel heeft aan het uniforme, aan vaste protocollen en voorgeschreven regels. Epston houdt daarin best van een grapje en maakt de vergelijking met de ‘universiteit van de hamburgologie’ in Illionois, waar jaarlijks ongeveer achtduizend studenten afstuderen. Met enige trots vermeldt men daar dat men er in geslaagd is om in achtentwintig landen exact dezelfde hamburger voor te schotelen. Dergelijk lopende bandwerk is een horror voor de vrijgevochten Epston, en was dat ook voor White, die op het einde van zijn leven aan Epston zou hebben toevertrouwd: ‘We zouden de narratieve therapie opnieuw moeten uitvinden. Ik moet iets niet helemaal goed doen als zo veel mensen net zoals ik beginnen te spreken en er zo weinig nieuwe dingen ontstaan.’ De toekomst van de narratieve therapie ligt voor Epston in lokale en vrije creatieve initiatieven, eerder dan in het grondig beschrijven van een methodiek. Improviseren is daarbij een centraal begrip. Net als White verwijst hij daarbij naar de jazzmuziek. Improviseren lukt pas goed wanneer je veel geoefend hebt en goed de regels van de kunst beheerst. Hij noemt daarbij de jazzmuzikant Chick Corea, die improviseren de kunst noemt om tot vrije artistieke keuzes te komen: de kunst om te kiezen wanneer de regels te volgen en wanneer de vrijheid de vrije loop te laten. Het is een keuze en een evenwicht dat ook Epston lijkt te typeren. Enerzijds is hij de nauwgezette archivaris die zorgvuldig de woorden en de taal van de cliënten opschrijft, anderzijds de eigenzinnige en creatieve therapeut die de narratieve therapie graag telkens opnieuw wil uitvinden.

Epston is de laatste jaren bezig geweest met enkele nieuwe projecten. Een daarvan is insider witness, waarmee hij een andere kant van het concept outsider witness van Michael White wil vormgeven. Outsider witness is een gerichte vorm van een reflecting team waarin men niet professionele mensen vraagt om hun reflecties te delen, vertrekkend vanuit de letterlijke weergave van de woorden van cliënten. Insider witness gaat als volgt. Men interviewt bijvoorbeeld een supervisant of therapeut over de waarden en het leven van een cliënt. De cliënt luistert mee, en hoort hoe zijn therapeut de verhalen van hem beleeft, herinnert als insider witness – een getuige die zich inleeft en betekenis geeft aan jouw verhalen. Doordat de cliënt door de woorden van zijn therapeut zijn eigen verhaal hoort in een vernieuwde relationele betekenisgeving, stelt het hem of haar beter in de gelegenheid om opnieuw auteur te worden van zijn eigen verhaal. Volgens Epston is dit erg krachtig en hoopvol. Het doet denken aan zijn eigen anekdote in het begin van dit artikel waar hij zich als het ware inleeft in een andere versie van zichzelf en op die manier auteur wordt van zichzelf in een andere taal: ‘Ik heb een Franse ziel.’

Een ander project heeft geresulteerd in een mooi nieuw boek, samen met Marsten en Markham, Narrative therapy in Wonderland met de sprekende ondertitel Connecting with children’s imaginative know-how. De verbeelding van een antropoloog, noemt Epston het. Mij doet het vooral denken aan de rijke verbeeldingswereld van een kind, een jongen in de wonderlijke wereld van verhalen. Voor mij blijft Epston die jongen.

Het gesprek tijdens het diner in een exotisch Marokkaans restaurant, na een workshop in Rotterdam, staat voor mij symbool voor de wonderlijke wereld van David Epston en zegt ook wel wat over zijn manier van in contact treden. Het valt daarbij niet mee om bij David Epston op enkele gerichte vragen een passend antwoord te ontlokken. In Nederland hebben ze de bijzonder veelzeggende uitdrukking ‘Gooi er een kwartje in en hij begint te praten’. Zo zat ik op zijn verzoek die avond naast hem en rolden de verhalen uit zijn mond alsof hij vol enthousiasme nog een heel antropologisch archief wilde overdragen. Na enkele verwoede doch vruchteloze pogingen van mijn kant om toch op enkele vragen een antwoord te krijgen, antwoordde hij als een klein jongetje: ‘If Michael would still have lived, I hope he would have been so proud of me.’

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Freeman, J., Epston, D. & Lobovits, D. (1997). Playful approaches to serious problems – Narrative therapy with children and their families. New York: Norton.
  • Hillewaere, B. & Van Hennik, R. (2008). Leven en werk van Michael White. Systeemtheoretisch Bulletin, 26, 2, 129-161.
  • Marsten, D., Epston, D. & Markham, L. (2016). Narrative therapy in Wonderland – Connecting with children’s imaginative know-how. New York: Norton.
  • White, M. & Epston, D. (1990). Narrative means to therapeutic ends. New York: Norton.
  • White, M. (2007). Maps of narrative therapy. New York, Norton. Nederlandse vertaling: White, M. (2008). Narratieve therapie in de praktijk. Amsterdam: Hogrefe.
  • www.narrativeapproaches.com.

© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0924-3631


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 37, nr. 3, september 2025

Neem een ABONNEMENT Laatste editie Archief

Nieuwsbrief Boom Psychologie

Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.

Aanmelden

Boeken

Handboek suicidaal gedrag bij jongeren
Jan Meerdinkveldboom, Ineke Rood, Ad Kerkhof
€ 26,95
Meer informatie
Verbonden
Amir Levine, Rachel Heller
€ 19,95
Meer informatie
De JIM-aanpak
Levi van Dam, Sylvia Verhulst
€ 19,95
Meer informatie

Privacy policy

Algemene voorwaarden

© 2009-2025
Boom uitgevers Amsterdam

Redactieadres

Systeemtherapie

Foke van Bentum

WG-plein 209

1054 SE Amsterdam
telefoon: (020) 612 30 78

redactie@nvrg.nl

Klantenservice

Boom uitgevers Amsterdam B.V.

Postbus 15970

1001 NL Amsterdam

Nederland

(088) 0301000 

klantenservice@boom.nl